ECLI:NL:RBHAA:2010:BN8395

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
456139-CV EXPL 10-2347
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en loonvordering werknemer

In deze zaak stond de vraag centraal of de werknemer, [werknemer], zijn arbeidsovereenkomst met [werkgeefster] per direct had opgezegd tijdens een gesprek op 8 december 2008. De werkgever, [werkgeefster], stelde dat de werknemer in dat gesprek had aangegeven te willen stoppen, terwijl de werknemer dit betwistte en aanvoerde dat er geen duidelijke en ondubbelzinnige opzegging had plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever zich had moeten vergewissen van de intenties van de werknemer, vooral gezien de emotionele context van het gesprek. De werkgever had de werknemer de gelegenheid moeten geven om zijn ontslag schriftelijk te bevestigen, wat niet was gebeurd. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk was beëindigd. De vordering van de werknemer tot doorbetaling van zijn loon over de periode van 8 december 2008 tot 1 april 2009 werd afgewezen, omdat de hoofdregel 'geen arbeid, geen loon' van toepassing was. De werknemer had zich niet beschikbaar gesteld voor werk en had de werkgever niet tijdig geïnformeerd over zijn standpunt. De proceskosten werden toegewezen aan de werkgever, omdat de werknemer in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
Zaak/rolnummer: 456139/CV EXPL 10-2347
Datum uitspraak: 28 juli 2010
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[werknemer],
wonende te [woonplaats]
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [werknemer],
gemachtigde: mr. J.W.J. Hijnen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [werkgeefster]],
gemachtigde: mr. J. Brons.
In conventie en in voorwaardelijke reconventie
De procedure
[werknemer] heeft [werkgeefster]] op 11 februari 2010 gedagvaard. [werkgeefster]] heeft geantwoord en een voorwaardelijke tegenvordering ingesteld.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 7 april 2010 een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 4 mei 2010. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
De feiten
a. [werknemer], 52 jaar oud, is op 1 november 2006 bij [werkgeefster]] in dienst getreden als onderhoudsmonteur tegen een salaris van (laatstelijk) € 1.395,54 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
b. Op 8 december 2008 heeft [werkgeefster]] aan [werknemer] per aangetekende post een brief gestuurd met onder meer de volgende inhoud: Hierbij bevestig ik de gang van zaken van vanochtend (…). Ik heb je toen gezegd: “als je er geen zin meer in hebt, moet je dat maar zeggen, dan kun je er beter mee stoppen”. Daarop heb je geantwoord dat dat prima was. Ik heb je voorgesteld om op Anneke te wachten, die een ontslagbriefje zou kunnen schrijven, maar je antwoordde daarop dat dat toch ook opgestuurd kon worden. We spraken af dat je deze brief getekend zou terugsturen. Daarna heb je je telefoon en de pieper ingeleverd en ben je met de bedrijfsauto naar huis gereden. Hierop ben ik je achterna gereden, waarna ik voor jouw huis je sleutels heb ingenomen. Gaarne ontvang ik ter bevestiging deze brief voorzien van je handtekening terug.”.
c. Met ingang van 8 december 2008 heeft [werkgeefster]] de loonbetalingen aan [werknemer] gestaakt.
d. [werknemer] heeft geen door hem ondertekend exemplaar van de brief van 8 december 2008 aan [werkgeefster]] geretourneerd.
e. Op 3 januari 2009 heeft [werkgeefster]] [werknemer] thuis bezocht en [werknemer] tevergeefs verzocht om haar alsnog een getekend exemplaar van de brief van 8 december 2008 te doen toekomen.
f. [werkgeefster]] heeft op 20 januari 2009 een (voorwaardelijk) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen bij de rechtbank Haarlem (sector Kanton) ingediend. Tegen dit verzoek heeft [werknemer] verweer gevoerd.
g. Bij beschikking van 5 maart 2009 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst (voorwaardelijk) ontbonden tegen 1 april 2009, voor het geval deze overeenkomt op de datum van de beschikking nog zou bestaan.
De vordering in conventie
[werknemer] vordert (samengevat) veroordeling van [werkgeefster]] tot betaling van zijn loon van over de periode van 8 december 2008 tot 1 april 2009, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
[werknemer] legt aan de vordering ten grondslag dat [werkgeefster]] zich ten onrechte op het
standpunt stelt dat aan de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden op 8 december 2008 een einde is gekomen. [werknemer] heeft dit standpunt van aanvang af gemotiveerd betwist.
