ECLI:NL:RBHAA:2010:BO4420

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
18 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-700532-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T. van Muijden
  • A.C.M. Rutten
  • A.A.F. Donders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vrijspraak en veroordeling voor diefstal met voorwaardelijke ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 18 november 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1973 en thans gedetineerd. De verdachte is beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal van goederen van Vroom en Dreesmann en Hema, en bedreiging met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten, met uitzondering van enkele onderdelen, en heeft een voorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar geëist.

De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de bedreiging met een mes, omdat de bewijsvoering onvoldoende was. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstallen. De rechtbank heeft daarbij de bekennende verklaring van de verdachte en de aangiften van de gedupeerden als bewijs gebruikt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de feiten strafbaar zijn en dat de verdachte strafbaar is, gezien haar eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten.

De rechtbank heeft een ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar, met bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling bij een polikliniek en het verbod op het gebruik van alcohol en drugs. De rechtbank heeft bepaald dat de maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt. De uitspraak is gedaan in het belang van de veiligheid van goederen en ter voorkoming van recidive.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700532-10
Uitspraakdatum: 18 november 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 november 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord-Holland Noord, locatie Amerswiel te Heerhugowaard.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
zij op of omstreeks 30 juli 2010 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee en/of een paar schoenen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Vroom en Dreesmann, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
feit 2
zij op of omstreeks 30 juli 2010 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tent en/of twee, althans een of meer fles(sen) wijn en/of koffiepads en/of worst, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Hema, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
feit 3
zij op of omstreeks 18 april 2010 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend twee, althans één, mes(sen), althans (een) scherp en/of puntige voorwerp(en), gehouden in de richting van die [aangeefster] en/of getoond aan die [aangeefster] en/of (daarbij) zwaaiende en/of stekende beweging(en) met die/dat mes(sen) gemaakt in de richting van die [aangeefster].
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1. (met uitzondering van het medeplegen en de diefstal van het paar schoenen), 2. (met uitzondering van het medeplegen) en 3. (slechts het tonen van een mes) ten laste gelegde feiten en heeft gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een in voorwaardelijke vorm op te leggen maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren, met daaraan verbonden een proeftijd van dezelfde duur, zonder aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis.
4. Bewijs
4.1. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 3. ten laste is gelegd en moet verdachte daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat de enige twee voorhanden bewijsmiddelen voor dit feit, namelijk de aangifte van [aangeefster] en de getuigenverklaring van [getuige], op onderdelen zodanig van elkaar verschillen over het gebeuren op zondag 18 april 2010 dat de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid kan vaststellen wat zich heeft afgespeeld tussen verdachte en [aangeefster]. Zo heeft [aangeefster] verklaard dat verdachte haar buiten op de galerij voor verdachtes flat heeft bedreigd met twee messen, terwijl [getuige] heeft verklaard dat verdachte slechts één mes had en bovendien dat hij dat mes reeds binnen in de hal van de woning van verdachte had afgepakt. Voorts heeft [getuige] verklaard dat hij in deuropening stond en [aangeefster] buiten op de galerij, dat de gang circa 6 meter lang is en hijzelf 1.98 meter lang is. Dit maakt dat de rechtbank op basis van deze bewijsmiddelen niet bewezen kan achten dat verdachte, zoals de officier van justitie heeft betoogd, dreigend een mes heeft getoond aan [aangeefster].
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] d.d. 30 juli 2010, dossierpagina 36-40 en
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] d.d. 30 juli 2010, dossierpagina 46-50.
4.3 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
feit 1
zij op 30 juli 2010 te Beverwijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee, toebehorende aan Vroom en Dreesmann;
feit 2
zij op 30 juli 2010 te Beverwijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tent en twee flessen wijn en koffiepads en worst, toebehorende aan de Hema.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde is strafbaar en levert telkens op: diefstal.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de maatregel
