ECLI:NL:RBHAA:2010:BO4546

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
2 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
174633 / HA RK 10-117
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in een strafzaak wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft verzoeker, gedetineerd in PI Midden Holland, een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters die betrokken zijn bij zijn strafzaak. Verzoeker stelt dat de rechtbank door zijn verzoeken tot het horen van getuigen af te wijzen, de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Dit verzoek volgde op een eerdere beslissing van de rechtbank van 29 juli 2010, waarin de rechtbank opdrachten gaf aan de officier van justitie voor nader onderzoek. Verzoeker meent dat de afwijzing van zijn verzoeken zo onbegrijpelijk is dat deze alleen verklaard kan worden door vooringenomenheid van de rechters.

De rechters hebben in hun verweer aangegeven dat de wraking ten onrechte is voorgesteld. Zij hebben verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en hebben hun beslissing mondeling toegelicht. De officier van justitie heeft eveneens gesteld dat de rechtbank het juiste criterium heeft gehanteerd bij de beoordeling van de verzoeken van de verdediging. De afwijzing van de verzoeken leidt volgens hem niet tot de schijn van partijdigheid.

De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden van het verzoek beoordeeld. Het uitgangspunt is dat rechters uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De wrakingskamer concludeert dat de afwijzing van de verzoeken niet zodanig onbegrijpelijk is dat dit kan wijzen op vooringenomenheid. De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af en beveelt aan dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken op 2 november 2010.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 174633 / HA RK 10-117
datum beslissing:
Op verzoek van:
[verzoeker],
geboren op […] te […],
wonende te […],
thans gedetineerd in PI Midden Holland, HvB Haarlem.
hierna te noemen: verzoeker,
raadsman mr. C.J.B. Rijser, advocaat te Amsterdam.
1. Procesverloop
1.1. Bij beslissing van 29 juli 2010, naar aanleiding van de terechtzitting van 27 juli 2010, heeft de rechtbank een tweetal opdrachten aan de officier van justitie gegeven, te weten:
- (nader) onderzoek te laten verrichten naar de persoons- en verblijfsgegevens van “[…]”, en de rechter-commissaris van de uitkomsten van dat onderzoek in kennis te stellen;
- zorg te dragen voor het opvragen en vervolgens, via de rechter-commissaris, voegen van het volledige dossier van het onderzoek in deze zaak in België.
Voorts heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rechter-commissaris, teneinde, afhankelijk van de uitkomsten van genoemd onderzoek, ondermeer de getuige “[…]” te horen.
1.2. Op de openbare terechtzitting van 19 oktober 2010 heeft verzoeker de wraking verzocht van mr. […], mr. […] en mr. […], rechters, hierna te noemen: de rechters, leden van de meervoudige strafkamer in de bij deze rechtbank, sector strafrecht, aanhangige zaak met het parketnummer 15/700273-10 hierna te noemen: de hoofdzaak. Van het verhandelde ter terechtzitting is, voor zover van belang voor deze wraking, een proces-verbaal opgemaakt dat aan de raadsman van verzoeker en aan de officier van justitie is uitgereikt.
1.3. De wrakingskamer heeft het verzoek ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2010 behandeld. Verzoeker en zijn raadsman, de officier van justitie, mr. S. Tammes, en de rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker, zijn raadsman en de officier van justitie zijn ter terechtzitting verschenen en hebben hun zienswijze op het verzoek gegeven. De rechters zijn eveneens ter terechtzitting verschenen en hebben hun zienswijze op het verzoek gegeven.
1.4. De rechters hebben niet in de wraking berust.
2. Standpunten van betrokkenen
2.1. Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in de hoofdzaak ter onderbouwing van het verzoek -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de rechtbank door zijn verzoeken tot het horen van verbalisanten van de Federale Gerechtelijke Politie in België (FGP) en van de getuige ‘[…]’ af te wijzen, de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Ter zitting heeft hij het verzoek toegelicht in dier voege dat hij op het standpunt staat dat in het licht van de eerdere beslissing op 29 juli 2010 de afwijzing zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven .
