zaaknummer / rolnummer: 154003 / HA ZA 09-131
Vonnis van 17 november 2010
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WVO VASTGOED ONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L. Koning te Haarlem,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWONDERNEMING GEBR. [A B.V.],
gevestigd te Velsen, gemeente Velsen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. Th.F. Roest te Haarlem.
Partijen zullen hierna WVO en [A B.V.] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 april 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 20 augustus 2009
- de conclusie van repliek in conventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie
- de akte van [A B.V.]
- de antwoordakte van WVO
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. WVO is een projectontwikkelaar, die zich bezig houdt met de herontwikkeling van de Figeehal, gelegen aan het Spaarne te Haarlem. Doel was om de Figeehal te herontwikkelen van een fabriekshal voor de bouw van haven- en drijvende kranen naar een onderkomen voor toonaangevende bedrijven door verschillende bedrijfslofts en parkeerplaatsen in en bij de oude fabriekshal te realiseren.
2.2. WVO heeft [A B.V.] uitgenodigd om als aannemer plaats te nemen in een bouwteamoverleg, dat verder bestond uit een architect, een constructeur en een projectmanager.
2.3. In een door partijen op 9 februari 2007 opgemaakt en ondertekend stuk is onder meer het volgende opgenomen:
(…)
“1. aanbesteder garandeert jegens aannemer dat deze als eerste gegadigde is uitgenodigd tot het plegen van overleg en het voeren van onderhandelingen omtrent de door aannemer aangeboden dan wel aan te bieden voorwaarden, in welke vorm dan ook, betrekking hebbend op het tot stand brengen van het werk;
2. partijen zullen in onderling overleg, naar de eisen van goede trouw, streven naar het tot stand komen van een overeenkomst tussen partijen krachtens welke aanbesteder aan aannemer de uitvoering van het werk opdraagt en aannemer deze opdracht aanvaardt;
3. indien het overleg als bedoeld in artikel 2, ondanks de daartoe door partijen verrichte inspanningen, naar de mening van de aanbesteder onverhoopt niet zou blijken te kunnen leiden tot een overeenkomst als bedoeld in artikel 2, zal de aanbesteder daarna vrij zijn te handelen naar eigen goeddunken, mits hij, indien hij de onderhandelingen met aannemer wenst te beëindigen, deze schriftelijk mededeling doet van de beëindiging van de onderhandelingen en hem daarbij onvoorwaardelijk van eventuele inmiddels gedane bindende prijsaanbiedingen c.q. onderdelen daarvan ontslaat;
(…)
6. uitgangspunt is een maximale bouwsom van € 5.500.000,-, prijspeil 2007.”
2.4. Vanaf 21 februari 2007 zijn er maandelijks een of meerdere bouwvergaderingen geweest. Door [A B.V.] zijn herhaaldelijk (her)calculaties uitgevoerd.
2.5. Ter vergadering van 11 april 2008 is tussen partijen afgesproken dat de aanneemsom werd verhoogd naar EUR 8.020.045,- exclusief btw.
2.6. Bij brief van 27 mei 2008 is namens WVO aan [A B.V.] onder meer bericht:
“Hiermee hebben wij het genoegen u, namens en voor rekening van onze opdrachtgever Wilgenhaege Vastgoed Ontwikkeling BV (hierna te noemen WVO) met in achtneming van de in dit contract genoemde voorwaarden, opdracht te geven voor de nieuwbouw van 8175 m2 bedrijfs- en kantoorruimte binnen de Figeehal 2 op het Figeeterrein te Haarlem voor het bedrag van € 8.020.045 exclusief BTW (…). Deze aanneemsom is inclusief de totaal installatiewerkzaamheden van Spiering installatietechniek.
Deze aanneemsom is overeengekomen tijdens het overleg van 11 april 2008 (…) en is gebaseerd op uw calculatievoorstel van 25 september 2007. Deze opdrachtbevestiging is opgesteld ten einde de overeengekomen aanneemsom en bijbehorende afspraken vast te leggen.
Het uitgangspunt is dat de kaders van het project ongewijzigd blijven en het project prijsvast is tot eind werk. De uitwerking van het project zal geschieden door het opstellen van werktekeningen en bestek. Deze stukken worden door de opdrachtgever opgesteld in overeenstemming met alle betrokken partijen en dienen binnen het beschikbare budget uitgewerkt te worden.
De volgende uitgangspunten zijn vastgelegd en bij deze overeengekomen aanneemsom van kracht:
De opdrachtverstrekking is erop gebaseerd dat de realisatie zal geschieden middels een tussen kopers en Gebroeders [A B.V.] af te sluiten koop-aannemingsovereenkomst waarbij met realisatie gestart wordt bij circa 60% verkocht.
(…)
4. De realisatie zal plaatsvinden op basis van nader op te stellen contractstukken te weten:
- bouw uitvoeringstekeningen
- bestek
- verkooptekeningen.”
2.7. [A B.V.] heeft voornoemde brief niet voor akkoord ondertekend en niet teruggestuurd.
