ECLI:NL:RBHAA:2010:BN8697

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/3998
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor tijdelijke noodlokalen in beschermd rijksmonument Frederikspark

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 29 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een monumentenvergunning op grond van de Monumentenwet voor het tijdelijk plaatsen van noodlokalen in het rijksmonument Frederikspark. De eiseres, Stichting tot behoud van het Frederikspark, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, dat op 7 juli 2009 een vergunning heeft verleend aan de derde partij, Salomo, voor het plaatsen van tijdelijke schoollokalen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 september 2010, waarbij de eiseres zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde en de verweerder door mr. A.F. van Heusden, werkzaam bij de gemeente Haarlem.

De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 11 van de Monumentenwet het verboden is om zonder vergunning een beschermd monument te wijzigen. De derde partij, Salomo, heeft aangegeven dat de noodlokalen noodzakelijk zijn voor de renovatie van hun schoolgebouw aan de Dreef, dat niet meer voldoet aan de eisen van deze tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente bij de afweging van belangen een tijdelijke oplossing heeft gekozen, waarbij de zichtlijn naar het park enigszins wordt aangetast, maar dat de stedenbouwkundige opzet van het park niet wordt gewijzigd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente voldoende alternatieven heeft onderzocht en dat de belangen van de aanvrager en de bescherming van het monument in redelijkheid zijn afgewogen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat er geen grond was voor het oordeel dat de gemeente zijn bevoegdheid tot het verlenen van de vergunning heeft misbruikt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09-3998
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 september 2010
in de zaak van:
Stichting tot behoud van het Frederikspark,
gevestigd te Haarlem,
eiseres,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem
verweerder,
derde partij,
Salomo, Stichting voor Christelijk Primair Onderwijs Zuid-Kennemerland,
gemachtigde: mr. E.C. Berkouwer, advocaat te Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft verweerder de derde partij een monumentenvergunning verleend ten behoeve van het plaatsen van tijdelijke schoollokalen aan het Frederikspark te Haarlem. De vergunning is verleend voor een termijn van drie jaar.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 18 augustus 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Op 1 oktober 2009 en 2 september 2010 heeft de derde partij een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 september 2010, alwaar eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door [naam 1]. Namens verweerder is verschenen mr. A.F. van Heusden, werkzaam bij de gemeente Haarlem. Namens de derde partij zijn verschenen de gemachtigde, voornoemd en [naam 2].
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 11 van de Monumentenwet 1988 (hierna: Monumentenwet) is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen dan wel een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ingevolge artikel 15 van de Monumentenwet stelt de gemeenteraad een verordening vast waarin ten minste de inschakeling wordt geregeld van een commissie op het gebied van de monumentenzorg die burgemeester en wethouders adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11. Van de commissie maken geen deel uit leden van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Monumentenwet kan de vergunning voor een bepaalde tijd worden verleend.
2.2 De derde partij (hierna: Salomo) heeft tot doel het doen geven en bevorderen van primair onderwijs op christelijke grondslag en houdt hiertoe diverse christelijke basisscholen in stand, waaronder de Dreefschool in Haarlem. De school is gevestigd aan de Dreef 20 tegenover het Frederikspark, dat bij besluit van 27 maart 2000 is aangewezen als beschermd rijksmonument. De school heeft tevens een tijdelijke dependance aan het Leidseplein te Haarlem.
2.3 Salomo acht zich genoodzaakt een renovatie en verbouwing uit te voeren aan het pand op de Dreef, omdat het te klein is geworden en in vele opzichten niet meer voldoet aan de eisen van deze tijd. Teneinde de renovatie uit te kunnen voeren wenst Salomo noodlokalen te plaatsen in het Frederikspark, in de nabijheid van het schoolgebouw aan de Dreef. Wanneer de renovatie achter de rug is, wenst Salomo de groepen die thans les krijgen in de dependance over te brengen naar de noodlokalen, totdat het pand aan de Kleine Houtweg 24 kan worden betrokken. Ook deze verlenging van het gebruik van de noodlokalen is volgens Salomo noodzakelijk, omdat het pand aan het Leidseplein vanuit organisatorisch oogpunt niet geschikt is als dependance en bovendien slechts tijdelijk ter beschikking is gesteld.
