ECLI:NL:RBHAA:2010:BO6320

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 - 291
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bouwvergunning voor appartementencomplex door onvoldoende motivering van vrijstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 13 oktober 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een bouwvergunning en vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de bouw van een appartementencomplex met parkeerkelder. De eiser, eigenaar van een penthouse in de nabijheid van het bouwproject, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente Heemskerk, dat op 7 januari 2009 de bouwvergunning verleende. Eiser stelt dat de motivering voor de vrijstelling onvoldoende is, gezien de ingrijpende gevolgen voor zijn woongenot en het uitzicht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, dat de gronden bestemd zijn voor maatschappelijke doeleinden en openbaar gebied. De rechtbank oordeelt dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan tekortschiet, omdat niet voldoende is aangetoond dat het plan past in de omgeving en dat de afwijkingen van het bestemmingsplan gerechtvaardigd zijn. De rechtbank wijst erop dat bij ingrijpende wijzigingen aan de bestaande planologische situatie zwaardere eisen aan de ruimtelijke onderbouwing gesteld moeten worden.

De rechtbank concludeert dat de belangenafweging van de gemeente niet zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank vernietigt het besluit van de gemeente en verklaart het beroep van eiser gegrond. Tevens wordt de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 874,- worden vastgesteld. De rechtbank benadrukt dat eiser recht heeft op zorgvuldige besluitvorming, ook al heeft hij geen recht op uitzicht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 291
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2010
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen eiser,
gemachtigde: mr. E.M. van der Molen te Tilburg,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk,
verweerder,
derde partij,
C. Nelis bouwbedrijf,
gevestigd te Heemskerk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2009 heeft verweerder aan de derde partij vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en een bouwvergunning eerste fase verleend ten behoeve van de bouw van een appartementengebouw met parkeerkelder op het perceel [perceel].
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 12 februari 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 december 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 januari 2010, aangevuld bij brieven van 28 januari en 22 maart 2010 beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 30 september 2010, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J.A. Wols, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.C.S. Leiss en G. Lukken, beiden werkzaam bij de gemeente Heemskerk. Voorts is de derde partij verschenen, bijgestaan door mr. H.J.G. Dudink.
2. Overwegingen
2.1 Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Centrum Heemskerk’, waarbinnen de gronden waarop het bouwplan is gelegen zijn bestemd voor ‘Maatschappelijke doeleinden’, ‘Openbaar gebied’ en ‘Erven’. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan, dat immers woondoeleinden behelst, met dit bestemmingsplan in strijd is. Omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het aanwenden van de wijzigingsbevoegdheid heeft verweerder de strijdigheid met het bestemmingsplan met een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO opgeheven.
2.2 Het bouwplan voorziet in een appartementengebouw met 65 appartementen, verdeeld over drie en vier woonlagen en kent verschillende (nok-)hoogten, te weten 10,4 meter, 13,4 meter en 15,8 meter. Het bestemmingsplan staat daar waar gebouwd mag worden een nokhoogte van 10 meter toe. Het toegestane bebouwingspercentage bedraagt op grond van het bestemmingsplan 50%. Na realisatie van het bouwplan zijn de gronden voor 74% bebouwd. Eiser bewoont een penthouse[adres]. Van de erkerkamer tot de keuken is het penthouse voorzien van een glaswand, zodat eiser zicht heeft van het noordwesten tot zuidwesten. Die zijde van het penthouse is omringd door terras. De indeling van de woonkamer is gericht op het noordwesten. Het bouwplan heeft tot gevolg dat aan de noordwestzijde over de gehele breedte van het penthouse en op 65 centimeter van het terras van eiser een muur komt van circa 13,5 meter hoog, ten opzichte van de hoogte van eisers penthouse van 12 meter. De kortste afstand tussen de ramen van het penthouse en de muur van het bouwplan bedraagt 2,5 meter.
2.3 Eiser heeft ten eerste aangevoerd dat geen sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing, nu daarin niet inzichtelijk wordt gemaakt dat het bouwplan past in de omgeving en qua bouwhoogte aansluit op de bestaande bebouwing. Ook wordt geen deugdelijke motivering gegeven voor de forse afwijkingen van het bestemmingsplan, aldus eiser.
2.4 Vast staat dat het bouwplan van het huidige bestemmingsplan wat betreft omvang en gebruik afwijkt. Met name ten aanzien van het bebouwingspercentage en de hoogte is sprake van een niet geringe afwijking van het bestemmingsplan. Naarmate de inbreuk op de bestaande planologische situatie ingrijpender is, dienen zwaardere eisen te worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing van het project.
2.5 In de ruimtelijke onderbouwing, aangevuld naar aanleiding van het advies van de commissie bezwaarschriften, is aangegeven dat het bouwplan in strijd is met de ter plaatse geldende bestemmingen, de toegestane goot- en (nok)hoogtes en de toegestane bouwvlakken. Daarnaast omschrijft de ruimtelijke onderbouwing het bouwplan als aansluitend op de bestaande bebouwing ten aanzien van de functie, rooilijnen en hoogte. Voorzover verweerder bedoeld heeft aan te geven dat op deze locatie, in de buurt van het centrum, een wat hogere bebouwing dan de reeds bestaande ook mogelijk moet zijn, is de onderbouwing op dit punt voldoende duidelijk. In de ruimtelijke onderbouwing is nagelaten aandacht te besteden aan de effecten van het bouwplan op de bestaande bebouwing, vooral daar waar het de afstand tot de woning van eiser aan de [adres] betreft. De rechtbank acht dit een tekortkoming in de ruimtelijke onderbouwing, temeer nu verweerder de ruimtelijke onderbouwing heeft aangevuld naar aanleiding van het advies van de bezwaarschriftencommissie.
