ECLI:NL:RBHAA:2010:BO7012

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
2 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
175139/HA RK 10-125
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking na opheffing van schorsing voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft verzoeker op 2 november 2010 de wraking verzocht van de rechters in een strafzaak, nadat de rechtbank had besloten om de schorsing van zijn voorlopige hechtenis op te heffen. Verzoeker, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. P.A.Th. Lemmers, stelde dat de rechtbank hem onterecht leugenachtig had genoemd in de overwegingen die aan de beslissing ten grondslag lagen. Hij vreesde dat deze opmerking zou leiden tot vooringenomenheid van de rechters in de hoofdzaak, waardoor hij geen vertrouwen meer had in een eerlijk proces. De officier van justitie, mr. P.P.E. van de Rivière, en de rechters hebben hun standpunten naar voren gebracht, waarbij de officier benadrukte dat de beslissing over de voorlopige hechtenis losstaat van de schuldvraag in de hoofdzaak. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechters in gevaar konden brengen. De wrakingskamer concludeerde dat de rechters niet vooringenomen waren en dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen objectieve rechtvaardiging boden voor zijn vrees. De rechtbank heeft het verzoek om wraking dan ook afgewezen, met de beslissing dat het proces in de hoofdzaak voortgezet kan worden. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde dag, 2 november 2010, door de voorzitter en de leden van de wrakingskamer, met mr. D.M.A. Richelle als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 175139/HA RK 10-125
datum beslissing: 2 november 2010
Op verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
raadsvrouw mr. P.A.Th. Lemmers, advocaat te Amsterdam.
1. Procesverloop
1.1 Op de openbare zitting van 2 november 2010 heeft verzoeker de wraking verzocht van mrs. [rechter], [rechter] en [rechter], hierna te noemen: de rechters, in de bij deze rechtbank, sector strafrecht, aanhangige zaak met parketnummer 15/740177-10, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2 Verzoeker, officier van justitie en de rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 2 november 2010. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw. Daarnaast zijn verschenen de rechters […] en de officier van justitie mr. P.P.E. van de Rivière.
2. De standpunten van de belanghebbenden
2.1 De raadsvrouw van verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek - samengevat - het volgende aangevoerd.
De rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven zonder het requisitoir (en een eventuele vordering van de officier van justitie tot opheffing hiervan) en het pleidooi van de verdediging af te wachten. De verdediging is hierdoor niet in de gelegenheid is gesteld om zich uit te laten over de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft aan de beslissing tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis leugenachtigheid van verzoeker ten grondslag gelegd. Bij verzoeker is hiermee de indruk ontstaan dat de rechtbank enige vooringenomenheid heeft ten aanzien van de schuld van verzoeker in de hoofdzaak. Verzoeker heeft hierdoor geen vertrouwen meer in een eerlijk proces en twijfelt of de rechtbank met een ‘open mind’ zal luisteren naar hetgeen de verdediging naar voren zal brengen.
2.2 De officier van justitie heeft ter zitting - samengevat - het volgende aangevoerd. Het is vaste rechtspraak is dat de beslissing van de rechtbank over de voorlopige hechtenis los staat van de beslissingen over de vragen van 348 en 350 Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechter die deelneemt aan de raadkamer en daarna als zittingsrechter de inhoudelijke kant van de zaak behandelt, wordt vanuit zijn fucntie vermoed deze beslissingen te scheiden, ook als dat inhoudt dat hij of zij oordeelt dat verdachte in voorlopige hechtenis moet blijven, tenzij er omstandigheden rijzen dat de rechter dit onderscheid niet goed kan maken. De beslissing tot het opheffen van de schorsing van de voorlopige hechtenis geeft geen blijk van vooringenomenheid.
