ECLI:NL:RBHAA:2010:BO2183

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
157414 / HA ZA 09-664
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ververving van Nederlands deel van nalatenschap van erflaatster met dubbele nationaliteit en afwikkeling naar Nederlands recht

In deze zaak gaat het om de vererving van het Nederlandse deel van de nalatenschap van een erflaatster met dubbele nationaliteit, waarbij de afwikkeling plaatsvindt volgens Nederlands recht. De eiseres, wonende te Amsterdam, heeft een vordering ingesteld tegen drie gedaagden, die in verschillende landen wonen. De kern van het geschil betreft de onterving van de eiseres door de erflaatster, die haar beschuldigde van het achterlaten in een 'noodtoestand' tijdens haar ziekte. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij verschillende akten en pleidooien zijn ingediend. De eiseres betwist dat zij haar moeder hulpeloos heeft achtergelaten en stelt dat zij gedurende de ziekte van haar moeder in het buitenland verbleef en geen adequate hulp kon bieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres jarenlang geen contact met haar moeder heeft gehad, maar dat dit op zichzelf niet voldoende is voor onterving. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake was van een 'noodtoestand' die onterving rechtvaardigt, omdat de eiseres niet op de hoogte was van de hulpbehoevendheid van haar moeder. De rechtbank komt tot de conclusie dat de eiseres recht heeft op haar legitieme portie van de nalatenschap, die is vastgesteld op één negende deel van de waarde van de woning. De zaak wordt verwezen naar de rol voor het benoemen van een deskundige om de waarde van de woning vast te stellen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 157414 / HA ZA 09-664
Vonnis van 15 september 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. A.L.M. Vreeswijk te Amsterdam,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te Hameau, de la Levrière, Frankrijk,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Pichincha, Guayaguil, Ecuador,
3. [gedaagde sub 3],
wonende te Heemstede,
gedaagden,
advocaat mr. M. Bootsma te Haarlem.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 februari 2010
- de akte van eiseres, tevens houdende vermeerdering van eis d.d. 24 maart 2010
- de akte van gedaagden van diezelfde datum, tevens houdende productie
- de akte uitlating productie, tevens houdende producties aan de zijde van eiseres d.d. 21 april 2010
- de akte uitlating producties aan de zijde van gedaagden d.d. 12 mei 2010
- het schriftelijk pleidooi aan de zijde van eiseres d.d. 21 juli 2010
- het bericht van diezelfde datum namens gedaagden, dat zij blijven bij hun eerder ingenomen standpunt en daaraan niets meer hebben toe te voegen en om die reden afzien van schriftelijk pleidooi.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In genoemd tussenvonnis is partijen de gelegenheid geboden zich uit te laten over het advies van het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: IJI) van 2 december 2009.
2.2. Eiseres heeft allereerst naar aanleiding van dat advies haar eis vermeerderd in die zin dat de legitieme portie in de nalatenschap van haar moeder niet één achtste, maar twee negende deel betreft van de waarde van de woning, nu Oostenrijks recht van toepassing is. Gedaagden hebben tegen de wijziging van eis geen bezwaar gemaakt. Zij hebben laten weten zich te kunnen vinden in het oordeel van het IJI dat het testament moet worden uitgelegd aan de hand van het Oostenrijks recht.
2.3. De rechtbank stelt op grond van hetgeen het IJI heeft gerapporteerd met betrekking tot het toepasselijk recht (zie 4.4 van het tussenvonnis d.d. 24 februari 2010) vast dat het Oostenrijks recht van toepassing is op de vererving van het Nederlandse deel van de nalatenschap en dat de eventuele uitleg van het Nederlandse testament dus ook dient te geschieden aan de hand van het Oostenrijkse recht. Ten aanzien van de afwikkeling van dit deel van de nalatenschap is op grond van de artikelen 4 en 5 van de Wet Conflictenrecht erfopvolging het Nederlandse recht van toepassing.
2.4. Zoals overwogen onder 4.5 van meergenoemd tussenvonnis dient daarom thans te worden beoordeeld of in het onderhavige geval sprake is van de situatie waar art. 768 aanhef en onder 2 van het Oostenrijkse ABGB op doelt. Volgens de Oostenrijkse vakliteratuur mag daarbij in een twijfelgeval niet ten nadele van de legitimaris worden beslist.