2.6 Voorts heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een deugdelijke belangenafweging. Eiser heeft in beroep een impressiefoto overgelegd van het uitzicht aan de noordwestzijde van het penthouse zoals dat zal zijn na realisatie van het bouwplan. Volgens eiser is er sprake van een disproportionele wijziging van het uitzicht en is deze verandering niet redelijk. Daarnaast zal sprake zijn van een verminderde lichtinval, een toename van wind en een daling van de waarde van de woning, aldus eiser. Tot slot stelt hij dat een windonderzoek ten onrechte niet heeft plaatsgevonden en dat het bezonningsonderzoek onvolledig is.
2.7 De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de toepassing van artikel 19 van de WRO een ruime beleidsvrijheid toekomt bij de afweging van de vraag of gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat de rechtbank de belangenafweging van verweerder terughoudend dient te toetsen.
2.8 Verweerder heeft een windonderzoek op basis van een advies van Peutz BV achterwege gelaten, omdat de geplande bebouwing volgens Peutz beschut ligt en geen windhinder verwacht kan worden. De rechtbank ziet niet in, en ook is niet aangevoerd, dat dit advies naar inhoud en totstandkoming ondeugdelijk is, zodat verweerder op basis van het advies in redelijkheid van een nader windonderzoek heeft kunnen afzien.
2.9 In het kader van het bezonningsonderzoek heeft verweerder gekeken naar de schaduwwerking van het bouwplan op de omliggende bebouwing in de maanden maart, juni en december en dan alleen om twaalf uur ’s middags. Hoewel dit vrij beperkt is, staat vast dat de geplande nieuwbouw ten noordwesten van de bestaande bebouwing komt te liggen. Eiser heeft op basis van de tekening behorende bij het bezonningsonderzoek niet kunnen aangeven waar hij in het kader van bezonning een nadelig effect verwacht. In het onderhavige geval heeft verweerder dan ook in redelijkheid kunnen volstaan met een beperkt bezonningsonderzoek.
2.10 Verweerder heeft niet betwist dat het bouwplan een uitzicht als geïllustreerd op overgelegde impressiefoto ten gevolge heeft en erkent dat dit een forse verandering in het uitzicht is. Desalniettemin heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de maximale bebouwingsmogelijkheden op basis van de wijzigingsbevoegdheid, de verandering in het uitzicht ten opzichte van hetgeen het bestemmingsplan toestaat niet onredelijk kan worden geacht. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat de woonkamer op het zuidwesten is georiënteerd en dat het uitzicht en lichtinval aan die kant niet ingrijpend veranderen. Verweerder heeft geconcludeerd dat het belang bij woningbouw in het centrum in het onderhavige geval zwaarder weegt dan het belang van individuele omwonenden bij voortzetting van hun woongenot.
2.11 Ter zitting is aan de hand van foto’s komen vast te staan dat de woonkamer van eiser -begrijpelijkerwijs- niet op het zuidwesten, maar het noordwesten is ingericht. Zoals ook uit de impressiefoto blijkt, verandert het uitzicht ten gevolge van het bouwplan ingrijpend en wordt aan de gehele noordwestzijde het uitzicht door een blinde muur ontnomen. Niet in geschil is dat eiser aan de zuidwestzijde uitzicht behoudt.
2.12 De rechtbank leidt uit de Centrumvisie en het Streekplan Noord-Holland Zuid af dat deze plannen voorzien in verdichting en intensivering van het grondgebruik binnen het stedelijk gebied. Geen van deze stukken echter schrijft een bouwplan met een dergelijke omvang, aantal woningen en invulling van het bouwvlak voor. Gesteld noch gebleken is dat verweerder is gehouden ter plaatse 65 woningen te realiseren. De derde partij heeft verweerder dit plan voorgelegd. Ter zitting heeft de derde partij gesteld, maar niet verder toegelicht, dat het bouwvlak geen andere bouwopties toelaat dan het bestreden bouwplan. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij zich niet de vraag heeft gesteld of hij de vrijstelling zou weigeren omdat de gevolgen voor een omwonende zeer ingrijpend zijn, hetgeen in de praktijk zou neerkomen op een verzoek om aanpassing van het bouwplan. Het plan paste immers binnen de stedenbouwkundige randvoorwaarden en daarmee was de kous af zo begrijpt de rechtbank. Uit 2.5 komt naar voren dat bij de ruimtelijke onderbouwing slechts op de grote lijnen is gelet. Verweerder heeft er ter zitting nog op gewezen dat het penthouse van eiser ook met toepassing van artikel 19 WRO is gebouwd; hij mocht er van uit gaan dat het gebouw naast hem ook weer op deze wijze zou worden gerealiseerd. Hiermee heeft verweerder de grief van eiser dat verweerder bij het verlenen van vrijstelling ervan blijk moet geven rekening te hebben gehouden met gerechtvaardigde belangen, niet weerlegd. Volgens vaste jurisprudentie heeft eiser geen recht op uitzicht. Dit neemt niet weg dat eiser aanspraak heeft op een zorgvuldige besluitvorming. Het spreekt niet vanzelf dat het belang van eiser moet wijken voor het belang van de derde partij dat hij dit plan kan verwezenlijken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij vrijstelling heeft verleend voor dit bouwplan dat voor een omwonende zulke ingrijpende gevolgen heeft.
2.13 Gelet op het vorenstaande komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb en zal het beroep gegrond worden verklaard. Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. De kosten worden aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 4 december 2009;
3.3 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,-, te betalen aan eiser;
3.4 gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 150,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, rechter, in tegenwoordigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2010.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.