ECLI:NL:RBHAA:2010:BN8693

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/5267
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke ontheffing voor het plaatsen van noodlokalen in het Frederikspark te Haarlem

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 29 september 2010 uitspraak gedaan over een beroep tegen een besluit van de gemeente Haarlem, waarbij ontheffing en bouwvergunning zijn verleend voor het plaatsen van tijdelijke schoollokalen in het Frederikspark. De ontheffing en bouwvergunning zijn verleend voor een periode van drie jaar, met als doel de tijdelijke huisvesting van leerlingen van de Dreefschool tijdens renovatiewerkzaamheden aan het schoolgebouw. De eisers, waaronder de Stichting Bescherming Erfgoed Zuid-Kennemerland en het Cuypersgenootschap, hebben beroep ingesteld omdat zij vrezen voor een aantasting van het monumentale karakter van het park en hun woon- en leefomgeving. De rechtbank heeft allereerst beoordeeld of de eisers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Het Cuypersgenootschap werd niet als belanghebbende erkend, omdat het niet kon aantonen dat het rechtstreeks betrokken belang had bij het besluit. De overige eisers stelden dat de tijdelijke behoefte aan de noodlokalen niet was aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had geconcludeerd dat de behoefte aan de noodlokalen tijdelijk was, gezien de geplande renovatie van de Dreefschool en de beschikbaarheid van andere locaties. De rechtbank heeft ook de belangenafweging van de gemeente beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet onredelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van het Cuypersgenootschap niet-ontvankelijk en het beroep van de overige eisers ongegrond. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van artikel 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening en de rol van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 / 5267
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 september 2010
in de zaak van:
Stichting Bescherming Erfgoed Zuid-Kennemerland,
gevestigd te Haarlem, e.a.,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder,
derde partij,
Salomo, Stichting voor Christelijke Primair Onderwijs Zuid-Kennemerland,
gevestigd te Haarlem,
gemachtigde: mr. E.C. Berkouwer, advocaat te Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2009 heeft verweerder ontheffing en bouwvergunning verleend ten behoeve van het plaatsen van tijdelijke schoollokalen in het Frederikspark te Haarlem. Ontheffing en bouwvergunning zijn verleend voor een termijn van drie jaar.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 27 oktober 2009, aangevuld bij brief van 23 november 2009, beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 september 2010. De Stichting Bescherming Erfgoed Zuid-Kennemerland en de Vereniging tot het behoud van het 19de en vroeg 20ste-eeuwse cultuurgoed in Nederland, het Cuypersgenootschap (hierna: het Cuypersgenootschap) hebben zich laten vertegenwoordigen door [naam 1]. De overige 38 eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] Namens verweerder is verschenen mr. A.F. van Heusden, werkzaam bij de gemeente Haarlem. Namens Salomo zijn verschenen de gemachtigde, voornoemd en drs. H. Zoutendijk.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 3.22, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kunnen burgemeester en wethouders met het oog op de voorziening in een tijdelijke behoefte voor een bepaalde termijn ontheffing verlenen van een bestemmingsplan. De termijn kan ten hoogste vijf jaar belopen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
2.2 Artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, luidt:
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2. (..).
3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.3 De derde partij (hierna: Salomo) heeft tot doel het doen geven en bevorderen van primair onderwijs op christelijke grondslag en houdt hiertoe diverse christelijke basisscholen in stand, waaronder de Dreefschool in Haarlem. De school is gevestigd aan de Dreef 20 tegenover het Frederikspark en heeft een tijdelijke dependance aan het Leidseplein te Haarlem.
2.4 Salomo acht zich genoodzaakt een renovatie en verbouwing uit te voeren aan het pand op de Dreef, omdat het pand te klein is geworden en in vele opzichten niet meer voldoet aan de eisen van deze tijd. Teneinde de renovatie uit te kunnen voeren, wenst Salomo noodlokalen te plaatsen aan de rand van het Frederikspark, in de nabijheid van de school. Wanneer de renovatie achter de rug is, wenst Salomo de groepen die thans les krijgen in de dependance over te brengen naar de noodlokalen, totdat het pand aan de Kleine Houtweg 24 kan worden betrokken. Ook deze verlenging van het gebruik van de noodlokalen is noodzakelijk volgens verzoekster, omdat de locatie aan het Leidseplein vanuit organisatorisch oogpunt niet geschikt is als dependance en het pand slechts tijdelijk aan de Dreefschool ter beschikking is gesteld.
2.5 Het betreffende stuk grond in het park waarop Salomo de noodlokalen wenst te plaatsen, is ingevolge het bestemmingsplan “Frederikspark/Houtplein” bestemd voor “verkeersdoeleinden”. Niet in geschil is dat het plaatsen van noodlokalen in strijd is met deze bestemming. Teneinde de plaatsing van noodlokalen mogelijk te maken, heeft verweerder een ontheffing verleend van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.22 van de Wro en een bouwvergunning afgegeven, beide voor een periode van drie jaar.