Op 1 april 2009 is een einde aan de arbeidsovereenkomst van partijen gekomen en dit betekent dat [werknemer] over de periode vanaf 8 december 2008 tot 1 april 2009 recht heeft op zijn loon.
Het verweer in conventie en de vordering in (voorwaardelijke) reconventie
[werkgeefster]] betwist de vordering. Zij voert aan dat [werknemer] in een door partijen op 8 december 2008 gevoerd gesprek per direct ontslag heeft genomen. [werkgeefster]] heeft [werknemer] toen tevergeefs verzocht om het ontslag meteen schriftelijk vast te leggen. [werknemer] heeft het bedrijf van [werkgeefster]] verlaten en is daarna nimmer meer teruggekeerd.
[werkgeefster]] heeft haar in het bezit van [werknemer] zijnde bedrijfsbus op 8 december 2008 opgehaald en [werknemer] heeft de sleutels van die bus en het bedrijf toen ingeleverd.
Een toezegging om het ontslag op een later tijdstip schriftelijk te bevestigen is [werknemer] niet nagekomen.
In de periode na 8 december 2008 heeft [werknemer] zich niet meer beschikbaar gesteld om werkzaamheden voor [werkgeefster]] te verrichten, ook niet vanaf het tijdstip dat hij zich door een arbeidsrechtdeskundige liet bijstaan. [werknemer] heeft zich ook gedragen alsof hij ontslag heeft genomen.
Primair stelt [werkgeefster]] zich op het standpunt dat [werknemer] zelf ontslag heeft genomen.
Subsidiair voert zij aan dat vanaf 8 december 2008 voor haar geen loonbetalingsverplichting bestaat nu [werknemer] vanaf dat tijdstip niet meer heeft gewerkt en zich ook niet voor werkzaamheden beschikbaar heeft gesteld c.q. heeft gehouden.
Indien de kantonrechter van oordeel is dat de vordering van [werknemer] kan worden toegewezen,
voert [werkgeefster]] verweer tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring en subsidiair vordert [werkgeefster]] dan, als de vordering uitvoerbaar bij voorraad zou worden
verklaard, een zekerheidsstelling van [werknemer].
Indien in deze procedure komt vast te staan dat [werknemer] op 8 december 2008 ontslag heeft genomen dan wel dat de arbeidsovereenkomst van partijen met wederzijds goedvinden op 8 december 2008 is beëindigd, vordert [werkgeefster]] in reconventie [werknemer] te veroordelen tot terugbetaling van de door hem van [werkgeefster]] ontvangen ontbindingsvergoeding van € 2.500,-- bruto.
De beoordeling in conventie
1. De kern van het geschil betreft de vraag of [werknemer] de arbeidsovereenkomst van partijen in het gesprek van 8 december 2008 per direct heeft opgezegd. Voor een opzegging door een werknemer is een duidelijke en ondubbelzinnige op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerichte verklaring vereist. De standpunten van partijen over de inhoud en het karakter van het bewuste gesprek en de daarop volgende gebeurtenissen staan lijnrecht tegenover elkaar en niet duidelijk is wat precies door wie is gezegd en/of hoe de gedane uitlatingen zijn bedoeld.
2. [werkgeefster]] heeft bewijs aangeboden van de door haar geschetste inhoud van het gesprek, waarbij [werknemer] volgens [werkgeefster]] - nadat de directeur van [werkgeefster]] tegen hem had gezegd “als je er geen zin meer in hebt, moet je dat maar zeggen en dan kun je er beter mee stoppen” - zou hebben gereageerd met: “Dat is prima, dan ga ik weg.”.