2.5. Gedaagden stellen zich op het standpunt dat eiseres destijds haar moeder, erflaatster, feitelijk hulpeloos heeft achtergelaten, terwijl van eiseres volgens de beginselen van de menselijkheid redelijkerwijs verwacht mocht worden dat zij haar moeder hulp bood. Vanaf 1991, dan wel begin 1992 was het eiseres duidelijk dat haar moeder aan kanker leed en desondanks heeft zij na juni 1992 geen contact meer met haar gehad; toen haar moeder haar in 1994 van Schiphol ophaalde en uitnodigde mee naar de woning in Heemstede te gaan, heeft eiseres aangegeven dat zij dat niet deed omdat zij behoefte had om op zichzelf te zijn. Ook nadien heeft eiseres geen contact met haar moeder opgenomen. Mitsdien is in elk geval sprake geweest van grove verwaarlozing van het contact met moeder gedurende haar ziekte en tot aan haar dood, aldus gedaagden. Zij hebben een verklaring van Dr. Burghard Seyr, Rechtsanwalt en opmaker van het Oostenrijkse testament van erflaatster, in het geding gebracht, waarin hij verklaart dat hij van erflaatster heeft vernomen dat eiseres juist op het moment waarop haar moeder haar vertelde dat ze ernstig ziek was, zich van haar heeft afgewend; dit terwijl erflaatster destijds alleen woonde en naar haar zeggen toen juist dringend zowel geestelijke als praktische ondersteuning nodig had. De ziekte is levensbedreigend geweest; erflaatster is meermalen geopereerd en drie keer acuut opgenomen in het ziekenhuis. Causaal verband tussen de ziekte en het afbreken van het contact is niet vereist voor art. 768 aanhef en onder 2 ABGB.
2.6. Eiseres betwist dat zij haar moeder hulpeloos heeft achtergelaten; evenmin was er sprake van een “noodtoestand” of levensbedreigende situatie. Zij voert aan dat haar moeder na ontdekking van haar ziekte nog zestien jaar heeft geleefd en zij betwist dat zij precies bij aanvang van haar moeders ziekte niets meer van haar wilde weten. Enige hulpvraag heeft eiseres nooit bereikt. Overigens zou eiseres haar moeder in die tijd geen adequate hulp hebben kunnen bieden, aangezien eiseres destijds in Afrika woonde en zelf een complexe periode in haar leven doormaakte. Tot 1999 heeft eiseres in het buitenland gewoond, diep in de binnenlanden van Afrika. Tot in 1992 heeft zij haar moeder meermalen bezocht; bij het laatste contact heeft haar moeder het zelf laten afweten. Eiseres stelt voorts daarna nog een brief te hebben geschreven met de vraag wat haar moeder van het contact wilde; daarop is niet gereageerd. In 1994 heeft haar moeder gedaagde onder 3 leren kennen. Eiseres stelt dat zij toen op Schiphol heeft aangegeven wel degelijk contact te willen. Het benodigde causaal verband tussen de ziekte en het vermeende afbreken van het contact ontbreekt. Eiseres had wel contact met haar broers, maar is nooit geïnformeerd dat haar moeder levensbedreigende operaties moest ondergaan. Als er geen kennis is van hulpbehoevendheid in een noodtoestand, kan niet worden onterfd.
De legitieme is voorts, aldus nog altijd eiseres, juist ingesteld ter bescherming van kinderen tegen andersluidende wensen van ouders en kan alleen in zeer ernstige, wettelijke gevallen worden doorbroken; bij een twijfelgeval mag de uitkomst niet in het nadeel van het kind uitvallen.
2.7. Tussen partijen staat vast dat eiseres jarenlang geen contact met haar moeder heeft gehad. Dat feit is echter op zichzelf niet voldoende om eiseres te onterven op de grond van genoemd artikel; eerst als een kind zijn erflater in hulpeloze toestand achterlaat is daartoe een reden. Het kan daarbij gaan om een financiële noodtoestand, maar ook een fysieke of psychische. Als voorbeeld van de laatstgenoemde wordt in de literatuur vereenzaming genoemd. Niet in geschil is dat de andere kinderen van erflaatster wel contact hadden met haar en dat zij sinds 1994 een nieuwe levenspartner had in de persoon van gedaagde onder 3. Van vereenzaming kan daarom geen sprake zijn.
