De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.4 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.5 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder verzoekster er reeds in het besluit van 4 december 2007 op heeft gewezen dat zij actief op zoek moest gaan naar een andere, goedkopere, woning. De wijze waarop verzoekster aan deze verplichting diende te voldoen, is door verweerder uitgebreid aangegeven bij beschikking van 17 maart 2009 en 10 december 2009. Niet gebleken is dat verzoekster aan deze verplichting heeft voldaan op de wijze zoals door verweerder voorgeschreven. Het is weliswaar zo dat verzoekster, zoals zij ook heeft aangevoerd, in 2009 65 keer heeft gereageerd op een woningaanbod, maar - zoals door verweerder is verklaard en door verzoekster niet is weersproken - ging het daarbij vrijwel uitsluitend om eengezinswoningen. Dat verzoekster actief gereageerd heeft op ‘alle woningen, dus ook op flat- en portiekwoningen, inclusief woningruil’ is door haar niet aannemelijk gemaakt. Dit geldt eveneens voor de verplichting om het huurcontract op haar eigen naam te zetten. Verweerder heeft daarin aanleiding gezien om het (inmiddels onherroepelijke) besluit van 28 juni 2010 te nemen, waarbij verzoeksters aanvraag om een woonkostentoeslag is afgewezen. Gelet hierop diende verzoekster in haar (nieuwe) aanvraag van 3 september 2010 nieuwe feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan zij wel in aanmerking zou kunnen komen voor een woonkostentoeslag. In dit verband heeft verzoekster aangevoerd dat zij een advocaat heeft genomen en met ZVH contact heeft opgenomen om het huurcontract op haar naam te laten zetten. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het licht van het voorgaande onvoldoende om te kunnen spreken van nieuwe feiten of omstandigheden. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat het bezwaar van verzoekster tegen het bestreden besluit een redelijke kans van slagen heeft.
2.6 Het voorgaande brengt met zich dat er geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster heeft weliswaar aangevoerd dat zij, gelet op de oplopende huurachterstand, binnenkort met haar gezin haar woning uitgezet zal worden. Echter, deze omstandigheid maakt het hiervoor weergegeven oordeel niet anders, nu verzoekster al vanaf 2007 de haar opgelegde verplichting om intensief te zoeken naar een geschikte, goedkopere, woning, niet of nauwelijks is nagekomen. Zij heeft inmiddels ongeveer drie jaren de gelegenheid gehad om een andere woning te verwerven en een eventuele huisuitzetting te voorkomen. Dat zij als gevolg van onvoldoende inspanningen harerzijds thans nog steeds in een te dure woning zit, komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter, voor risico van verzoekster.
2.7 De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
2.8 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.