zaaknummer: AWB 10 - 4285 en 10-4099 WW
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. J.A. Heeren, advocaat te Haarlem,
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
Tegenwoordig: mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, en P.M. van der Pol, griffier.
Zitting: 1 september 2010
Verschenen: Eiser in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder, vertegenwoordigd door mr. F. Meijer, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam.
Bij besluit van 9 maart 2010 heeft verweerder eisers aanvraag om toekenning van een uitkering in het kader van de Werkloosheidswet (WW) afgewezen. Bij brief van 17 maart 2010 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij besluit van 9 juli 2010 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser bij brief van 11 augustus 2010 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nr. AWB 10-4099 WW.
Eiser heeft bij brief van 20 augustus 2010 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij mondelinge uitspraak van 1 september 2010 heeft de voorzieningenrechter:
- het beroep gegrond verklaard;
- het bestreden besluit van 9 juli 2010 vernietigd;
- verweerder opgedragen om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak, met inachtneming hiervan, een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaar van 17 maart 2010;
- het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen;
- verweerder opgedragen om aan eiser, met ingang van 20 augustus 2010 tot een week na verzending van het door verweerder te nemen nieuwe besluit op bezwaar, een voorschot toe te kennen van 90% van de voor eiser geldende WW-uitkering;
- verweerder veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1311,-- , te betalen aan de griffier van de rechtbank;
- verweerder gelast het door eiser betaalde griffierecht van in totaal € 82,-- aan hem te vergoeden.
De voorzieningenrechter heeft daartoe het volgende overwogen.
De voorzieningenrechter, gehoord partijen, is van oordeel dat in deze zaak nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling daarvan en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden, indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser in de uitoefening van zijn functie ernstig te kort is geschoten, nu er op zijn bureau cheques zijn gevonden die dateren van het najaar 2008. Eiser had volgens verweerder onder andere tot taak om cheques te innen. Gelet hierop is verweerder van mening dat er een dringende reden aan de werkloosheid ten grondslag ligt, zodat deze verwijtbaar is.
Ingevolge vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld LJN:BN1974, zijn de elementen die meewegen bij de beoordeling of zich een dringende reden voordoet, de subjectiviteit van de dringende reden, in onderlinge samenhang bezien met de aard en de ernst van de gedraging en de andere relevante aspecten, zoals de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet zou hebben. Daarbij vormt ook de reactie van de werkgever op het gedrag van de werknemer een indicatie voor het aanwezig zijn van een dringende reden.
Eiser is van mening dat verweerder te gemakkelijk is uitgegaan van feiten die eiser in een eerder stadium van de procedure al had weersproken. Ter zitting heeft eiser in dit verband aangevoerd dat het innen van cheques niet tot zijn taken behoorde. In het dossier bevindt zich een verslag van eisers functioneren met daarin ook een overzicht van eisers taken. Het innen van cheques komt hierin niet voor. Tot eisers taken behoorde voornamelijk het verrichten van betalingen.
Voorts heeft eiser ter zitting de gang van zaken rond de cheques uit 2008 toegelicht. Hieruit moet worden geconcludeerd dat de aanwezigheid van deze aan de werkgever retour gezonden cheques bij de werkgever bekend was. Verweerder heeft desondanks bij de (advocaat van de) werkgever geen navraag gedaan.
Verweerder gaat ervan uit dat eiser op staande voet is ontslagen. Op basis van verweerders beleid is deze omstandigheid een indicatie voor het bestaan van een dringende reden. Echter, uit de stukken kan niet worden opgemaakt dat eiser op staande voet is ontslagen. Eisers gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat hij hierover navraag heeft gedaan bij zijn confrère (advocaat van de werkgever). Deze verklaarde dat er geen sprake is geweest van een ontslag op staande voet. Uit de stukken komt naar voren dat eiser op 24 november 2009 op non-actief is gesteld. Voorts heeft de kantonrechter in deze rechtbank de arbeidsovereenkomst tussen eiser en de werkgever per 1 maart 2010 ontbonden. Deze gang van zaken wijst er niet op dat de werkgever van eiser het idee had dat hij eiser op zeer korte termijn zou kunnen ontslaan zonder eiser een vergoeding te moeten betalen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het onderzoek dat verweerder heeft verricht om uitvoering te geven aan de plicht om tot een eigen oordeel ten aanzien van de waarschijnlijkheid van de weigering van de WW-uitkering te komen, onvoldoende is geweest. Verweerder heeft het onderzoek naar de (eventuele) verwijtbaarheid van de werkloosheid bovendien vanuit een onjuist uitgangspunt gestart. Het bestreden besluit is dan ook niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet dan ook wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden vernietigd.
Gelet op de vernietiging van het bestreden besluit, zal de voorzieningenrechter verweerder opdragen om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaar van 17 maart 2010. Hierbij zal verweerder ook het verzoek van eiser moeten betrekken, gericht op veroordeling van verweerder in de door eiser in de bezwaarfase gemaakte proceskosten.
De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen op de wijze zoals hiervoor is vermeld.
Daarnaast bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1311,--. De voorzieningenrechter kent in dit verband overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht in totaal drie punten toe: een punt voor het beroepschrift, een punt voor het verzoek om voorlopige voorziening en een punt voor het verschijnen ter zitting. Elk punt komt overeen met een bedrag van € 437,--. De zwaarte van de zaken is gemiddeld. Omdat ten behoeve van eiser een toevoeging is afgegeven op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
(griffier) (voorzieningenrechter)
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat, uitsluitend voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.