2.3 Mr. [T] heeft namens de rechters - samengevat - het volgende aangevoerd.
De rechtbank heeft ter zitting in de hoofdzaak moeten vaststellen dat verzoeker tot drie keer toe - naar ter zitting in de hoofdzaak is gebleken, onjuiste - informatie aan de rechtbank heeft verstrekt over het hebben van werk en dat op grond van die informatie destijds de voorlopige hechtenis van verzoeker is geschorst, opdat hij zijn baan kon behouden. Toen dat verstrekt hebben door verzoeker van onjuiste informatie ter zitting in de hoofdzaak duidelijk werd heeft mr. [T] aan verzoeker voorgehouden dat dit eventueel een ander oordeel van de rechtbank zou kunnen betekenen met betrekking tot het voortduren van de schorsing van de voorlopige hechtenis en heeft zij verzoeker de gelegenheid gegeven hierop te reageren. De rechtbank is door verzoeker doelbewust misleid en heeft hierin aanleiding gezien de schorsing van de voorlopige hechtenis ambtshalve op te heffen. De rechtbank heeft deze beslissing mede gestoeld op de rechtsgelijkheid, omdat verzoeker deel uit maakt van een groter onderzoek en de medeverdachten in dit onderzoek zich thans nog in voorlopige hechtenis bevinden.
3. Beoordeling
3.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.2 Gesteld noch gebleken is dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
3.3 Te onderzoeken staat vervolgens of de door de raadsvrouw aangevoerde bijzondere omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoeker bestaande vrees dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren - objectief gerechtvaardigd is.
3.4 De wrakingskamer gaat daarbij voor de beoordeling van de stelling van verzoeker dat zijn raadsvrouw niet in de gelegenheid is gesteld om zich uit te laten over de opheffing van de schorsing voorlopige hechtenis, uit van de feitelijke gang van zaken zoals neergelegd in het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak. Hierin is vermeld dat de voorzitter van de meervoudige strafkamer die de rechters vormen, na het voorhouden van het feit dat het niet blijkt te kloppen dat verzoeker een baan heeft, aan verzoeker heeft voorgehouden dat dit eventueel een ander oordeel van de rechtbank zou kunnen betekenen met betrekking tot het voortduren van de schorsing van de voorlopige hechtenis, dat verzoeker vervolgens de gelegenheid is geboden hierop te reageren, dat verzoeker zich toen op zijn zwijgrecht heeft beroepen en dat de raadsvrouw van verzoeker vervolgens aan het woord is geweest.
De wrakingskamer stelt vast dat de raadsvrouw daarmee de gelegenheid is geboden zich uit te laten over de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
3.5 Het feit dat de rechters de beslissing tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis hebben genomen zonder het requisitoir (en een eventuele vordering tot opheffing hiervan) en het pleidooi van de verdediging af te wachten, is overeenstemming met de wet. Op grond van artikel 82 Sv kan de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis te allen tijde ambtshalve opheffen.
3.6 De bij de beslissing tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoeker door de rechters gegeven overweging dat verzoeker leugenachtig is geweest in de informatieverstrekking over zijn werk betekent niet dat daarmee vooruit gelopen wordt op de beoordeling van het verwijt dat verzoeker in de strafzaak wordt gemaakt. Het is de wettelijke taak van de rechter die heeft te beslissen op de in artikel 348 en 350 Sv bedoelde vragen, daarbij uitsluitend te oordelen op de grondslag van het aan de verdachte ten laste gelegde feit en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting dienaangaande in de zaak van die verdachte. De beslissing tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte en de grond waarop dit steunt staan daarbuiten. Zoals hiervoor reeds overwogen, heeft de rechtbank op grond van artikel 82 Sv de mogelijkheid om ambtshalve te beslissen tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Uit de wet volgt dat deze beslissing dient te worden gemotiveerd, hetgeen de rechters in het onderhavige geval ook hebben gedaan.
3.7 De wrakingskamer volgt het standpunt van de officier van justitie dat een rechter uit hoofde van zijn functie wordt geacht onpartijdig te zijn en onderscheid weet te maken tussen de beslissing over de voorlopige hechtenis en het nemen van de beslissingen over de schuld van verzoeker. Anders dan uit het betoog van de raadsvrouw volgt, valt in de overweging van de rechters voor de opheffing van de schorsing van diens voorlopige hechtenis geen objectieve rechtvaardiging voor de door verzoeker gestelde vrees te vinden.
3.8 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de feiten en omstandigheden die de raadsvrouw namens verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht. geen grond opleveren voor het oordeel dat het fungeren van de rechters in de hoofdzaak tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen leiden.
3.9 De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve geen grond voor wraking.
3.10 De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1 wijst het verzoek om wraking af;
4.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechters en de officier van justitie een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3 beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. van der Meer, voorzitter, en mrs. A.C. Terwiel en W.J. van Andel, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2010 in tegenwoordigheid van mr. D.M.A. Richelle als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.