zaaknummer / rolnummer: 171954 / KG ZA 10-364
Vonnis in kort geding van 2 september 2010
1. [eiser sub 1],
wonende te Zaandam, gemeente Zaanstad,
2. [eiser sub 2],
wonende te Zaandam, gemeente Zaanstad,
eisers,
advocaat mr. E. van der Hoeven,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VASTGOED MANAGEMENT ALKMAAR PROJECTONTWIKKELING II B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
gedaagde,
advocaat mr. E.C.W. van der Poel.
Partijen zullen hierna [eisers] en VMA genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de bij brief van 19 augustus 2010 van mr. Van der Hoeven zijdens [eisers] gevoegde producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eisers]
- de pleitnota van VMA.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen [eisers] als verkopers en VMA als koper is op 12 augustus 2008 een koopovereenkomst tot stand gekomen betreffende de percelen grond met de zich daarop bevindende opstallen en verdere aanhorigheden, staande en gelegen aan de [a-straat], [b-straat] en [c-straat] te Zaandam. De tussen partijen overeengekomen koopprijs bedraagt € 1.050.000,--.
2.2. Bij uitvoerbaar verklaard vonnis van 28 april 2010 van deze rechtbank is VMA – onder meer – veroordeeld om binnen 14 dagen het door haar aangekochte af te nemen. Met betrekking tot de door [eisers] gevorderde dwangsom heeft de rechtbank het volgende overwogen.
4.16 […] Een dwangsom kan niet worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom. Wel kan een dwangsom worden verbonden aan een veroordeling welke mede een verplichting tot betaling van een geldsom inhoudt, mits deze verbonden is aan de veroordeling tot een andere prestatie en de betaling van de geldsom geen overwegend deel van de veroordeling uitmaakt. Nu het er in de kern op neerkomt dat VMA de koopsom wegens het terugtreden van haar financier niet kan voldoen, komt de veroordeling in wezen toch vooral neer op betaling van een som geld. Op grond daarvan zal de rechtbank aan de veroordeling geen dwangsom verbinden.
2.3. [eisers] heeft van het vonnis van 28 april 2010 appel ingesteld.
2.4. Tot op heden heeft VMA nagelaten de koopprijs van € 1.050.000,-- te betalen en het aangekochte af te nemen.
3.1. [eisers] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
1. Primair:
VMA te veroordelen om binnen 10 dagen na het ten deze te wijzen vonnis het door gekochte af te nemen, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,= voor iedere dag of gedeelte van een dag, dat VMA met het vorenstaande in gebreke is, althans een ander bedrag als bij dit vonnis in goede justitie te bepalen is;
2. Subsidiair:
VMA te veroordelen om binnen 10 dagen na het ten deze te wijzen vonnis tot betaling aan [eisers] van de overeengekomen koopsom ad € 1.005.000,= op de kwaliteitsrekening van notariskantoor Bellaar te Amstelveen, waarna [eisers] verplicht zijn mee te werken aan de overdracht van het verkochte;
3. Primair en subsidiair:
VMA te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van de advocaat.
3.2. Ter zitting heeft mr. Van der Hoeven aangegeven dat in het petitum onder 2. subsidiair als koopprijs abusievelijk een bedrag van € 1.005.000,-- is vermeld, terwijl dit € 1.050.000,-- dient te zijn. Nu in het lichaam van de dagvaarding het juiste bedrag is opgenomen en voorts tussen partijen niet in geschil is dat de koopprijs € 1.050.000,-- bedraagt, zal de voorzieningenrechter de onjuiste vermelding van het bedrag beschouwen als een kennelijke verschrijving en dit bedrag verbeterd lezen als € 1.050.000,--.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eisers] hebben gesteld dat het vonnis van 28 april 2010, voor zover dat ziet op de veroordeling van VMA tot afname van het aangekochte, niet geëxecuteerd kan worden. De veroordeling tot afname van het aangekochte houdt impliciet weliswaar mede in de verplichting tot het betalen van de koopprijs, maar nu deze betalingsverplichting en het bedrag van de koopsom niet expliciet in het dictum van het vonnis zijn vermeld, kan geen executoriaal beslag ten laste van VMA ter hoogte van de koopsom worden gelegd. Omdat de rechtbank in het vonnis van 28 april 2010 de gevorderde dwangsom heeft afgewezen, kan de nakoming van de veroordeling tot afname van het aangekochte door VMA op geen enkele wijze door [eisers] worden afgedwongen. Teneinde de nakoming van VMA te verzekeren, hebben [eisers] primair gevorderd alsnog een dwangsom te verbinden aan de in het vonnis van 28 april 2010 uitgesproken veroordeling van VMA tot afname van het aangekochte. VMA heeft hiertegen aangevoerd dat de bodemrechter reeds over de kwestie van de dwangsom heeft geoordeeld, zodat daarover niet aan de voorzieningenrechter een andere uitspraak kan worden gevraagd.
4.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat indien een voorlopige voorziening wordt gevorderd nadat de bodemrechter reeds een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, in beginsel het vonnis van de voorzieningenrechter dient te worden afgestemd op het oordeel van de bodemrechter. Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit beginsel, hetgeen het geval zal kunnen zijn indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen dat vonnis aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht (Hoge Raad 19 mei 2000, NJ 2001, 407). Hoewel de voorzieningenrechter van mening is dat over de kwestie van de dwangsom ook anders geoordeeld kan worden, heeft de bodemrechter bij vonnis van 28 april 2010 bepaald dat aan de veroordeling tot afname van het aangekochte geen dwangsom kan worden verbonden. Nu mede gelet op het arrest van het Hof Arnhem van 19 oktober 2004 (LJN: AR8245) niet kan worden gezegd dat dit vonnis klaarblijkelijk op een misslag berust, dient de voorzieningenrechter dit oordeel te volgen. Het vorenstaande leidt ertoe dat het primair gevorderde zal worden afgewezen.
