ECLI:NL:RBHAA:2010:BO4971
Rechtbank Haarlem
- Kort geding
- F.J.P. Veenhof
- Rechtspraak.nl
Weigering van voorlopige voorziening in kort geding wegens gebrek aan spoedeisend belang en onvoldoende onderbouwing van vordering
In deze zaak heeft de werkneemster, hierna te noemen [eiseres], in kort geding een vordering ingesteld tegen haar werkgever, hierna te noemen [gedaagde], met het verzoek om betaling van achterstallig salaris. De kantonrechter heeft op 10 november 2010 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de werkneemster een bedrag van €5.086,90 bruto vorderde, exclusief vakantiegeld en andere vergoedingen. De werkneemster stelde dat haar arbeidsovereenkomst was geëindigd op 31 augustus 2010 en dat zij sinds oktober 2009 ziek was, maar dat haar salarisbetalingen waren stopgezet door de werkgever.
De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] afgewezen. De rechter oordeelde dat [eiseres] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij recht had op de gevorderde betaling. De kantonrechter wees erop dat [gedaagde] gemotiveerd had betwist dat [eiseres] ziek was en dat de arbeidsovereenkomst al per 31 augustus 2009 zou zijn geëindigd. Bovendien was de werkneemster pas na meer dan een jaar na de stopzetting van de salarisbetalingen met haar vordering gekomen, wat volgens de rechter niet voldeed aan de vereisten voor een spoedeisend belang.
De kantonrechter benadrukte dat bij een verzoek om een voorlopige voorziening in kort geding, niet alleen de aannemelijkheid van de vordering van belang is, maar ook de spoedeisendheid van de situatie. De rechter concludeerde dat [eiseres] niet voldoende feiten en omstandigheden had aangedragen die een onmiddellijke voorziening rechtvaardigden. Daarom werd de gevraagde voorlopige voorziening geweigerd en werd [eiseres] in de proceskosten veroordeeld, omdat zij in het ongelijk was gesteld.