2.4 Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen. Zij stelt dat verweerder de belangen niet goed heeft afgewogen. Zo had bij de belangenafweging niet mogen ontbreken dat in 2004 het Breementerrein aan de Schouwtjeslaan als locatie in zicht was en dat de omwonenden van het Frederikspark zich niet kunnen verenigen met de in het besluit gekozen locatie. Voorts beschikt de gemeentelijke architectuurhistorica over onvoldoende deskundigheid om een onafhankelijk en inhoudelijk advies te kunnen geven en is verweerder bij zijn besluitvorming uitgegaan van onjuiste dan wel onvolledige gegevens.
2.5 Bij het verlenen van een vergunning op grond van artikel 11 van de Monumentenwet dient door het bestuursorgaan een afweging te worden gemaakt tussen het belang van de aanvrager en het belang van de bescherming van het betrokken monument. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat een tijdelijke huisvestingslocatie voor Salomo noodzakelijk is in verband met de renovatie van het pand aan de Dreef en de omstandigheid dat de tweede huisvestingslocatie aan de Kleine Houtstraat nog niet beschikbaar is. De plaatsing van tijdelijke klaslokalen in het Frederikspark acht verweerder een geschikte oplossing. Hierbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat het monument weliswaar wordt aangetast, in die zin dat de zichtlijn vanuit noordwestelijke richting naar het open middendeel van het park wordt verminderd, maar dat het gaat om een tijdelijke situatie, waarbij de klaslokalen grotendeels worden geplaatst op een verhard parkeerterrein aan de rand van het park, dat de stedenbouwkundige opzet van het park niet wordt gewijzigd en dat het park als zodanig kan blijven worden gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee geen blijk gegeven van een onevenredige belangenafweging. Dat de gemeentelijke architectuurhistorica een gebrekkig advies heeft uitgebracht en dat verweerder is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt.
2.6 Met betrekking tot de mogelijke aanwezige alternatieven overweegt de rechtbank dat verweerder meerdere alternatieven heeft onderzocht welke om uiteenlopende redenen ongeschikt zijn bevonden. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze alternatieven ten onrechte ongeschikt zijn bevonden. Dat ten tijde van het nemen van het besluit een alternatief voorhanden was of beschikbaar zou komen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ter zitting is het tweede gebouw aan de Kleine Houtweg 24 nog als mogelijk alternatief ter sprake gekomen. Tijdens de renovatie van het hoofdgebouw op deze locatie zouden groepen leerlingen tijdelijk kunnen worden gehuisvest in het tweede gebouw. Verweerder heeft alvorens het nemen van het besluit ook deze mogelijkheid overwogen, doch de locatie ongeschikt bevonden vanwege de aanwezigheid van een vmbo-school. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Dat de vmbo-school eerder dan gepland het hoofdgebouw heeft verlaten en daar thans niet langer is gevestigd, maakt dat niet anders, nu dit ten tijde van het besluit niet voorzienbaar was. Daar komt bij dat, zoals Salomo ter zitting heeft aangegeven, ook dit gebouw zal moeten worden verbouwd alvorens de groepen leerlingen daarin kunnen worden ondergebracht. Het valt te billijken dat verweerder in navolging van Salomo hierin voldoende aanleiding heeft gezien dit alternatief niet te prefereren.
2.7 Eiseres stelt voorts dat het besluit in strijd is met het gemeentelijk structuurplan alsmede het gemeentelijk beleid zoals neergelegd in het Groenstructuurplan 1991.
2.8 Bij het verlenen van een monumentenvergunning op grond van artikel 11 van de Monumentenwet komt het bestuursorgaan een discretionaire bevoegdheid toe. Ter beantwoording van de vraag of een bestuursorgaan de hem toekomende bevoegdheid dient aan te wenden, kan het bestuursorgaan ingevolge artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beleidsregels vaststellen. De rechtbank stelt vast dat het door eiseres aangehaalde beleid niet is opgesteld met het oog op de toepassing van artikel 11 van de Monumentenwet, zodat het betoog van eiseres, nog los van de vraag of het besluit daadwerkelijk in strijd is met het genoemde beleid, reeds hierom niet kan slagen. Ook het bepaalde in het gemeentelijke structuurplan kan niet in de weg staan aan het verlenen van een monumentenvergunning, nu verweerder, zoals hiervoor reeds overwogen, een afweging dient te maken tussen het belang van de aanvrager en het belang van de bescherming van het betrokken monument.
2.9 Gelet op het vorenstaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde vergunning te verlenen. Het betoog van eiseres dat verweerder zijn bevoegdheid tot het verlenen van een monumentenvergunning misbruikt door deze aan te wenden teneinde de organisatorische ongemakken van de basisschool te verhelpen, kan derhalve niet slagen.
2.10 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzitter, mr. G.D. de Jong en mr. L. Beijen, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 september 2010
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.