ECLI:NL:RBHAA:2010:BN8694

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/4022
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor tijdelijke noodlokalen in beschermd rijksmonument Frederikspark te Haarlem

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 29 september 2010 uitspraak gedaan over de vergunningverlening op grond van de Monumentenwet voor het tijdelijk plaatsen van noodlokalen in het rijksmonument Frederikspark. De zaak betreft een verzoek van Salomo, een stichting voor christelijk primair onderwijs, die tijdelijke noodlokalen wilde plaatsen in het Frederikspark te Haarlem vanwege renovatiewerkzaamheden aan hun schoolgebouw aan de Dreef. De rechtbank heeft de processtukken en de argumenten van de eisers, waaronder de Stichting Bescherming Erfgoed Zuid-Kennemerland en het Cuypersgenootschap, zorgvuldig overwogen. De eisers stelden dat de plaatsing van de noodlokalen de monumentale waarden van het park zou aantasten en dat er onvoldoende alternatieven waren onderzocht. De rechtbank oordeelde dat de vergunning voor de noodlokalen terecht was verleend, omdat de tijdelijke situatie geen ingrijpende inbreuk op het monument vormde en de belangen van de aanvrager in redelijkheid waren afgewogen tegen de belangen van het monument. De rechtbank verklaarde het beroep van het Cuypersgenootschap niet-ontvankelijk en het beroep van de overige eisers ongegrond. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid had kunnen besluiten om de vergunning te verlenen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 - 4022
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 september 2010
in de zaak van:
Stichting Bescherming Erfgoed Zuid-Kennerland e.a.,
gevestigd te Haarlem, e.a.,
eisers,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder,
derde partij,
Salomo, Stichting voor Christelijke Primair Onderwijs Zuid-Kennemerland,
gevestigd te Haarlem,
gemachtigde: mr. E.C. Berkouwer, advocaat te Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft verweerder de derde partij (hierna: Salomo) een monumentenvergunning verleend ten behoeve van het plaatsen van tijdelijke schoollokalen aan het Frederikspark te Haarlem. De vergunning is verleend voor een termijn van drie jaar.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 17 augustus 2009, aangevuld bij brief van 21 september 2009, beroep ingesteld.
Het verzoek van Salomo om de tengevolge van het beroep van rechtswege ontstane opschorting van de vergunning op te heffen, is door de voorzieningenrechter bij uitspraak van 12 oktober 2009 toegewezen.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 september 2010 heeft Salomo een schriftelijke uiteenzetting op de zaak gegeven.
Op 3 september 2010 hebben eisers nadere stukken ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 september 2010. De Stichting Bescherming Erfgoed Zuid-Kennemerland en de Vereniging tot het behoud van het 19de en vroeg 20ste-eeuwse cultuurgoed in Nederland, het Cuypersgenootschap (hierna: het Cuypersgenootschap) hebben zich laten vertegenwoordigen door [naam 1]. De overige 38 eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door [naam 2]. Namens verweerder is verschenen mr. A.F. van Heusden, werkzaam bij de gemeente Haarlem. Namens Salomo zijn verschenen de gemachtigde, voornoemd en [naam 3]
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 11 van de Monumentenwet 1988 (hierna: Monumentenwet) is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen dan wel een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Artikel 16, eerste lid, van de Monumentenwet luidt:
In bij ministeriële regeling te bepalen gevallen leggen burgemeester en wethouders een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11 voor advies voor aan Onze minister. In de gevallen, bedoeld in de eerste volzin, zenden burgemeester en wethouders onmiddellijk afschrift van de aanvraag om vergunning aan de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten. De gevallen, bedoeld in de eerste volzin, kunnen onder meer betreffen het afbreken van een beschermd monument, het reconstrueren van een beschermd monument en het geven van een nieuwe bestemming aan een beschermd monument.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Monumentenwet kan de vergunning voor een bepaalde tijd worden verleend.
2.2 Artikel 2 van de Regeling ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning (hierna: de Regeling) luidt:
De gevallen, bedoeld artikel 16, eerste lid, van de wet zijn:
a. het afbreken van een beschermd monument of een deel daarvan voor zover van ingrijpende aard,
b. het ingrijpend wijzigen van een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan, voor zover de gevolgen voor de waarde van het beschermde monument vergelijkbaar zijn met de gevolgen van het geval, bedoeld in onderdeel a,
c. het reconstrueren van een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan, waarbij de staat van het monument wordt teruggebracht naar een eerdere staat of een veronderstelde eerdere staat van dat monument, en
d. het geven van een nieuwe bestemming aan een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan.
2.3 Artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, luidt:
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2. (..).