2.8. WVO heeft bij brief van 22 juli 2008 aan [A B.V.] onder meer het volgende medegedeeld:
“Op 11 april 2008 hebben wij overeenstemming bereikt over het in opdracht van WVO Vastgoed Ontwikkeling B.V. door jullie bedrijf te realiseren project bestaande uit 8.175 m2 bedrijfs- en kantoorruimte binnen de “Figeehal 2” op het Figeeterrein te Haarlem, voor een aanneemsom van € 8.020.045,- exclusief BTW.
Op 27 mei jl. hebben jullie van mij een schriftelijke opdrachtbevestiging van BVF Projectmanagement B.V. namens WVO ontvangen, waarin ik jullie verzocht heb deze voor akkoord te tekenen, in plaats daarvan heeft Johan ([A], toevoeging rechtbank) in een persoonlijk gesprek met mij d.d. 12 juni jl. aangegeven de overeenkomst niet langer na te willen komen als gevolg van een gebrek aan capaciteit.
Ter voorkoming van misverstanden, en wellicht ten overvloede, bevestig ik hierbij dat jullie de gesloten overeenkomst niet (naar behoren) kunnen c.q. willen nakomen.
WVO Vastgoed Ontwikkeling beschouwt de overeenkomst naar aanleiding van het gesprek van 12 juni jl. als ontbonden wat wij middels dit schrijven nogmaals bevestigen en acht zich vrij, in het belang van een spoedige voortgang van het project, om een andere aannemer te contracteren.
(…)”
2.9. Bij brief van 31 juli 2008 is namens WVO aan [A B.V.] – onder meer – bericht:
“Ik mocht geen enkele reactie op mijn brief ontvangen zodat hierbij ter voorkoming van misverstanden, en wellicht ten overvloede, ik jullie bevestig dat jullie de gesloten overeenkomst niet (naar behoren) kunnen c.q. willen nakomen, gezien de mededeling van Johan aan mij d.d. 12 juni 2008 dat jullie zulks niet kunnen c.q. willen als gevolg van gebrek aan capaciteit.
Ook hierom stel ik (wederom) voor de goede orde vast dat op grond van het vorenstaande de gesloten overeenkomst met betrekking tot het door jullie bedrijf te realiseren project Figeehal 2 per 12 juni 2008 is ontbonden, respectievelijk dat hiermee die overeenkomst wordt ontbonden, zodat wij vrij zijn om een andere aannemer te contracteren.”
2.10. Op 24 juli 2008 heeft WVO een opdrachtbevestiging naar Regiobouw Haarlemmermeer B.V. (hierna: Regiobouw) gezonden, waarin een aanneemsom van
EUR 8.600.000,- wordt genoemd.
2.11. Op 18 november 2008 heeft WVO ten laste van [A B.V.] conservatoir derdenbeslag laten leggen onder de ING Bank N.V.
2.12. Op 3 december 2008 heeft WVO ten laste van [A B.V.] conservatoir beslag laten leggen op drie onroerende zaken.
2.13. Op 26 januari 2009 heeft WVO voorts ten laste van [A B.V.] conservatoir derdenbeslag laten leggen onder Bik & Arnold B.V.
2.14. [A B.V.] heeft vervangende zekerheid gesteld in de vorm van een bankgarantie waarna WVO de beslagen heeft opgeheven.
3. Het geschil
in conventie
3.1. WVO vordert samengevat - veroordeling van [A B.V.] tot betaling van primair EUR 579.955,- en subsidiair EUR 74.649,77 althans een bedrag aan schadevergoeding dat de rechtbank in goede justitie vermag te behoren, vermeerderd met rente en (beslag)kosten.
3.2. [A B.V.] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [A B.V.] vordert samengevat en na intrekking van een deel van haar vorderingen – een verklaring voor recht dat WVO aansprakelijk is voor alle als gevolg van de door haar ten laste van [A B.V.] gelegde beslagen door [A B.V.] geleden schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.5. WVO voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. WVO heeft gesteld dat [A B.V.] op 12 juni 2008, vlak voor de geplande officiële start van de bouw, aan WVO heeft medegedeeld de aannemingsovereenkomst niet langer te kunnen of willen nakomen als gevolg van gebrek aan capaciteit. Aldus is zij tekort geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst en is [A B.V.] verplicht de daardoor ontstane schade bij WVO te vergoeden. Subsidiair stelt WVO zich op het standpunt, voor zover geen aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen, dat [A B.V.] bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de onderhandelingen tot een aannemingsovereenkomst zouden leiden en dat [A B.V.] de onderhandelingen in strijd met de goede trouw heeft afgebroken, althans dat de onderhandelingen in een dusdanig vergevorderd stadium waren dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat [A B.V.] de geleden schade dient te vergoeden.
4.2. [A B.V.] heeft als verweer aangevoerd dat:
a) tussen partijen geen aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen;
b) (subsidiair) [A B.V.] heeft ingestemd met een door WVO gewenste ontbinding van de overeenkomst onder de voorwaarde dat partijen jegens elkaar finaal gekweten zijn,
c) de tekortkoming niet aan [A B.V.] kan worden toegerekend,
d) geen sprake is van onrechtmatige daad
Aannemingsovereenkomst tot stand gekomen?
