zaaknummer: AWB 10 - 2192
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2010
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. H.J.G. Dudink, advocaat te Beverwijk,
de Dienst Wegverkeer,
verweerder.
Op 17 februari 2009 heeft verweerder het voertuig met het kenteken [kenteken] op naam gesteld van autobedrijf [naam autobedrijf].
Eiser heeft hiertegen bij brief van 14 januari 2010, aangevuld bij brief van 1 februari 2010, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 maart 2010 heeft verweerder het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 23 april 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 26 augustus 2010, alwaar eiser niet in persoon is verschenen. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. N.T.P. Eshuis, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer.
2.1 Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.2 Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 3:41, tweede lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van het besluit, indien zij niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, op een andere geschikte wijze.
2.3 Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2.4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift van 14 januari 2010 niet ontvankelijk is omdat het na het verstrijken van de bezwaartermijn is ingediend, terwijl niet is gebleken van verschoonbare redenen hiervoor. Uit het proces-verbaal van aangifte van 17 maart 2009 blijkt immers dat eiser toen reeds op de hoogte was van de wijziging van de tenaamstelling. In het bestreden besluit heeft verweerder eisers klachtbrief van 26 augustus 2009 aangemerkt als bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 17 februari 2009. Dit leidt echter niet tot een andere beslissing nu ook de klachtbrief van 26 augustus 2009 buiten de wettelijke termijn is ingediend, aldus verweerder.
2.5 Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Hij betoogt primair dat de wijziging van de tenaamstelling van het voertuig met kenteken [kenteken] op 17 februari 2009 geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb betreft. Subsidiair betoogt eiser dat verweerder hem eerst bij schrijven van 18 november 2009, na tussenkomst van de Nationale Ombudsman, heeft medegedeeld dat de tenaamstelling van bedoeld voertuig op 17 februari 2009 is gewijzigd. Vervolgens heeft verweerder pas in de brief van 18 december 2009 aangegeven dat autobedrijf [naam autobedrijf] op 17 februari 2009 het voertuig in zijn bedrijfsvoorraad heeft opgenomen en een duplicaatkenteken heeft aangevraagd, dat deze tenaamstelling op naam van autobedrijf T. Van Rijn een besluit is en dat hiertegen bezwaar kan worden aangetekend binnen zes weken na het nemen van het besluit. Aan eiser is dus eerst op 18 december 2009 kenbaar gemaakt dat de gewijzigde tenaamstelling op 17 februari 2009 een appelabel besluit was in de zin van de Awb. Uit de telefonische mededeling in februari 2009 heeft eiser zulks geenszins afgeleid en dat hoefde hij ook niet te doen. Meer subsidiair betoogt eiser dat verweerders brieven van 18 november 2009 en 18 december 2009 als besluiten dienen te worden aangemerkt waartegen, bij brief van 14 januari 2010, tijdig bezwaar is gemaakt.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Onderhavig geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder het bezwaarschrift van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het niet tijdig indienen hiervan.
2.7 De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten, zoals die uit het dossier en het verhandelde ter zitting zijn gebleken. Het kentekenbewijs behorend bij het voertuig met kenteken [kenteken] is op 10 februari 2009 op naam van eiser gesteld. Kort na die datum, zoals blijkt uit het proces-verbaal van aangifte van 17 maart 2009, heeft eiser telefonisch contact opgenomen met verweerder naar aanleiding van de verstrekking van het kentekenbewijs aan hem, omdat hij vermoedde dat er iets niet klopte aangezien hij het BPM bedrag nog niet had voldaan. Verweerder heeft eiser - onder meer - medegedeeld dat er nieuwe papieren zijn aangevraagd, die zullen worden toegezonden en dat het voertuig niet meer op zijn naam staat. Op 17 februari 2009 heeft verweerder het kenteken op naam gesteld van autobedrijf [naam autobedrijf]. Eiser heeft hiervan geen schriftelijk bericht ontvangen en aan hem is geen vrijwaringsbewijs verstrekt. Eiser heeft op 17 maart 2009 aangifte gedaan bij de politie terzake van verduistering van het voertuig met kenteken [kenteken]. Op 26 augustus 2009 heeft eiser een klacht ingediend bij verweerder met betrekking tot de gang van zaken rondom de tenaamstelling van het voertuig met kenteken [kenteken]. Bij brief van 18 november 2009 heeft verweerder eiser - onder meer - meegedeeld dat de tenaamstelling van het kentekenbewijs op 17 februari 2009 veranderd is, dat eiser per die datum geen tenaamgestelde meer is en dat verweerder om deze reden niet bevoegd is aan eiser nadere informatie te verschaffen uit het Kentekenregister. Bij emailbericht van 21 november 2009 bericht eiser verweerder dat de brief van 18 november 2009 onvoldoende antwoord op zijn vragen geeft. Bij brief van 18 december 2009 bericht verweerder aan eiser - onder meer - dat autobedrijf [naam autobedrijf] het voertuig op 17 februari 2009 in zijn bedrijfsvoorraad heeft opgenomen en een duplicaatkenteken heeft aangevraagd. Het duplicaatkenteken is op 18 februari 2009 aan autobedrijf [naam autobedrijf] verzonden. Daarmee is het voertuig met ingang van 17 februari 2009 opnieuw tenaamgesteld. Die tenaamstelling is een besluit in de zin van de Awb, aldus verweerder. Verweerder verwijst eiser vervolgens op de wettelijke mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen tegen dit besluit.
