ECLI:NL:RBHAA:2010:BO0548

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
8 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
173921 / HA RK 10-107
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G. Guinau
  • A.J. Wolfs
  • C.A.M. van de Rest-van der Heijden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak wegens vermeende vooringenomenheid van rechters

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 8 oktober 2010 een mondeling verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek tot wraking was ingediend door de verzoekster, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen, naar aanleiding van de afwijzing door de rechtbank om getuigen te horen in de hoofdzaak. De verzoekster en haar raadsvrouw, mr. P. Figge, stelden dat de rechters vooringenomen waren, omdat zij het verzoek om getuigen te horen hadden afgewezen. De rechtbank overwoog dat een beslissing van een rechter, ook al is deze in het nadeel van de verzoeker, in het algemeen geen grond kan zijn voor de veronderstelling dat de rechter vooringenomen is. Dit geldt alleen als de beslissing zo onbegrijpelijk is dat er geen andere verklaring voor is dan vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat dit in dit geval niet aan de orde was. De rechters hadden de verzoeken van de raadsvrouw besproken en gemotiveerd een beslissing genomen. Er was geen bewijs dat de rechters zich al een oordeel hadden gevormd over het belang van het horen van getuigen of dat zij vooringenomenheid jegens de verzoekster koesterden. De rechtbank benadrukte dat als de verzoekster het niet eens was met de beslissing, zij dit in een eventueel hoger beroep aan de orde kon stellen, maar dat wraking niet het juiste middel was. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en besloot dat het proces in de hoofdzaak voortgezet moest worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 173921 / HA RK 10-107
datum beslissing: 8 oktober 2010
Op verzoek van:
[verzoekster],
geboren op […] te […],
wonende te […],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen, Huis van Bewaring Nieuwersluis,
hierna te noemen: verzoekster,
raadsvrouw mr. P. Figge, advocaat te Amsterdam.
1. Procesverloop
1.1 Op de openbare terechtzitting van 24 september 2010 heeft verzoekster de wraking verzocht van mr. [rechter], mr. [rechter] en mr. [rechter], hierna te noemen: de rechters, leden van de meervoudige strafkamer in de bij deze rechtbank, sector Strafrecht, aanhangige zaak met de parketnummers 15/700445-10 en 15/761544-08 (tul), hierna te noemen: de hoofdzaak. Van het verhandelde ter terechtzitting is, voor zover van belang voor deze wraking, een (extract) proces-verbaal opgemaakt dat aan de raadsvouw van verzoekster en aan de officier van justitie is uitgereikt.
1.2 De rechters hebben niet in de wraking berust.
1.3 De wrakingskamer heeft het verzoek ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2010 behandeld. Verzoekster en haar raadsvrouw, de officier van Justitie, mr. E. Visser, en de rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoekster, haar raadsvrouw en de officier van justitie zijn ter terechtzitting verschenen en hebben hun zienswijze op het verzoek gegeven. De rechters zijn niet ter terechtzitting verschenen en hebben bij brief van 27 september 2010 schriftelijk hun zienswijze op het verzoek gegeven.
2. Standpunten van betrokkenen
2.1 Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in de hoofdzaak ter onderbouwing van het verzoek -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de rechtbank door haar verzoek om de getuige […] te doen horen, af te wijzen, niet meer onbevooroordeeld is. De rechtbank heeft het zogeheten noodzaakscriterium in dit geval te strak gehanteerd, zulks terwijl het buiten de schuld van de raadsvrouw was gelegen dat zij de tiendagentermijn niet heeft gehanteerd.
2.2 De rechters hebben bij brief van 27 september 2010 aangegeven dat de wraking naar hun oordeel ten onrechte is voorgesteld. De rechters hebben daarbij verwezen naar het (extract) proces-verbaal dat van de terechtzitting is opgemaakt.
2.3 De officier van justitie heeft zich -zakelijk weergegeven- op het standpunt gesteld dat de rechtbank bij de beoordeling van de verzoeken van de raadsvrouw het juiste criterium heeft gehanteerd. Dat de raadsvrouw het niet met de beslissing van de rechtbank eens is, leidt niet tot de schijn van partijdigheid van de rechters. De officier van justitie heeft zich derhalve op het standpunt gesteld dat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.
3. Beoordeling
3.1 Het verzoek is gedaan naar aanleiding van de afwijzing door de rechtbank van het verzoek van de verdediging om getuigen te horen in de hoofdzaak. Bij gelegenheid van de behandeling van het verzoek heeft de raadsvrouw uitvoerig uiteengezet welke toelichting zij ten overstaan van de rechtbank in de hoofdzaak heeft gegeven op haar verzoek, in het bijzonder waar het betreft de precieze gang van zaken rond haar eerdere verzoek om een mini-instructie aan de rechter-commissaris.