Een financiële noodtoestand was evenmin aan de orde; hierover is niets gesteld.
2.8. In het Oostenrijkse testament van erflaatster, waarnaar in haar Nederlandse testament op dit punt wordt verwezen, heeft erflaatster als reden van de onterving opgenomen dat eiseres al sinds jaren het contact met haar mijdt, dat eiseres dat contact heeft verbroken juist op het moment dat zij van haar te horen kreeg dat die aan kanker leed en dat zij nadien nooit meer iets van zich heeft laten horen, nooit meer heeft geïnformeerd naar de toestand van haar moeder en haar ook na verschillende zware operaties volledig in de steek heeft gelaten (zie tussenvonnis 2.2). De rechtbank stelt echter op basis van de stellingen van partijen vast dat eiseres na de openbaring van de ziekte bij erflaatster nog contact met haar heeft gehad, zodat dat niet kan worden aangenomen dat eiseres juist op het moment van de openbaring van de ziekte haar moeder in de steek heeft gelaten; hetgeen eiseres daarover ter comparitie heeft gesteld hebben gedaagden immers niet, althans onvoldoende weersproken. Eiseres heeft daarnaast onweersproken gesteld dat zij niet op de hoogte is gebracht van zware operaties. Om te spreken van hulpeloos in de steek laten, is de wetenschap van de noodtoestand een vereiste. Om die reden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat zij haar moeder hulpeloos in de steek heeft gelaten in een noodsituatie. Erflaatster kan eiseres hebben verweten dat zij na 1994 niet eigenstandig heeft geïnformeerd naar haar welbevinden; dit is echter niet een omstandigheid op grond waarvan artikel 768 aanhef en onder 2 ABGB kan gelden. De rechtbank komt gelet op het bovenstaande tot de slotsom dat eiseres recht heeft op haar legitieme portie van de Nederlandse nalatenschap, bestaande uit de helft van het wettelijk erfdeel (art. 765 ABGB). Het wettelijk erfdeel van eiseres omvat in dit geval naar Oostenrijks recht (zie art. 732 en 757 ABGB) – evenals dat van haar twee broers – één derde deel van twee derde deel van de nalatenschap, zijnde twee negende. Haar legitieme portie betreft derhalve één negende deel, en niet, zoals na wijziging van de eis gevorderd, twee negende.
2.9. Het voorgaande houdt in dat de eerste twee delen van de vordering zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de legitieme wordt gesteld op één negende in plaats van twee negende. Ook zal een deskundige makelaar/taxateur worden aangewezen die de waarde van de woning zal bepalen, teneinde de omvang van de nalatenschap vast te stellen. Met het oog hierop zal de zaak naar de rol worden verwezen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en de te stellen vragen.
2.10. Gedaagden hebben terecht gewezen op de “sanctie” in het Nederlandse testament voor het geval eiseres mocht slagen met succes een beroep te doen op haar legitieme portie; ten gevolge daarvan heeft eiseres slechts een vordering op gedaagde onder 3 die eerst opeisbaar zal zijn bij diens overlijden en tot die tijd renteloos zal zijn. Om die reden zal de vierde vordering na wijziging in de primaire vorm (“binnen veertien dagen na het in kracht van gewijsde gaan van dit vonnis”) bij eindvonnis worden afgewezen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. verklaart voor recht dat eiseres gerechtigd is in haar legitieme portie in de nalatenschap van haar moeder, wijlen mevrouw [S], zijnde gelijk aan 1/9 deel van de waarde van de in Nederland gelegen onroerende zaak,
3.2. verklaart voor recht dat de omvang van de nalatenschap ten aanzien van de bepaling van de legitieme portie wordt bepaald door de woning aan de […] te […],
3.3. acht het nodig een deskundigenbericht in te winnen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
3.4. is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van de woningmakelaardij en dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
1. Wat was de waarde van de woning aan de […] te […] per 9 december 2006, zulks in onbewoonde staat en tegen vrije verkoopwaarde?
2. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
3.5. ziet in de omstandigheden van het geding aanleiding om het voorschot op de kosten van de deskundige(n) gelijkelijk over partijen te verdelen. Partijen zullen daarom ieder de helft van dit voorschot moeten betalen.
3.6. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 29 september 2010 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage.
3.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2010.?