ECLI:NL:RBHAA:2010:BN8172

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/4172 & 10/4171
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een coffeeshop wegens aanwezigheid van een minderjarige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 20 september 2010 uitspraak gedaan over de sluiting van de coffeeshop Theehuis 't Smedehuys, gelegen aan de Smedestraat 25 in Haarlem. De sluiting werd bevolen door de burgemeester van Haarlem op 19 april 2010, naar aanleiding van de aanwezigheid van een minderjarige in de coffeeshop tijdens een controle. De eiser, eigenaar van de coffeeshop, betwistte de sluiting en voerde aan dat de minderjarige niet in de lokaliteit aanwezig was, maar door de politie naar binnen was geleid. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet het vereiste tegenbewijs had geleverd om twijfel te wekken aan de juistheid van het proces-verbaal van de politie. De rechtbank baseerde haar oordeel op de relevante wetgeving, waaronder artikel 13b van de Opiumwet, en het handhavingsbeleid van de gemeente Haarlem, dat bepaalt dat een coffeeshop gesloten kan worden als er softdrugs aan jongeren onder de 18 jaar worden verstrekt of als zij zich in de coffeeshop bevinden.

De rechtbank concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om handhavend op te treden en dat de sluiting van de coffeeshop voor de duur van zes maanden niet kennelijk onredelijk was. De rechtbank verwierp het bewijsaanbod van de eiser, omdat verder onderzoek geen nieuw licht op de zaak zou werpen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 4172 en 10-4171
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 september 2010
in de zaak van:
[eiser] hodn Theehuis 't Smedehuys,
gevestigd te Haarlem,
eiser,
tegen:
de burgemeester van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2010 heeft verweerder de onmiddellijke sluiting bevolen van coffeeshop Theehuis ’t Smedehuys aan de Smedestraat 25 in Haarlem. Bij nadere motivering van dit besluit gedateerd 23 april 2010 heeft verweerder de duur van de sluiting op zes maanden bepaald.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 21 april 2010 bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 27 april 2010 (zaaknummer AWB 10-2013) heeft de voorzieningenrechter het besluit van 19 april 2010 geschorst tot bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 22 juli 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en daarbij bepaald dat de sluiting duurt van 7 september 2010 tot en met 26 februari 2011. Daarbij is verweerder afgeweken van het advies van Kamer 3 uit de commissie beroep- en bezwaarschriften.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 16 augustus 2010 beroep ingesteld. Bij brief van 16 augustus 2010 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 6 september 2010, alwaar [eiser] in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R. Braeken en drs. J.A.M. Lubbers, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlem. Voorts was aanwezig H. Meijer, chef van de afdeling Bijzondere Wetten van de politie Kennemerland.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
2.3 In de nota “Handhavingsbeleid coffeeshops”, vastgesteld op 30 maart 2009, is in paragraaf 5.1 bepaald dat de burgemeester de sluiting beveelt van een coffeeshop voor de duur van zes maanden indien softdrugs worden verstrekt aan jongeren beneden de leeftijd van 18 jaar, danwel indien jongeren beneden de leeftijd van 18 jaar zich in de coffeeshop bevinden.
2.4 Verweerder heeft na een onderzoek in de coffeeshop van eiser op 19 april 2010 op dezelfde datum de sluiting van de coffeeshop gelast in verband met de aanwezigheid van een minderjarige in de lokaliteit.
2.5 Eiser heeft dit betwist. Betoogd is dat de minderjarige zich niet in de lokaliteit bevond, maar door controleurs van de politie bij de aanvang van het onderzoek de lokaliteit in is geleid. Hij heeft ter onderbouwing hiervan een viertal verklaringen overgelegd die ook notarieel zijn vastgelegd.
2.6 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder andere de uitspraak van 28 juli 2010, LJN BN2660) mag het bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van de inhoud van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dit sluit betwisting in rechte niet uit. Daarbij is de maatstaf of het geleverde tegenbewijs van die aard en strekking is dat het twijfel wekt aan de juistheid van het proces-verbaal.
2.7 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten die niet zijn betwist.
