ECLI:NL:RBHAA:2010:BN6213

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
27 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3141 en 10/3259
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
  • H.R.A. Horring
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning werkleeraanbod en inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ)

Op 27 juli 2010 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een aanvraag om toekenning van een werkleeraanbod en een inkomensvoorziening op basis van de Wet investeren in jongeren (WIJ). De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.S. Wijling, had de aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk, dat deze had afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat uit onderzoek niet was gebleken dat de verzoeker feitelijk op het opgegeven adres in Heemskerk woonde.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de woonsituatie van de verzoeker cruciaal is voor het vaststellen van het recht op een werkleeraanbod en inkomensvoorziening. Volgens de relevante wetgeving moet de woonplaats van een jongere zich bevinden in de gemeente waar hij feitelijk verblijft. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er huisbezoeken zijn uitgevoerd op verschillende data, waarbij onder andere een opblaasmatras en post zijn aangetroffen, maar ook dat er een gebrek aan persoonlijke spullen was.

Na zorgvuldige afweging van de feiten, waaronder de aanwezigheid van post en persoonlijke spullen, concludeerde de voorzieningenrechter dat de verzoeker voldoende bewijs had geleverd dat hij op het opgegeven adres verbleef. De voorzieningenrechter heeft de afwijzing van de aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk vernietigd en het college opgedragen om de verzoeker in afwachting van de verdere procedure voorschotten te verstrekken. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verzoeker en het griffierecht. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 3141 en 10 - 3259 WIJ
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 juli 2010
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. R.S. Wijling, advocaat te Rotterdam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk,
verweerder.
Tegenwoordig: mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, en
mr. H.R.A. Horring, griffier.
Zitting 27 juli 2010
Verschenen verzoeker verschenen bij zijn gemachtigde mr. R.S. Wijling. Verweerder vertegenwoordigd door T.J.C. Bruinenberg en C. Teijsen
Het geschil betreft de afwijzing van de aanvraag om toekenning van een werkleeraanbod en een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ).
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat uit het ingestelde onderzoek niet is komen vast te staan dat verzoeker feitelijk verblijft op het door hem opgegeven adres [adres] in de gemeente Heemskerk.
Bij mondelinge uitspraak van 27 juli 2010 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen. De voorzieningenrechter acht het vooralsnog voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker op het adres [adres] verblijft. Daarmee heeft hij zijn woonplaats in de gemeente Heemskerk en in beginsel recht op een werkleeraanbod jegens verweerder als bedoeld in artikel 13 WIJ alsook op een inkomensvoorziening (artikel 24 WIJ). De voorzieningenrechter schorst de werking van de besluiten van 25 mei 2010 en 1 juli 2010. Verweerder wordt opgedragen verzoeker in afwachting van het verdere verloop van de procedure voorschotten te verstrekken naar 90% van de voor hem van toepassing zijnde inkomensvoorziening op grond van de WIJ ingaande 28 juni 2010. De getroffen voorziening vervalt op het moment dat het besluit op bezwaar wordt afgegeven.
De voorzieningenrechter heeft daartoe het volgende overwogen.
Voor de vaststelling van het recht op een werkleeraanbod en in het verlengde daarvan de inkomenvoorziening is de woonsituatie van verzoeker een essentieel gegeven. In artikel 13, tweede lid, WIJ is bepaald dat het recht op een werkleeraanbod bestaat jegens het college van de gemeente waar de jongere woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Uit deze artikelen in het BW volgt dat de woonplaats van een natuurlijk persoon zich in zijn woonstede bevindt. Met de term woonstede wordt tot uitdrukking gebracht dat een zekere bestendigheid in het verblijf nodig is en dat is bedoeld de woning waarin men vertoeft. Voor de vraag waar iemand een woonplaats heeft zijn de feitelijke omstandigheden bepalend. De voorzieningenrechter stelt vast dat huisbezoeken hebben plaatsgevonden op 27 april 2010, 10 mei 2010 en 12 juli 2010. Bij het eerste huisbezoek is geconstateerd dat er een slaapplaats in de woning is (een opblaasmatras) en is post aangetroffen. Kleding en toiletartikelen ontbraken. Bij het laatste huisbezoek is post van eiser aangetroffen, er bleek enige kleding aanwezig, enkele toiletspullen, medicijnen, persoonlijke spullen (zoals een bril, vloei, gasaansteker, oplader voor een gsm), een meditatiebankje alsmede wat flessen frisdrank en bedorven etensresten. Verder heeft verzoeker een huurcontract en beschikt hij over een sleutel van de woning. Bij het betreden van de woning op 27 april 2010 is geconstateerd dat verzoeker een envelop uit de postbus in de flathal heeft gehaald. Op 12 juli 2010 is geconstateerd dat verzoeker de postbus in de hal heeft geopend en dat in die postbus aan hem gerichte post lag.
Alles bij elkaar genomen acht de voorzieningenrechter dit voldoende om aan te nemen dat verzoeker de woning wel feitelijk bewoont en daarmee dat hij zijn verblijf heeft op dit adres. Verzoekers leefgedrag wat betreft slaapgelegenheid, voedselvoorziening of persoonlijke hygiëne doen hieraan niet af. Op zichzelf is dat niet doorslaggevend voor de vraag of verzoeker woont op het betreffende adres. In ieder geval blijkt uit het feit dat er bedorven etensresten worden aangetroffen wel dat er in die woning een maaltijd is genuttigd. Verzoeker heeft op de zitting van 12 juli 2010 verklaard dat hij over weinig persoonlijke spullen beschikt, dat hij op de [adres] slaapt en ook wel eens bij anderen eet. Mevrouw [naam] heeft op de zitting van 12 juli 2010 bevestigd dat hij er woont.
Ook moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval acht worden geslagen op de persoonlijke situatie van verzoeker (psychische toestand). Daar komt bij dat blijkens het verslag van het laatste huisbezoek er enkel een beschrijving wordt gegeven van de aangetroffen situatie. Uit het verslag blijkt niet dat verzoeker is gevraagd om zijn woonsituatie ter plekke nader toe te lichten, terwijl daartoe zeker aanleiding bestond, temeer daar ook de advocaat van verzoeker bij het huisbezoek aanwezig was. Dit betekent dat de conclusies die uit de bevindingen worden getrokken uitsluitend zijn gebaseerd op een eigen interpretatie van degenen die het huisbezoek hebben afgelegd en niet zijn gespiegeld aan de reactie van verzoeker zelf op die bevindingen.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het een en ander toereikend te achten voor de conclusie dat verzoeker zijn verblijf heeft op het door hem opgegeven adres.
De voorzieningenrechter veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1092,- te betalen aan de griffier;
De voorzieningenrechter draagt het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk op het door verzoeker betaalde griffierecht van € 41,- aan hem te vergoeden.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
(griffier) (voorzieningenrechter)
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.