3.2 Ofschoon de wrakingskamer zich realiseert dat ten behoeve van de behandeling van een wrakingsverzoek in de meeste gevallen kan worden volstaan met een weergave in het proces-verbaal van de gronden van het wrakingsverzoek, had een meer uitvoerige voorlichting omtrent het debat ter zitting over het verzoek getuigen te horen in dit geval niet misstaan. De afwijzing van dit verzoek vormde immers de grond voor de wraking. Voor zover het door de tijdsdruk niet mogelijk was een meer uitvoerig proces-verbaal op te maken, had in ieder geval de pleitnota van de raadsvrouw aan het proces-verbaal kunnen worden gehecht. Voorts betreurt de wrakingskamer het dat de rechters hebben volstaan met een wel zeer summiere zienswijze en geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid ter terechtzitting van de wrakingskamer te verschijnen om toelichting te geven op het verhandelde ter terechtzitting. Desalniettemin acht de wrakingskamer zich door de ter terechtzitting van de wrakingskamer gegeven toelichting door de raadsvrouw en de officier van justitie voldoende voorgelicht om op het wrakingsverzoek te kunnen beslissen.
3.3 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoekster is niet doorslaggevend.
3.4 De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij op 6 augustus 2010 de rechter-commissaris heeft verzocht een vijftal getuigen te horen. Eerst op 16 september 2010, acht dagen voor de inhoudelijke terechtzitting, heeft de rechter-commissaris deze verzoeken vanwege agendatechnische redenen afgewezen. Daarbij heeft de raadsvrouw eerst op 17 september 2010, zeven dagen voor de inhoudelijke terechtzitting, het complete procesdossier van het Openbaar Ministerie ontvangen. Dit dossier bevatte aanvullende (belastende) verklaringen van aangevers alsmede nieuwe getuigenverklaringen. De raadsvrouw heeft, gezien de beslissing van de rechter-commissaris en het uiteindelijk verstrekte procesdossier, bij de inhoudelijke terechtzitting van 24 september 2010 verzocht een negental getuigen te horen.
De rechtbank heeft blijkens de verwoording van het wrakingsverzoek bij de beoordeling van deze verzoeken overwogen dat de raadsvrouw, na het bericht van de rechter-commissaris en ontvangst van het procesdossier, de officier van justitie had kunnen verzoeken de betreffende getuigen op te roepen voor de inhoudelijke terechtzitting. Daar de raadsvrouw dat heeft nagelaten, zijn de verzoeken naar het oordeel van de rechtbank niet tijdig gedaan en beoordeeld op grond van het ‘noodzaakscriterium’ en niet op grond van het ruimere criterium van het ‘verdedigingsbelang’. De rechtbank heeft vervolgens het verzoek om getuige […] te horen afgewezen. Naar het oordeel van de raadsvrouw is dit onjuist omdat zij gelet op de eerder genoemde data en het bepaalde in artikel 263 van het Wetboek van Strafvordering haar verzoeken niet tijdig kon indienen, daar de termijn daartoe reeds was verstreken op het moment dat zij bericht kreeg van de rechter-commissaris. Bovendien was reeds bekend dat de raadsvrouw in ieder geval vijf van deze getuigen wilde horen. Door onder deze omstandigheden zo strikt vast te houden aan het noodzaakscriterium is naar het oordeel van de raadsvrouw gehandeld in strijd met een eerlijke procesvoering en is de objectieve vrees gerechtvaardigd dat de rechters vooringenomen zijn.
3.5 Een beslissing van een rechter, ook als deze beslissing in het nadeel van de verzoeker uitvalt en zelfs als die beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, zal in het algemeen geen grond kunnen zijn om te veronderstellen dat de rechter een vooringenomenheid jegens de verzoeker koestert, noch kan de verzoeker daar de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid aan ontlenen. Dat is slechts anders, als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing neemt die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in onderhavig geval geen sprake is. De rechters hebben, alvorens een beslissing te nemen, de verzoeken van de raadsvrouw ter terechtzitting besproken en zich beraden in raadkamer. De rechters hebben vervolgens gemotiveerd een beslissing genomen. Niet gebleken is dat de rechters zich reeds een oordeel hadden gevormd over het belang van het horen van de getuige(n) of anderszins een vooringenomenheid jegens verzoekster hebben gekoesterd. Voor zover verzoekster het niet eens is met de beslissing van de rechters kan zij dat bij een eventueel hoger beroep aan de orde stellen. Wraking is daarvoor niet het geëigende middel. Tot slot wordt overwogen dat het beroep gedaan op de uitspraak van de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam van 21 september 2010 geen doel treft, reeds omdat de strafkamer in die hoofdzaak, anders dan in de onderhavige hoofdzaak, bij de beslissing over de onderzoekswensen van verzoeker in diens nadeel een onjuist feitelijk uitgangspunt had gehanteerd en vervolgens zonder verzoeker te horen en zonder enige motivering het verzoek van verzoeker om zijn onderzoekswensen opnieuw te behandelen heeft afgewezen.
3.6 De feiten en omstandigheden die door en namens verzoekster ter onderbouwing van haar verzoek naar voren zijn gebracht, leveren aldus geen grond op voor het oordeel dat het fungeren van de rechters in de hoofdzaak tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen leiden. De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve geen grond voor wraking.
3.7 De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1 wijst het verzoek tot wraking van mr. [rechter], mr. [rechter] en
mr. [rechter] af;
4.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de rechters en de officier van justitie een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3 beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G. Guinau, voorzitter, mr. A.J. Wolfs en mr. C.A.M. van de Rest-van der Heijden, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2010 in tegenwoordigheid van mr. M.S. Kikkert als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.