Op maandag 19 april 2010 heeft in de namiddag een integrale coffeeshopcontrole plaatsgevonden op het adres Smedestraat 25, alwaar is gevestigd de coffeeshop Theehuis ’t Smedehuys (hierna: ’t Smedehuys). Deze controle werd uitgevoerd in een samenwerking van toezichthouders van de gemeente Haarlem, te weten de Afdeling Veiligheid en Handhavingsregie alsmede de sociale recherche, de belastingdienst en de regiopolitie Kennemerland. Voor de toezichthouders waren aanwezig [naam], handhavingcoördinator gemeente Haarlem, [naam], inspecteur Bouw en woningtoezicht van het bureau Handhaving Bebouwde Omgeving (hierna: bureau HBO) en [naam], handhavingsjurist bij het bureau HBO. [naam] vertegenwoordigde de sociale recherche, en [n[naam] de belastingdienst. Van de regiopolitie waren aanwezig: [naam], inspecteur en in functie aanwezig als hulpofficier van justitie,[naam], brigadier en belast met de coördinatie van de controlegroep ter plaatse, alsmede vier politiemedewerkers, te weten [naam], hoofdagent, [namen], allen student van politie. Voordat de controle plaats vond bevonden zich in de coffeeshop in ieder geval [naam], medewerker van de coffeeshop, [naam] en zijn vriendin [naam], bezoekers.
2.8 Blijkens het op ambtseed, respectievelijk ambtsbelofte opgemaakte mutatierapport opgemaakt op 19 april 2010 hebben verbalisanten [namen] tussen 16.00 uur en 18.00 uur ter plaatse in de inrichting “twee klanten aangehouden terzake wet ID”. In het op 19 april 2010 opgemaakte proces-verbaal van bevindingen heeft brigadier [naam], voor zover hier van belang, verklaard dat tijdens de controle een jongedame direct de coffeeshop wilde verlaten en dat hij, [naam], haar heeft tegengehouden en haar naar haar identiteitsbewijs heeft gevraagd. De jongedame is vervolgens aangehouden en naar het hoofdbureau van politie overgebracht. De vrouw bleek te zijn [naam], geboren [geboortedatum] en dus minderjarig.
2.9 De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat eiser niet het vereiste tegenbewijs heeft geleverd om twijfel te wekken aan de juistheid van het proces-verbaal en overweegt daartoe als volgt.
2.10 De kern van de zaak betreft de beweerde aanwezigheid van de minderjarige [naam] (in het vervolg: [naam]) op het tijdstip van de bewuste controle in ‘t Smedehuys.
2.11 Volgens de lezing van eiser op basis van de door hem in geding gebrachte verklaringen zou [naam] op weg naar huis even gedag zeggen tegen [naam], die zij drie weken eerder had leren kennen. Zij bleef wachten voor de ingang . De deur stond open, met voor de deur een barkruk. Zij werd bij haar arm vastgepakt en naar binnen geduwd/begeleid door twee agenten van middelbare leeftijd. Eiser heeft, zakelijk weergegeven en ontleend aan de pleitnota van eisers gemachtigde, aangevoerd dat uit de verklaringen valt af te leiden dat de controle gefaseerd heeft plaats gevonden, in dier voege dat er omstreeks 15.57 uur circa 4 agenten in uniform vanuit de Morinnesteeg de hoek om kwamen lopen, die de zich buiten de coffeeshop bevindende [naam] aan de arm mee naar binnen namen. Na het sluiten van de deur arriveert enkele minuten later, circa 16.05 uur, een volgende groep, onder wie [naam] voornoemd.
2.12 De stukken die door verweerder zijn ingebracht schetsen een ander beeld. Deze stukken betreffen van de kant van de politie: mutatierapporten d.d. 19 april 2010; een proces-verbaal van bevindingen van brigadier [naam] d.d. 19 april 2010 en een proces-verbaal van bevindingen van inspecteur [naam] en brigadier [naam]. Van de kant van verweerder: verklaringen van [naam] opgemaakt op 26 april en 3 mei 2010 en verklaringen van [namen] (bureau HBO) d.d. 18 mei 2010.
