Parketnummers: 15/700649-10 en 15/700312-10 (tul)
Uitspraakdatum: 15 december 2010
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 december 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- en verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 september 2010 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee, althans één, fles(sen), Smirnoff vodka en/of een sixpack bier (merk: Heineken), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Dekamarkt, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
- plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren (ISD-maatregel);
- afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank – nu verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [aangever], namens de benadeelde, de Dekamarkt te Haarlem, van 19 september 2010 en het daarbij gevoegde Landelijk aangifteformulier winkeldiefstal van gelijke datum (dossierparagraaf 11).
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 19 september 2010 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee flessen Smirnoff vodka en een sixpack bier, merk Heineken, toebehorende aan de Dekamarkt.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en met name uit de bespreking aldaar van de volgende rapportages:
- het reclasseringsadvies van GGZ Palier, Reclassering Haarlem, van 26 augustus 2010, opgesteld door [rapporteur 1];
- het reclasseringsadvies van GGZ Palier, Reclassering Haarlem, van 10 november 2010, opgesteld door [rapporteur 2].
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. (Winkel)diefstallen zijn zeer ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerden. Voorts blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 20 september 2010 dat hij in het verleden veelvuldig en regelmatig in aanraking is geweest met politie en justitie, met name vanwege diefstallen. Daarbij komt dat verdachte ten tijde van het begaan van het onderhavige strafbare feit nog in een proeftijd liep.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een stelselmatige dader is in de zin van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en dat verdachte ook overigens voldoet aan de in dat artikel genoemde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel.
Gezien de inhoud het dossier, waaronder het omvangrijke strafblad van verdachte alsmede de omtrent hem uitgebrachte rapportages – uit welke stukken tevens een zeer reëel gevaar voor herhaling volgt – is de rechtbank van oordeel dat thans het moment is aangebroken dat het opleggen van een ISD-maatregel in zicht komt. De vraag is echter of deze, zoals door de officier van justitie is gevorderd, in onvoorwaardelijke vorm moet worden opgelegd of in voorwaardelijke vorm, zoals door de raadsman is bepleit.
Bij de beantwoording van deze vraag heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met het volgende.
Blijkens het reclasseringsadvies van GGZ Palier van [rapporteur 1], was [rapporteur 1] van mening dat verdachte ten tijde van het opstellen van het advies van 26 augustus 2010 gemotiveerd was voor een kortdurende behandeling van zijn alcohol- en drugsverslaving, zodat [rapporteur 1] adviseerde om verdachte daartoe een kans te geven. Deze behandeling kon echter nog niet van start gaan, omdat verdachte op dat moment nog niet verzekerd was en geen identiteitsbewijs had. Voordat de behandeling van start kon gaan, heeft verdachte vervolgens op 19 september 2010 het onderhavige strafbare feit gepleegd.
Op 30 september 2010 heeft verdachte zijn nieuwe paspoort opgehaald. Desgevraagd heeft de deskundige [rapporteur 2] ter terechtzitting geantwoord dat voor een klinische verslavingsbehandeling een identiteitsbewijs vereist is en tevens een zorgverzekering moet zijn afgesloten. Aangezien de moeder van verdachte zich bereid heeft verklaard de zorgverzekering voor verdachte te betalen, zou verdachte thans voor een klinische verslavingsbehandeling in aanmerking komen. Echter, de behandeling die [rapporteur 1] voor verdachte op het oog had, bestaat volgens [rapporteur 2] inmiddels niet meer. Om die reden en nu volgens [rapporteur 2], gelet op de duur van verdachtes verslaving, een meer langdurige behandeling van verdachte nodig zal zijn, heeft [rapporteur 2] in haar advies van 10 november 2010 aangegeven dat verdachte een klinische behandeling van 1,5 tot 2 jaar zal dienen te ondergaan. Verdachte heeft daarop verklaard dat hij daaraan, mede bezien in het licht van de eerder aan hem gedane toezeggingen over een kortdurende behandeling, niet wil meewerken. [rapporteur 2] heeft vervolgens geadviseerd een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte op te leggen.
Gelet op het voorafgaande, met name het feit dat de verslavingsbehandeling van verdachte mede niet van start is kunnen gaan door omstandigheden die deels buiten zijn invloedssfeer zijn gelegen, komt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, tot het oordeel dat aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel dient te worden opgelegd. Niettegenstaande het feit dat bepaald niet is uit te sluiten dat verdachte uiteindelijk een langdurige behandeling zal moeten ondergaan om van zijn verslaving af te komen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een laatste, maar dan ook echt allerlaatste, kans moet worden gegeven om dit zelf, met hulp van de reclassering, te proberen en aldus waar te maken wat hij op de zitting heeft beloofd, te weten dat hij aan zijn verslaving zal werken en niet opnieuw strafbare feiten zal begaan.
8. Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 3 september 2010 in de zaak met parketnummer 15/700312-10 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Haarlem verdachte ter zake van diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk. Ten aanzien van het voorwaardelijk strafdeel is de proeftijd op twee jaren bepaald onder – voor zover thans van belang – de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot tenuitvoerlegging van de 60 dagen gevangenisstraf, nu verdachte niet heeft nageleefd de algemene voorwaarde geen nieuwe strafbare feiten te plegen.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie evenwel afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gevorderd, aangezien zij in de hoofdzaak heeft gevorderd verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen en zij de combinatie van die maatregel en de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf niet passend acht.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat mocht de rechtbank hem volgen in zijn pleidooi aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, het in het belang van verdachte is dat hij nog gedurende een maand vast blijft zitten, zodat onder meer huisvesting voor hem kan worden geregeld. Om die reden heeft de raadsman verzocht om, zo de ISD-maatregel voorwaardelijk wordt opgelegd, de gedeeltelijke tenuitvoerlegging te gelasten en wel voor dertig dagen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering kan en ook moet worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Anders dan de raadsman heeft betoogd, ziet de rechtbank geen enkele reden slechts een deel van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank dient het verdachte duidelijk te zijn of te worden gemaakt, dat het de rechtbank ernst is met voorwaardelijke straffen (en maatregelen) en dat bij niet naleving van de daarbij gestelde voorwaarden, tenuitvoerlegging zal volgen.
De rechtbank zal, gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf gelasten.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
38m, 38n, 38p en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt aan verdachte op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van TWEE (2) JAREN, met bevel dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee (2) jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
- verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens GGZ Palier, Reclassering Haarlem, zolang die instelling dit nodig acht, ook als zulks inhoudt het volgen van een ambulante behandeling gericht op zijn alcohol- en drugsverslaving.
Wijst toe de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van ZESTIG (60) DAGEN, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Haarlem d.d. 3 september 2010 in de zaak met parketnummer 15/700312-10.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.M. Jansen, voorzitter,
mrs. M.J. Kronenberg en S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J.H.J. van Leeuwen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 december 2010.