3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.4 Salomo heeft tot doel het doen geven en bevorderen van primair onderwijs op christelijke grondslag en houdt hiertoe diverse christelijke basisscholen in stand, waaronder de Dreefschool in Haarlem. De school is gevestigd aan de Dreef 20 tegenover het Frederikspark, dat bij besluit van 27 maart 2000 is aangewezen als beschermd rijksmonument. De school heeft tevens een tijdelijke dependance aan het Leidseplein te Haarlem.
2.5 Salomo acht zich genoodzaakt een renovatie en verbouwing uit te voeren aan het pand op de Dreef, omdat het te klein is geworden en in vele opzichten niet meer voldoet aan de eisen van deze tijd. Teneinde de renovatie uit te kunnen voeren wenst Salomo noodlokalen te plaatsen in het Frederikspark, in de nabijheid van het schoolgebouw aan de Dreef. Wanneer de renovatie achter de rug is, wenst Salomo de groepen die thans les krijgen in de dependance over te brengen naar de noodlokalen, totdat het pand aan de Kleine Houtweg 24 kan worden betrokken. Ook deze verlenging van het gebruik van de noodlokalen is volgens Salomo noodzakelijk, omdat het pand aan het Leidseplein vanuit organisatorisch oogpunt niet geschikt is als dependance en bovendien slechts tijdelijk ter beschikking is gesteld.
2.6 Eisers kunnen zich met dit besluit niet verenigen. Alvorens in te gaan op de door eisers aangevoerde gronden, dient de rechtbank ambtshalve te beoordelen of degenen die beroep hebben ingesteld, kunnen worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Naar het oordeel van de rechtbank is zulks voor wat betreft het Cuypersgenootschap niet het geval. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het aan de orde zijnde besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Volgens artikel 2 van haar statuten stelt de vereniging zich ten doel in de breedst mogelijke kringen een herwaardering van en een beter begrip voor de voortbrengselen van de negentiende- en twintigste-eeuwse Nederlandse cultuur te kweken en het duurzaam behoud van die verworvenheden te realiseren. Het statutaire doel van de vereniging is in functioneel en territoriaal opzicht zo veelomvattend dat het onvoldoende onderscheidend werkt om op grond daarvan te kunnen aannemen dat haar belang rechtstreeks betrokken is bij het besluit van 7 juli 2009. Voorts bieden ook de feitelijke werkzaamheden geen aanknopingspunten voor een inzichtelijke afbakening van de belangen die zij in het bijzonder behartigt. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat de vereniging het rechtstreeks bij het aan de orde zijnde besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt. Zij kan derhalve niet worden aangemerkt als belanghebbende bij dat besluit en zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.7 De overige eisers stellen zich op het standpunt dat met de plaatsing van de noodlokalen belangrijke monumentale waarden van het Frederikspark op ernstige en onaanvaardbare wijze worden aangetast. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben zij een rapport overlegd van stedenbouwkundig Bureau M&DM. Verweerder heeft aldus de bij het besluit betrokken belangen onvoldoende afgewogen. Ook heeft geen integrale belangenafweging plaatsgevonden, nu de aanvraag niet voorziet in noodzakelijke voorzieningen zoals bijvoorbeeld een fietsenstalling, een berging en een hekwerk.
2.8 Bij het verlenen van een vergunning op grond van artikel 11 van de Monumentenwet dient door het bestuursorgaan een afweging te worden gemaakt tussen het belang van de aanvrager en het belang van bescherming van het betrokken monument. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat een tijdelijke huisvestingslocatie voor Salomo noodzakelijk is in verband met de renovatie van het pand aan de Dreef en de omstandigheid dat de tweede huisvestingslocatie aan de Kleine Houtstraat nog niet beschikbaar is. De plaatsing van tijdelijke klaslokalen in het Frederikspark acht verweerder een geschikte oplossing. Hierbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat het monument weliswaar wordt aangetast, in die zin dat de zichtlijn vanuit noordwestelijke richting naar het open middendeel van het park wordt verminderd, maar dat het gaat om een tijdelijke situatie, waarbij de klaslokalen grotendeels worden geplaatst op een verhard parkeerterrein aan de rand van het park, dat de stedenbouwkundige opzet van het park niet wordt gewijzigd en dat het park als zodanig kan blijven worden gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank geeft verweerder hiermee geen blijk van een onevenredige belangenafweging. Het door eisers overgelegde rapport doet hier niet aan af. Dat geen sprake zou zijn van een integrale belangenafweging, omdat ook voor andere voorzieningen een monumentenvergunning moet worden aangevraagd, kan de rechtbank niet volgen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat ter plaatse uitsluitend noodlokalen zijn geplaatst en er geen andere voorzieningen bij zullen komen.
2.9 Eisers betogen dat verweerder in strijd met artikel 16, eerste lid, van de Monumentenwet en artikel 2 van de Regeling heeft nagelaten de aanvraag voor advies voor te leggen aan de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (hierna: de RACM), omdat met de plaatsing van de tijdelijke lokalen in het park sprake is van het ingrijpend wijzigen of afbreken van een monument dan wel het geven van een nieuwe bestemming aan een monument.