2.13 Al deze rapporten, verbalen en verklaringen in hun onderlinge samenhang gelezen bieden een zeer consistent beeld van de toedracht van de controle. Om circa 15.50 uur heeft het hele team – de rechtbank heeft 13 personen geteld – de Koudenhorn verlaten om ‘t Smedehuys via de Morinnesteeg, alwaar zich de achteruitgang bevindt, te benaderen. Het bewaken van de achterdeur werd verzorgd door [namen]. Om 16.00 uur werd het pand betreden door een deel van de controlegroep. Van de kant van de politie: [naam], [namen]. Van de kant van verweerder: [naam]. Verder nog: [naam], sociale recherche, en [naam], belastingdienst. [naam] en [naam] betraden als eersten de inrichting, waarbij de aanwezige medewerker [naam] de aanzegging van de controle is gedaan. Er werden 5 personen aangetroffen, inclusief voornoemde medewerker. Onder deze personen bevond zich vlak bij de achter in de zaak gesitueerde balie [naam]. Ongeveer 10 minuten later, ca 16.10 uur, zijn [namen] naar binnen gegaan om een controle uit te voeren van de boven de coffeeshop gelegen woonruimte.
2.14 Ter zitting hebben gemachtigden van verweerder en de aanwezige H. Meijer, hoofd bijzonder wetten, desgevraagd toegelicht dat de controle geheel volgens de vaste procedure heeft plaats gevonden. De aanzegging is gedaan door de ter plaatse hoogst verantwoordelijken, namelijk [naam] als vertegenwoordigster van de toezichthouder (het element handhaving van het coffeeshopbeleid) en [naam] als hulpofficier van justitie, voor het geval bij het toezicht aannemelijk wordt geacht dat er sprake is van opsporing en eventueel vervolging van strafbare feiten. In laatst bedoeld geval pleegt de hulpofficier contact op te nemen met de officier van justitie en wordt de situatie ter plaatse tijdelijk “bevroren”.
2.15 Als onwaarschijnlijk wordt verworpen de lezing dat er eerst een aantal politiemensen naar binnen is gegaan, pas later gevolgd door de overige leden van de controlegroep. De rechtbank verwerpt de lezing van eiser niet alleen omdat de – op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte – processen-verbaal en de overige verklaringen een duidelijk en consistent beeld bieden, maar ook omdat de geschetste gang van zaken aannemelijker is dan de lezing van eiser.
2.16 De rechtbank laat daarbij nog daar dat de door eiser ingebrachte verklaringen niet altijd even precies zijn – zoals de schatting van het aantal in de inrichting aanwezige controleurs – of dat een preciesheid wordt gepretendeerd die niet terug te vinden is in de verklaringen – zoals bijvoorbeeld het tijdstip 15.57 uur als beweerd tijdstip van binnentreden van een aantal agenten.
2.17 De rechtbank ontgaat in het bijzonder de logica van het eerst binnentreden van politiemensen, aangezien de controle niet alleen betrekking heeft op de opsporing van strafbare feiten, maar ook in het teken staat van toezicht, waaronder de controle op de naleving van de AHOJ-G criteria, en onderzoek naar fiscale en aanverwante zaken. Volledig in lijn daarmee is dat de hoogst verantwoordelijken als eersten binnentreden en officieel aanzegging doen van de controle. De rechtbank acht voorst nog van belang dat het voor onwaarschijnlijk moet worden gehouden dat – in de lezing van eiser – moedwillig een minderjarige naar binnen wordt geleid, waarna vervolgens de bij de controle betrokken ambtenaren zonder uitzondering, in de vorm van proces-verbaal of anderszins, niet naar waarheid verklaren dat het meisje zich bij binnentreden al in de inrichting bevond.
2.18 Aangezien de rechtbank van oordeel is dat verder onderzoek naar de feiten geen nieuw licht op de zaak zal werpen, wordt het bewijsaanbod van eiser – onder andere bestaande in het verzoek om de getuigen ter zitting te horen, [naam] te confronteren met alle bij de controle betrokken ambtenaren en het inbrengen van verklaringen van nieuwe getuigen – verworpen.
2.19 Gelet op het vorenoverwogene was verweerder bevoegd handhavend op te treden. De rechtbank stelt vast dat verweerder overeenkomstig het beleid de sluiting van de coffeeshop heeft bevolen voor de duur van zes maanden. De rechtbank acht dit beleid niet kennelijk onredelijk. In de door eiser aangevoerde omstandigheden ziet de rechtbank voorts geen dusdanig bijzondere omstandigheden welke aanleiding zouden moeten zijn voor verweerder om van dit beleid af te wijken.
2.20 Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.21 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2010.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voorzover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.