2.2. De rechters hebben aangegeven dat de wraking naar hun oordeel ten onrechte is voorgesteld. De rechters hebben daarbij verwezen naar het proces-verbaal dat van de terechtzitting is opgemaakt en dit mondeling toegelicht.
2.3. De officier van justitie heeft zich -zakelijk weergegeven- op het standpunt gesteld dat de rechtbank bij de beoordeling van de verzoeken van de raadsman het juiste criterium heeft gehanteerd. Dat de rechtbank afwijzend op de verzoeken van verzoeker heeft beslist, leidt niet tot de schijn van partijdigheid van de rechters. De officier van justitie heeft zich derhalve op het standpunt gesteld dat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.
3. Beoordeling
3.1. Het verzoek is gedaan naar aanleiding van de afwijzing door de rechtbank van het verzoek van de verdediging om getuigen te horen in de hoofdzaak, te weten verbalisanten van de FGP en ‘[…]’.
3.2. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.3. De wrakingskamer heeft kennis genomen van het strafdossier.
3.4. Een beslissing van een rechter, ook als deze beslissing in het nadeel van de verzoeker uitvalt en zelfs als die beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, zal in het algemeen geen grond kunnen zijn om te veronderstellen dat de rechter een vooringenomenheid jegens de verzoeker koestert, noch kan de verzoeker daar de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid aan ontlenen. Dat is slechts anders, als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing neemt die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.5. Ten aanzien van het verzoek tot het horen van verbalisanten van de FGP als getuigen:
Op 18 oktober 2010 is [getuige], douanier, gehoord door de rechter-commissaris. [getuige] heeft daarbij een uitvoerige en duidelijke verklaring gegeven omtrent de start van het onderzoek.
Klaarblijkelijk is de verdediging van mening dat het resultaat van het nadere onderzoek zou kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs.
De verdediging heeft echter tegenover de verklaring van de douanier geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die daarop zouden kunnen wijzen. Bovendien is de cocaïne feitelijk aangetroffen door de douane, die bevoegd was ook zonder informatie van de FGP onderzoek te doen.
De afwijzing van het verzoek tot het horen van (ook nog) de verbalisanten van de FGP is daarom in dit kader niet zodanig onbegrijpelijk dat blijk wordt gegeven van vooringenomenheid.
3.6. Ten aanzien van het verzoek tot het horen van ‘[…]’ als getuige:
Het nader onderzoek door de FIOD heeft geleid tot de conclusie dat deze getuige niet traceerbaar is.
Ter zitting heeft de officier van justitie toegelicht welk onderzoek de FIOD heeft verricht.
De aanvullende informatie over ‘[…]’, te weten de inhoud van de door de raadsman overgelegde email, is onvoldoende concreet om een nader onderzoek te rechtvaardigen.
Indien de verdediging meent over specifieke kennis omtrent […] te beschikken op basis waarvan hij redelijkerwijs is op te sporen, dan ligt het, na alles wat er al is gedaan, op haar weg die nadere concrete gegevens omtrent ‘[…]’ aan te dragen. De verdediging heeft dat niet gedaan.
De afwijzing van het verzoek ‘[…]’ te horen als getuige, is in dit kader evenmin zodanig onbegrijpelijk dat blijk wordt gegeven van vooringenomenheid.
3.7. Niet gebleken is dat de rechters zich reeds een oordeel hadden gevormd over het belang van het horen van de getuige(n) of anderszins een vooringenomenheid jegens verzoeker hebben gekoesterd. Voor zover verzoeker het niet eens is met de beslissing van de rechters kan hij dat bij een eventueel hoger beroep aan de orde stellen. Wraking is daarvoor niet het geëigende middel.
3.8. De feiten en omstandigheden die door en namens verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren zijn gebracht, leveren aldus geen grond op voor het oordeel dat het fungeren van de rechters in de hoofdzaak tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen leiden. De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve geen grond voor wraking.
3.9. De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. […], mr. […] mr. […] af,
4.2. beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechters en de officier van justitie een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3. beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. van der Meer, voorzitter, mr. Th.S. Röell en mr. A.C. Terwiel, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op
2 november 2010 in tegenwoordigheid van C.A. de Koning als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.