2.6 Eisers kunnen zich met dit besluit niet verenigen. Zij vrezen voor een ernstige aantasting van het monumentale Frederikspark alsmede van hun woon- en leefomgeving.
2.7 Alvorens in te gaan op de door eisers aangevoerde gronden, dient de rechtbank ambtshalve te beoordelen of degenen die beroep hebben ingesteld, kunnen worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Naar het oordeel van de rechtbank is zulks voor wat betreft het Cuypersgenootschap niet het geval. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het aan de orde zijnde besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Volgens artikel 2 van haar statuten stelt de vereniging zich ten doel in de breedst mogelijke kringen een herwaardering van en een beter begrip voor de voortbrengselen van de negentiende- en twintigste-eeuwse Nederlandse cultuur te kweken en het duurzaam behoud van die verworvenheden te realiseren. Het statutaire doel van de vereniging is in functioneel en territoriaal opzicht zo veelomvattend dat het onvoldoende onderscheidend werkt om op grond daarvan te kunnen aannemen dat haar belang rechtstreeks betrokken is bij het besluit van 22 oktober 2009. Voorts bieden ook de feitelijke werkzaamheden geen aanknopingspunten voor een inzichtelijke afbakening van de belangen die zij in het bijzonder behartigt. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat de vereniging het rechtstreeks bij het aan de orde zijnde besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt. Zij kan derhalve niet worden aangemerkt als belanghebbende bij dat besluit en dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.8 De meest verstrekkende beroepsgrond van de overige eisers is dat geen ontheffing kon worden verleend op grond van artikel 3.22 van de Wro, omdat de tijdelijkheid van de behoefte aan de onderwijsfunctie in het gebied niet is aangetoond, noch de tijdelijkheid van de behoefte aan het noodgebouw en de tijdelijkheid van de noodlokalen zelf.
2.9 Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen (uitspraak 17 maart 2010 in zaak nr. 200906942) kan de bevoegdheid om tijdelijk ontheffing te verlenen, worden aangewend voor voorzieningen waaraan tijdelijk behoefte bestaat. Hieruit volgt dat de behoefte aan de voorziening waarvoor ontheffing wordt gevraagd tijdelijk moet zijn. Anders dan eisers betogen is derhalve niet van belang of de behoefte aan onderwijs in het gebied permanent of tijdelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de behoefte aan noodlokalen maximaal drie jaar zal bestaan. Hiertoe overweegt de rechtbank dat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende aannemelijk is geworden dat de renovatie van het pand aan de Dreef in december 2010 zal worden voltooid. Verder is voldoende aannemelijk dat de verbouwing van het pand aan de Kleine Houtweg 24, dat onlangs leeg is opgeleverd, voor het einde van 2011 gereed zal zijn. Op dat moment kunnen de achttien groepen van de Dreefschool worden gehuisvest in het pand aan de Dreef en de dependance aan de Kleine Houtweg 24 en bestaat er geen behoefte meer aan de noodlokalen in het Frederikspark. Gelet hierop kon verweerder zijn bevoegdheid aanwenden om tijdelijk ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan.
2.10 Eisers stellen zich verder op het standpunt dat in het besluit een goede ruimtelijke afweging ontbreekt, omdat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties. Er is voor het Frederikspark gekozen op basis van het uitgangspunt dat indien de huisvesting van de school dient plaats te vinden op twee locaties, die in elkaars nabijheid moeten liggen. Dit uitgangspunt is volgens eisers in strijd met de wet alsmede de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2.11 De rechtbank overweegt dat verweerder een bouwplan dient te beoordelen zoals het is ingediend. Wanneer een ingediend bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan niet gebleken. Verweerder heeft meerdere alternatieven onderzocht die om uiteenlopende redenen ongeschikt zijn bevonden. Dat verweerder bij zijn onderzoek belang heeft gehecht aan een locatie in de nabijheid van het pand aan de Dreef, acht de rechtbank niet onredelijk, nu – zoals verweerder in het besluit uiteen heeft gezet – het merendeel van de leerlingen afkomstig is uit de omliggende woonwijken. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er nog andere alternatieven zijn, waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Ter zitting hebben eisers in dit verband gewezen op een tweede gebouw aan de Kleine Houtweg 24. Tijdens de renovatie van het hoofdgebouw op dit perceel, zouden volgens eisers tijdelijk groepen leerlingen kunnen worden gehuisvest in het tweede gebouw. Uit de stukken blijkt dat verweerder voor het nemen van het besluit deze mogelijkheid heeft overwogen, doch de locatie ongeschikt heeft bevonden vanwege de aanwezigheid van een vmbo-school in het hoofdgebouw. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Dat de vmbo-school eerder dan gepland het hoofdgebouw heeft verlaten en daar thans niet langer is gevestigd, doet daar niet aan af, nu dit ten tijde van het nemen van het besluit niet voorzienbaar was. Daar komt bij dat, zoals Salomo ter zitting heeft aangegeven, ook het tweede gebouw zal moeten worden verbouwd alvorens daarin groepen leerlingen kunnen worden gehuisvest.
