ECLI:NL:RBHAA:2010:BN8017

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
17 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/700378-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T. van Muijden
  • J.M. Sassenburg
  • J.N.A. Jolink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal uit woning met meerdere daders

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 17 september 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 juni 2010 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, een poging tot diefstal uit een woning heeft gedaan. De verdachte, geboren in Marokko en woonachtig in Nederland, werd beschuldigd van het samen met anderen inbreken in een woning met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van zes maanden, wat de rechtbank uiteindelijk ook oplegde. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de poging tot diefstal, ondanks het verweer van de verdediging dat er niets van waarde in de woning aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededaders de toegang tot de woning hadden verkregen door middel van braak en dat de poging tot inbraak niet voltooide, maar dat dit de ernst van het feit niet verminderde. De rechtbank hield rekening met de gevolgen van de inbraak voor de slachtoffers en de gemeenschap, en oordeelde dat de straf passend was gezien de omstandigheden van de zaak en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700378-10
Uitspraakdatum: 17 september 2010
Tegenspraak ingevolge artikel 279, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 september 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te ([postcode]) [woonplaats], [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 juni 2010 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan [adres]) weg te nemen geld en/of (een) goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat perceel
te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen (met een hard voorwerp) de deur aan de achterzijde van genoemde woning heeft/hebben geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden met aftrek van de periode die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank – nu verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
* Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 3 juni 2010 om 11.25 uur (proces-verbaalnummer PL 1236 2010059501-20), inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
* Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2010 (nummer PL 1236 2010059501-17), opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2];
* Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 4 juni 2010 (nummer PL 1236 2010059501-1).
4.2. Bewijsoverweging
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de poging van verdachte tot inbraak in de woning aan [adres] te Hoofddorp absoluut ondeugdelijk zou zijn, aangezien in deze woning niets van zijn gading aanwezig was. Verdachte was slechts uit op geld, terwijl er geen reële kans op de aanwezigheid van een (substantieel bedrag aan) contant geld in de woning was, nu mensen dat heden ten dage niet meer thuis bewaren, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat in woningen doorgaans waardevolle spullen aanwezig zijn. Anders dan de raadsman acht de rechtbank tevens een feit van algemene bekendheid dat bewoners doorgaans (hoewel soms geringe hoeveelheden) contant geld in hun woning bewaren. De kennelijke veronderstelling van verdachte dat ook in de woning aan [adres] te Hoofddorp dergelijke waardevolle goederen en/of geld aanwezig zouden zijn, wekt derhalve bepaald geen verbazing. Daaraan doet niet af dat verdachte in deze woning – gedurende de tijd dat hij de woning voor komst van de politie heeft kunnen doorzoeken - geen geld of goederen heeft aangetroffen die voor hem (en/of zijn mededaders(s) voldoende waardevol waren om weg te nemen, waarmee zijn poging, naar achteraf blijkt, relatief ondeugdelijk kan worden genoemd. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.
4.3 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 2 juni 2010 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan [adres] weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer], en zich daarbij de toegang tot dat perceel te verschaffen en dat weg te nemen geld en/of goederen van hun gading onder hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, met zijn mededaders, de deur aan de achterzijde van genoemde woning heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en/of verbreking.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn mededaders hebben in de ochtend van 2 juni 2010 in een woning ingebroken. Deze woning is, blijkens het hierboven aangehaalde proces-verbaal van bevindingen, grondig doorzocht. Daarbij is de nodige wanorde en schade veroorzaakt.
Door zich op deze wijze toegang te verschaffen tot de plaats waar aangever zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen, hebben verdachte en zijn mededaders aangevers woongenot, privacy en eigendomsrecht geschonden. Dat verdachte en één van zijn mededaders op heterdaad zijn aangehouden en dat ook de medeverdachten die hebben weten te ontkomen geen geld en/of goederen hebben kunnen wegnemen, doet daaraan niet af. Ook de schrik die deze inbraak de buurtbewoners heeft aangejaagd, is er niet minder om. Gelet op deze gevolgen is de rechtbank van oordeel dat de bewezen verklaarde poging tot woninginbraak van verdachte en zijn mededaders in aard en ernst niet onderdoet voor die van het voltooide delict. De rechtbank rekent dit verdachte en zijn mededaders zwaar aan.
De officier van justitie heeft de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden gevorderd. Deze eis is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen, met inbegrip van de justitiële documentatie van verdachte, pleegt te worden opgelegd.
De raadsman heeft betoogd dat de straf ten opzichte van de eis van de officier van justitie dient te worden gematigd, aangezien deze gelet op de voor dit soort zaken geldende (LOVS)richtlijnen, opmerkelijk hoog is. De rechtbank merkt op dat de richtlijnen van het LOVS zien op het door een dader alleen (zelfstandig) plegen van een (woning)inbraak door een dader die als ‘veelpleger’ is aangemerkt, terwijl in het onderhavige geval sprake is van twee of meer gezamenlijk opererende daders, hetgeen strafverzwarend is. Bovendien zijn aan verdachte in het verleden herhaaldelijk gevangenisstraffen opgelegd terzake soortgelijke delicten. Aangezien verdachte zeer recent nog een gevangenisstraf van vier maanden is opgelegd ter zake een poging tot inbraak en dit verdachte er niet van heeft kunnen weerhouden het onderhavige feit te plegen, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf niet onredelijk.
De rechtbank ziet daarom in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 45, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van Muijden, voorzitter,
mrs. J.M. Sassenburg en J.N.A. Jolink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M. Brugman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 september 2010.