4.3. [eisers] hebben subsidiair gevorderd VMA te veroordelen tot het betalen van de koopsom ad € 1.050.000,-- teneinde een executeerbare titel te verkrijgen. VMA heeft zich op het standpunt gesteld dat [eisers] geen belang hebben bij deze vordering, omdat de bodemrechter VMA reeds heeft veroordeeld tot afname van het door haar aangekochte en een soortgelijke vordering niet nogmaals kan worden toegewezen. De voorzieningenrechter overweegt dat een weliswaar soortgelijke vordering van [eisers] reeds is toegewezen, maar dat gebleken is dat het betreffende vonnis niet kan worden geëxecuteerd. Dit brengt mee dat [eisers] niet alleen belang hebben bij een veroordeling als subsidiair verzocht, maar daarop ook recht hebben.
4.4. VMA heeft voorts aangevoerd dat [eisers] geen belang hebben bij hun vordering, omdat VMA bij gebrek aan financiering niet kan nakomen. De financiële positie van VMA is dermate slecht dat zij zelfs de bij vonnis van 28 april 2010 vastgestelde contractuele boete van € 105.000,-- niet volledig kan voldoen en het vonnis voor het resterende bedrag niet geëxecuteerd kan worden bij gebrek aan verhaalsmogelijkheden. [eisers] heeft hiertegen aangevoerd dat VMA de stellingen omtrent haar slechte financiële positie en het niet kunnen nakomen van de koopovereenkomst op geen enkele wijze heeft aangetoond en hebben deze stellingen van VMA dan ook betwist.
De voorzieningenrechter overweegt met betrekking tot de gestelde financiële problemen dat niet aannemelijk is geworden dat de financiële positie van VMA dermate slecht is dat zij in de onmogelijkheid verkeert de koopovereenkomst na te komen. [eisers] hebben dan ook (nog steeds) belang bij hun vordering.
4.5. Tot slot heeft VMA – onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2000, NJ 2001, 389 – gesteld dat spoedeisend belang bij de subsidiaire geldvordering ontbreekt, omdat de vordering tot afname van het aangekochte reeds is toegewezen, VMA niet aan de vordering kan voldoen en [eisers] niet hebben aangetoond dat zij vermogensschade lijden als gevolg van de niet-nakoming door VMA.
4.6. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening. Gelet op het vonnis van de bodemrechter is de vordering van [eisers] in het onderhavige geval echter in hoge mate zeker. Niet aannemelijk dat het daartegen door [eisers] vanwege het afwijzen van de dwangsom ingesteld appel daarin verandering zal brengen. Aan het spoedeisend belang behoeven derhalve geen hoge eisen meer te worden gesteld. Bovendien moet worden aangenomen dat VMA bij betaling van de koopsom tevens het aangekochte zal afnemen. Bij deze afname hebben [eisers] in ieder geval een spoedeisend belang, omdat zij in dat geval bevrijd zijn van de op de onroerende zaak rustende lasten en risico’s. Daarmee hebben [eisers] ook indirect een spoedeisend belang bij de vordering.
4.7. Gelet op het vorenstaande zal de vordering tot betaling van de koopsom worden toegewezen, met dien verstande dat aan de notaris de last zal worden opgelegd om de koopsom eerst aan [eisers] door te betalen als de levering van de onroerende zaak aan VMA heeft plaatsgevonden.
4.8. VMA heeft zich op het standpunt gesteld dat – indien [eisers] in het gelijk worden gesteld – VMA niet in de proceskosten veroordeeld dient te worden, omdat de primaire vordering reeds door de rechtbank is afgewezen en het aan [eisers] zelf te wijten is dat de subsidiaire vordering niet reeds in de bodemprocedure is ingesteld. De voorzieningenrechter passeert dit verweer. Dit kort geding is niet noodzakelijk geworden omdat [eisers] niet reeds in de bodemprocedure de subsidiaire vordering heeft ingesteld, maar omdat VMA in gebreke blijft aan het vonnis van 28 april 2010 te voldoen. Daarbij komt [eisers] onweersproken hebben gesteld dat VMA in de bodemprocedure steeds heeft aangegeven dat door haar zou worden nagekomen. Nu VMA zich thans beroept op de onmogelijkheid om de koopovereenkomst komen wegens financieringsproblemen, is sprake van een gewijzigde situatie, zodat niet gezegd kan worden dat de onderhavige procedure door Remelink voorkomen had kunnen worden. VMA zal dan ook als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 87,93
- vast recht 4.951,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 5.854,93
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt VMA om binnen tien dagen na dit vonnis aan [eisers] te betalen de overeengekomen koopsom ad € 1.050.000,-- door middel van storting op de kwaliteitsrekening van notariskantoor Bellaar te Amstelveen, waarna [eisers] verplicht zijn mee te werken aan de overdracht van het verkochte;
5.2. draagt de notaris op het op de kwaliteitsrekening gestorte bedrag eerst aan [eisers] door te betalen als de levering van het verkochte aan VMA heeft plaatsgevonden;
5.3. veroordeelt VMA in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op EUR 5.854,93,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2010.?