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 15 oktober 2010 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 30 juli 2010 schuldig gemaakt aan winkeldiefstallen bij de warenhuizen Vroom en Dreesmann en Hema te Beverwijk. Dit betreffen zeer ergerlijke feiten die de gedupeerden veel hinder en schade toebrengen. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan, zeker gelet op haar uitgebreide strafblad op het gebied van winkeldiefstallen, dat zij zich wederom tot het plegen van deze feiten heeft laten verleiden.
In voornoemd reclasseringsrapport is beschreven dat verdachte op bijna alle leefgebieden problemen ondervindt, voortkomend uit haar psychische gesteldheid. Zo heeft verdachte financiële problemen, waaruit het delictgedrag kan worden verklaard, alsmede verslavingsproblematiek, voornamelijk bestaand uit overmatig alcoholgebruik. Beschreven is dat de kans op recidive als hoog gemiddeld wordt ingeschat, dat verdachte geregistreerd staat als veelpleger en dat oplegging van een ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm geïndiceerd is.
Anders dan ter terechtzitting door de raadsman van verdachte is betoogd, is voldaan aan de in artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht geformuleerde voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel, nu de door verdachte begane feiten misdrijven betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, verdachte blijkens de ter terechtzitting door de officier van justitie verschafte informatie en blijkens de zogenaamde registratiekaart betreffende verdachte in de afgelopen vijf jaren driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot eenmaal een vrijheidsbenemende straf en tweemaal in hechtenis omgezette en geëxecuteerde taakstraffen, onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging hiervan, er blijkens het reclasseringsrapport en gelet op het strafblad van verdachte ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van goederen naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van de ISD-maatregel eist. Het door de raadsman verwoorde standpunt, inhoudende dat sprake dient te zijn van het vermoeden dat het van kwaad tot erger zal gaan voordat de ISD-maatregel, al dan niet in voorwaardelijke vorm, kan worden opgelegd, vindt geen steun in de wet. Ook het overige door de raadsman aangevoerde bevat geen wettelijke belemmeringen voor het opleggen van de ISD-maatregel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat oplegging van de ISD-maatregel, in voorwaardelijke vorm, passend en geboden is.
Bij pleidooi heeft de raadsman, voor het geval de rechtbank tot oplegging van de ISD-maatregel, al dan niet in voorwaardelijk vorm, mocht komen, verzocht het onderzoek in de zaak te heropenen en aan te houden, teneinde de verdediging in staat te stellen een contra-expertise te laten uitvoeren. De rechtbank oordeelt hierover dat voor het laten uitvoeren van een contra-expertise geen aanleiding bestaat, nu de basis voor oplegging van de ISD-maatregel gelegen is in de niet bestreden feiten zoals verwoord in het reclasseringsrapport met betrekking tot het leven en welzijn van verdachte, alsmede de feiten zoals blijkend uit het strafblad van verdachte, en het aan de rechtbank is om te bepalen of die feiten het opleggen van de ISD-maatregel rechtvaardigen.
De rechtbank zal de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren opleggen, maar zal daarbij bepalen dat deze maatregel vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van eveneens twee jaren opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan. Met betrekking tot het voorarrest van verdachte is de rechtbank, anders dan door de raadsman is bepleit, van oordeel dat deze tijd – mocht het tot tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel komen – hiervan niet moet worden afgetrokken nu de ISD-maatregel er mede toe strekt een oplossing te bieden voor de (verslavings)problematiek van verdachte en het in dat verband van belang is dat verdachte het gehele traject doorloopt.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 38m, 38n, 38p, 56 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat verdachte onder feit 3. ten laste is gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten telkens het strafbare feit diefstal opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt aan verdachte op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren, met bevel dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of zich niet heeft gehouden aan de volgende bijzondere voorwaarden:
- dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, arrondissement Alkmaar, thans in de persoon van [naam reclasseringswerker], zolang deze instelling dat nodig acht;
- dat verdachte zich zal laten behandelen bij de Waag of een andere, gelijksoortige, polikliniek, aan te wijzen door de reclassering en
- dat verdachte geen alcohol of andersoortige verdovende middelen zal gebruiken.
Bepaalt dat de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet in aftrek zal worden gebracht op de eventuele tenuitvoerlegging van voornoemde maatregel.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. van Muijden, voorzitter,
mr. A.C.M. Rutten en mr. A.A.F. Donders, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P. de Mos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 november 2010.
mr. Van Muijden is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.