2.8 De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat de afgifte van het kentekenbewijs voor het voertuig met kenteken [kenteken] aan autobedrijf [naam autobedrijf] op 17 februari 2009 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het kentekenbewijs afgegeven op 17 februari 2009 maakt dat autobedrijf [naam autobedrijf] met ingang van die datum de (nieuwe) kentekenhouder is van evengenoemd voertuig. Daarmee is sprake van een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.9 Volgt de vraag op welk moment de termijn neergelegd in artikel 6:7 van de Awb een aanvang heeft genomen. Daartoe is bepalend op welk moment het besluit aan eiser is bekengemaakt. Zoals overwogen in 2.6, is niet in geschil dat eiser geen schriftelijk bericht heeft ontvangen met betrekking tot het besluit van 17 februari 2009 en aan hem geen vrijwaringsbewijs, dat normaliter aan de verkopende partij ofwel de voormalig kentekengeregistreerde wordt verstrekt, is toegezonden. Aan eiser is, toen hij kort na 10 februari 2009 telefonisch contact opnam met verweerder met betrekking tot de afgifte van het kentekenbewijs van 10 februari 2009, mondeling meegedeeld dat het voertuig niet langer op zijn naam staat. De rechtbank is van oordeel dat de mondelinge mededeling dat het voertuig niet meer op zijn naam staat niet kan gelden als een geldige bekendmaking van het besluit van 17 februari 2009 in de zin van artikel 3:41 van de Awb, nu de mondelinge mededeling niet gevolgd is door toezending van het besluit of een ander schriftelijk bericht, zoals een vrijwaringsbewijs, waaruit eiser kon afleiden dat verweerder een besluit genomen heeft dat hem als belanghebbende raakt en waartegen hij bezwaar kan maken. Uit de enkele mondelinge mededeling hoefde eiser naar het oordeel van rechtbank niet af te leiden dat verweerder een besluit genomen heeft, waartegen eiser - als belanghebbende - rechtsmiddelen kan indienen. Dat eiser wellicht een garagebedrijf heeft, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn stelling dat de bezwaartermijn in elk geval is aangevangen op 17 maart 2009, aangezien uit het proces-verbaal van die datum blijkt dat eiser (telefonisch) op de hoogte is geraakt van het feit dat het voertuig met kenteken [kenteken] niet meer op zijn naam staat.
2.10 Van een geldige bekendmaking van het besluit van 17 februari 2009 in de zin van artikel 3:41 van de Awb is naar het oordeel van de rechtbank eerst sprake met verweerders brief aan eiser van 18 december 2009. Eerst dan wordt eiser op de hoogte gebracht van het feit dat het kentekenbewijs van het voertuig met kenteken [kenteken], dat tot die tijd op zijn naam stond, op 17 februari 2009 op naam is gesteld van autobedrijf [naam autobedrijf], dat het een besluit betreft en dat hij hiertegen een bezwaarschrift kan indienen. Hieruit volgt dat de termijn voor het instellen van bezwaar tegen het besluit van 17 februari 2009 voor eiser op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is aangevangen op 19 december 2009.
2.11 De bezwaartermijn is aldus na zes weken, gerekend vanaf 19 december 2009, verstreken op 29 januari 2010. Eisers bezwaarschrift van 14 januari 2010 is op 19 januari 2010, binnen de wettelijke termijn, ontvangen door verweerder. Derhalve is dit bezwaarschrift naar het oordeel van de rechtbank tijdig ingediend door eiser. Dat verweerder eisers klachtbrief van 26 augustus 2009 achteraf bij heroverweging in bezwaar heeft aangemerkt als bezwaarschrift maakt het voorgaande niet anders.
2.12 Voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder eisers bezwaarschrift van 14 januari 2010 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.13 Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de brieven van de Dienst Wegverkeer van 18 november 2009 en 18 december 2009 op zichzelf louter informerend van aard zijn en geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat hiertegen geen ontvankelijk bezwaar kon worden ingediend.
2.14 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.
2.15 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 437,- per punt. De rechtbank zal 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en een punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1 toekennen.
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 17 maart 2010;
3.3 bepaalt dat verweerder binnen 6 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen;
3.4 veroordeelt de Dienst Wegverkeer in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.311,00 te betalen aan eiser;
3.5 gelast dat de Dienst Wegverkeer het door eiser betaalde griffierecht van € 150,00 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.K. N'Daw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.