3. Ook indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat [werkgeefster]] het bewijs levert, dan nog is dat naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende om te kunnen aannemen dat [werknemer] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Niet uit te sluiten valt immers dat [werknemer] zijn uitlatingen in een emotionele opwelling heeft gedaan. Gelet daarop had [werkgeefster]] zich er zekerheidshalve van behoren te vergewissen dat [werknemer] zijn dienstverband werkelijk, met alle nadelige consequenties van dien (onder andere wat betreft een WW-uitkering) voortijdig wilde beëindigen. [werkgeefster]] had dit kunnen doen door [werknemer] bijvoorbeeld nog enige bedenktijd te gunnen en de ontslagname daarna schriftelijk door hem te laten bevestigen. Uit de omstandigheid dat [werknemer] de hem op 8 december 2008 ter bevestiging van zijn ontslagname per aangetekende post toegezonden brief - ook na rappellering tijdens een bezoek van [werkgeefster]] op 3 januari 2009 - niet heeft willen ondertekenen, had [werkgeefster]] de conclusie kunnen en moeten verbinden dat hij er niet zonder meer van kon uitgaan dat [werknemer] beoogde zelf de arbeidsovereenkomst te beëindigen en dienen te verifiëren of zijn interpretatie van [werknemer]’s woorden en gedragingen juist was en [werknemer] daadwerkelijk de bedoeling had, de arbeidsovereenkomst op te zeggen. [werkgeefster]] heeft dat nagelaten. De conclusie moet zijn dat niet aannemelijk is dat [werknemer] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Nu bedoeld bewijs – indien geleverd – niet afdoet aan deze conclusie dient het bewijsaanbod van [werkgeefster]] ter zake te worden gepasseerd.
4. Ervan uitgaande dat [werknemer] de arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd en deze dus tot 1 april 2009 heeft voortgeduurd, dient te worden beoordeeld of [werknemer] aanspraak heeft op de doorbetaling van zijn loon over de periode van 8 december 2008 tot 1 april 2009.
5. Zoals hiervoor onder 3. reeds is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat [werkgeefster]] tijdens of kort na haar bezoek aan [werknemer] op 3 januari 2009 had moeten beseffen dat [werknemer] niet ondubbelzinnig had opgezegd dan wel dat deze op zijn eerdere opzegging was teruggekomen en dat [werknemer] dus nog bij haar in dienst was. Zij had [werknemer] dan ook moeten oproepen tot werkhervatting.
6. Anderzijds valt [werknemer] met betrekking tot het niet verrichten van zijn werkzaamheden in periode van 8 december 2008 tot 1 april 2009 evenzeer een verwijt te maken. Uit de hem op 8 december 2008 per aangetekende post toegezonden brief had hij kunnen en moeten opmaken dat [werkgeefster]] zich op het standpunt stelde dat hij tijdens het gesprek op die datum zelf de arbeidsovereenkomst had opgezegd. Door niet kort na de ontvangst van deze brief aan [werkgeefster]] te berichten, dat wat hem betreft van een opzegging geen sprake was en hij zich dus beschikbaar hield voor het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden, heeft hij bij [werkgeefster]] de schijn gewekt dat zij de inhoud van het gesprek op de juiste wijze had weergegeven c.q. bevestigd en [werknemer] daadwerkelijk de bedoeling had de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Vast is komen te staan vast te staan dat [werknemer], kort voor het bezoek van [werkgeefster]] aan hem op 3 januari 2009, juridische bijstand heeft verkregen. Gelet op deze omstandigheden had het op de weg van [werknemer] gelegen - evenals in het geval van een ontslag op staande voet, waarvan de werknemer de nietigheid inroept – in elk geval op 3 januari 2009 aan [werkgeefster]] te laten weten dat hij zich beschikbaar hield voor het verrichten van zijn werkzaamheden.
7. Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat de wettelijke hoofdregel “geen arbeid, geen loon” heeft te gelden. De vordering in conventie van [werknemer] zal op grond daarvan worden afgewezen, waarbij de proceskosten voor rekening van [werknemer] komen, omdat hij in het ongelijk zal worden gesteld.
De beoordeling in voorwaardelijke reconventie
8. Nu in deze procedure niet is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst van partijen door een opzegging van [werknemer] per 8 december 2008 is geëindigd is aan de voorwaarde waaronder [werkgeefster]] haar vordering heeft ingesteld niet voldaan, zodat deze buiten beschouwing dient te blijven. De proceskosten, die voor rekening van [werkgeefster]] komen, worden gelet op de samenhang met de vordering in conventie bepaald op nihil.
Beslissing
De kantonrechter
In conventie:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [werknemer] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [werkgeefster]] tot en met vandaag worden begroot op € 500,-- aan salaris van de gemachtigde;
In voorwaardelijke reconventie:
- veroordeelt [werkgeefster]] in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak worden bepaald op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.