2.12 Eisers hebben aangegeven zich niet te kunnen vinden in de door verweerder gemaakte belangenafweging. Bij het maken van die afweging heeft verweerder onvoldoende oog gehad voor de belangen van de buurtbewoners en de belangen van het nabijgelegen restaurant Gonzales. Doordat meer dan 250 leerlingen gebruik maken van het park, is er geen ruimte meer voor recreatie door de buurtbewoners. Ook wordt door de armoedige vormgeving van het schoolgebouw de beeldkwaliteit van het park aangetast en zal er geluidsoverlast ontstaan. Het restaurant kan niet meer via het parkeerterrein worden bevoorraad, waardoor de exploitant direct in de bedrijfsvoering van zijn horeca-activiteiten wordt beknot.
2.13 Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder zich enerzijds vergewist van het belang van Salomo, dat bestaat in het binnen afzienbare tijd vinden van een tijdelijke huisvestingslocatie in de nabijheid van de Dreef, zodat het pand aan de Dreef kan worden gerenoveerd en ook de noodzakelijke verhuizing van de groepen uit de dependance aan het Leidseplein kan plaatsvinden. Anderzijds erkent verweerder dat plaatsing van de noodlokalen van invloed is op de omwonenden, met name de bewoners van het Frederikspark. Deze invloed is volgens verweerder echter beperkt en in een stedelijke omgeving als die van Haarlem niet onaanvaardbaar. Hiertoe heeft verweerder – kort en zakelijk weergegeven – overwogen dat de noodlokalen tijdelijk zijn, dat zij worden geplaatst aan de rand van het park, grotendeels op een verhard parkeerterrein en voor een beperkt deel daarbuiten en dat de functie van het park behouden blijft. De stedenbouwkundige opzet van het park wordt door de noodlokalen niet gewijzigd. Wel wordt de zichtlijn vanuit noordwestelijke richting naar het open middendeel van het park tijdelijk verminderd, hetgeen echter geen onomkeerbare situatie inhoudt. De essentiële bestanddelen van het park, te weten het ringvormige pad rondom het open middenterrein evenals de schikking van de in het groen gesitueerde villa’s eromheen blijven behouden. Het verlies aan parkeerplaatsen kan worden opgevangen door de parkeergarage aan het Houtplein en het restaurant beschikt over een eigen oprit en is daarmee bereikbaar voor leveranciers.
2.14 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee geen blijk gegeven van een onjuiste belangenafweging. Dat de buurtbewoners als gevolg van de aanwezige leerlingen niet meer in staat zijn in het park te recreëren, acht de rechtbank, gelet op de ligging van de noodlokalen en de omvang van het park, niet aannemelijk. De aantasting van de beeldkwaliteit van het park en de toename van geluid als gevolg van spelende kinderen, zijn weliswaar aanwezig, maar tijdelijk en niet van dien aard dat zij aan het verlenen van ontheffing in de weg staan. Verder is niet gebleken dat het restaurant thans niet langer kan worden bevoorraad, zodat ook hierin geen aanleiding heeft hoeven te bestaan de ontheffing te weigeren.
2.15 Verder stellen eisers dat het Frederikspark vanuit ruimtelijk oogpunt geen geschikte locatie is voor het plaatsen van klaslokalen. Gelet op de ligging van de lokalen ten opzichte van de weg kunnen er gevaarlijke verkeerssituaties ontstaan. Ook is het vestigen van een onderwijsfunctie onverenigbaar met de monumentale status van het park, te meer nu dit met zich meebrengt dat er bomen moeten worden gekapt en het risico bestaat dat zelfs een monumentale boom zal worden aangetast. Tot slot is het park geen geschikte locatie, vanwege de aanwezigheid van drugsdealers, auto-inbrekers, wildplassers en jongeren die veel zwerfvuil achterlaten.
2.16 Hoewel de ligging van de noodlokalen in de nabijheid van de weg uit het oogpunt van verkeersveiligheid niet ideaal is, is de rechtbank van oordeel dat verweerder hierin in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven te zien de tijdelijke ontheffing te weigeren. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat Salomo de kinderen vanuit de locatie aan de Dreef onder begeleiding van verkeersbrigadiers naar de noodlokalen brengt en de politie regelmatig controleert of ouders niet op onveilige plaatsen parkeren om hun kinderen uit te laten stappen. Dat een onderwijsfunctie in strijd is met de monumentale status van het park is op zichzelf juist. In verband hiermee heeft verweerder tevens een tijdelijke vergunning verleend op grond van de Monumentenwet. Gronden die zien op aantasting van het monument komen derhalve aan bod in het beroep dat is ingesteld tegen de monumentenvergunning. Verder heeft verweerder ook in de gronden die zien op de sociale veiligheid geen aanleiding hoeven te zien de ontheffing te weigeren.
2.17 Gelet op het vorenstaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de tijdelijke ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen.
2.18 Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover ingediend door het Cuypersgenootschap;
3.2 verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzitter, mr. G.D. de Jong en mr. L. Beijen, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 september 2010.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.