2.10 Uit de stukken kan worden afgeleid dat het noodlokalencomplex bestaat uit twee bouwlagen, een oppervlakte heeft van 400 m² en voor een periode van drie jaar wordt geplaatst aan de rand van het park, grotendeels op een verhard parkeerterrein, waarbij het complex niet in, maar op de grond wordt gefundeerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hiermee geen sprake is van een ingrijpende inbreuk, waarvoor een ministeriële adviesplicht geldt. Voor dit oordeel kan tevens steun worden gevonden in de door verweerder overgelegde e-mail van 23 april 2009, waarin de RACM zelf aangeeft dat het plan niet voor advies hoeft te worden voorgelegd, mits de lokalen tijdelijk worden geplaatst.
2.11 Volgens eisers is de tijdelijkheid onvoldoende aangetoond en is niet duidelijk wie na ommekomst van de termijn verantwoordelijk is voor het verwijderen van de lokalen en het herstellen van de schade. Ook dit betoog kan niet slagen. Salomo heeft genoegzaam onderbouwd dat de renovatie van het pand aan de Dreef en de verbouwing van het pand aan de Kleine Houtweg 24 binnen de gestelde termijn van drie jaar kunnen worden voltooid, zodat na die termijn geen behoefte meer bestaat aan de noodlokalen in het Frederikspark en deze kunnen worden verwijderd. Verder blijkt uit de stukken, in de vergunning is als voorwaarde opgenomen dat het terrein na beëindiging van de vergunde situatie moet worden opgeleverd conform de situatie ten tijde van het besluit, en het verhandelde ter zitting dat Salomo verantwoordelijk is voor het verwijderen van de lokalen en het herstel van het park.
2.12 Eisers stellen dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties, doordat verweerder als beleidsuitgangspunt heeft gehanteerd dat de huisvesting van de school dient plaats te vinden op twee in elkaars nabijheid gelegen locaties. Een dergelijk uitgangspunt is volgens eisers ondeugdelijk en in strijd met de wet.
2.13 De rechtbank stelt vast dat verweerder meerdere alternatieven heeft onderzocht welke om uiteenlopende redenen ongeschikt zijn bevonden. In hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze alternatieven ten onrechte ongeschikt zijn bevonden. Dat verweerder bij zijn onderzoek belang heeft gehecht aan een locatie in de nabijheid van het pand aan de Dreef, acht de rechtbank niet onredelijk, nu – zoals verweerder in het besluit uiteen heeft gezet – het merendeel van de leerlingen van de basisschool afkomstig is uit de omliggende woonwijken. Dat ten tijde van het nemen van het besluit een alternatief voorhanden was of beschikbaar zou komen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat het tweede gebouw aan de Kleine Houtweg 24 een goed alternatief is. Tijdens de renovatie van het hoofdgebouw op deze locatie zouden groepen leerlingen tijdelijk kunnen worden gehuisvest in het tweede gebouw. Verweerder heeft alvorens het nemen van het besluit ook deze mogelijkheid overwogen, doch de locatie ongeschikt bevonden vanwege de aanwezigheid van een vmbo-school. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Dat de vmbo-school eerder dan gepland het hoofdgebouw heeft verlaten en daar thans niet langer is gevestigd, maakt dat niet anders, nu dit ten tijde van het besluit niet voorzienbaar was. Daar komt bij dat, zoals Salomo ter zitting heeft aangegeven, ook dit gebouw zal moeten worden verbouwd alvorens de groepen leerlingen daarin kunnen worden ondergebracht. Het valt te billijken dat verweerder in navolging van Salomo hierin voldoende aanleiding heeft gezien dit alternatief niet te prefereren.
2.14 Eisers stellen tot slot dat ter plaatse dermate gevaarlijke verkeerssituaties zullen ontstaan dat de vergunning niet had mogen worden verleend. Verder doet zich een privaatrechtelijke belemmering voor die aan vergunningverlening in de weg staat. Het tijdelijke schoolgebouw zal de inritten van de villa aan het Frederikspark 2 blokkeren, zodat de toegang tot en de bevoorrading van het restaurant aldaar onmogelijk wordt gemaakt. Ook deze grond kan niet slagen, nu de door eisers aangevoerde belangen geen belangen zijn die worden afgewogen bij het verlenen van een vergunning op grond van artikel 11 van de Monumentenwet.
2.15 Gelet op al het vorenstaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten Salomo de gevraagde monumentenvergunning te verlenen.
2.16 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover ingediend door het Cuypersgenootschap;
3.2 verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzitter, mr. G.D. de Jong en mr. L. Beijen, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 september 2010.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.