4.3. Ter onderbouwing van haar standpunt dat een aannemingsovereenkomst tussen partijen gold, heeft WVO aangevoerd dat op 11 april 2008 overeenstemming bestond over alle essentialia, te weten de (prijsvaste) aanneemsom en de startdatum van de bouw. WVO heeft hiervoor verwezen naar de bouwverslagen van 11 april 2008, 24 april 2008 en 22 mei 2008. Verder is een verklaring van bouwmanager [B] (hierna: [B]) in het geding gebracht en een e-mail van 3 april 2008 en een e-mail van 14 mei 2008 van projectmanager [C] (hierna: [C]), alsmede verklaringen van de betrokken architecten.
4.4. [A B.V.] heeft betwist dat partijen een vaste prijs hebben afgesproken voor het totale werk. Het bedrag van EUR 8.020.045,- was bedoeld voor de werkzaamheden die door [A B.V.] omschreven waren in de calculatie van 28 juni 2007. Omdat er nog veel onderdelen van het werk onduidelijk of niet beschikbaar waren, was het voor [A B.V.] niet (voldoende) inzichtelijk hoeveel werk er verricht moest worden. Zo waren er geen bestek, geen definitieve constructietekeningen, geen definitieve bouwkundige details en voorts waren verscheidene bouwkundige voorzieningen nog niet afgeprijsd. Verwezen wordt naar het verslag van de bouwvergadering van 11 april 2008 onder 5.5.
4.5. De enkele omstandigheid dat partijen over een of meer opengebleven punten nog onderhandelden, staat niet eraan in de weg dat kan worden aangenomen dat de precontractuele fase is geëindigd en dat tussen hen een (romp)overeenkomst tot stand is gekomen. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de vraag of de onderwerpen ten aanzien waarvan wel overeenstemming bestaat de essentialia van de overeenkomst bevatten en dat zodanig aan de bepaalbaarheidseis van art. 6:227 BW is voldaan dat de leemten die de overeenkomst op details vertoont, kunnen worden opgevuld met behulp van de wet, de gewoonte en de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in art. 6:248 BW.
4.6. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of de overeengekomen aanneemsom van EUR 8.020.045,- prijsvast was. De rechtbank is immers van oordeel dat, ook indien daarvan wordt uitgegaan, niet gezegd kan worden dat daarmee reeds voldoende bepaald was wat partijen waren overeengekomen. Tussen partijen staat vast dat in april 2008 nog geen (definitief) bestek, bouwtekeningen en constructietekeningen aanwezig waren zodat over de definitieve inhoud van de werkzaamheden nog geen overeenstemming kon zijn. Verder blijkt uit de e-mail van 28 mei 2008 (productie 26) dat WVO nog op diverse punten (concept aannemingsovereenkomst kopers, voorstel termijnregeling, bouwtijd en de technische omschrijving alsmede de verkooptekeningen) goedkeuring nodig had van [A B.V.]. Ook over de aanvangsdatum van de bouw bestond, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende duidelijkheid. In diverse bouwverslagen is weliswaar de datum van 1 juli 2008 als startdatum opgenomen en niet blijkt dat [A B.V.] daartegen heeft geprotesteerd. Echter, uit de als productie 33 overgelegde e-mail van [C] blijkt dat deze datum uitsluitend de wens van WVO was. Uit de als productie 32 overgelegde verklaring van [B] blijkt voorts dat de daadwerkelijke start van de bouw werd verwacht ongeveer in september. Tot slot heeft [D] ter comparitie verklaard dat WVO niet heeft gevraagd om echt op 1 juli 2008 te beginnen met bouwen maar dat [A B.V.] tot 1 september de tijd had. Bij deze stand van zaken kan niet worden geconcludeerd dat partijen een harde startdatum waren overeengekomen.
4.7. Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van totstandkoming van een aannemingsovereenkomst.
De subsidiair en meer subsidiaire verweren hoeven daarmee geen bespreking.
Afgebroken onderhandelingen?
4.8. WVO heeft subsidiair haar vordering gebaseerd op het in strijd met de goede trouw afbreken van de onderhandelingen. Als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen geldt dat ieder van de onderhandelende partijen – die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen – vrij is om de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigde vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en de gerechtvaardigde belangen van deze partij (Hoge Raad 12 augustus 2005, NJ 2005, 467, CBB/JPO). Er is hier sprake van een strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf.
4.9. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft WVO verwezen naar de verslagen van bouwvergaderingen waaruit volgens haar moet worden afgeleid dat eigenlijk alles gereed was en dat iedere betrokkene (inclusief [A B.V.]) zich bezig hield met de uitwerking op detailniveau. Er was een prijs afgesproken en er was een startdatum voorgesteld. Op geen enkel moment heeft [A B.V.] aan WVO aangegeven dat zij zich niet kon vinden in de planning, dat de aanneemsom niet prijsvast kon zijn, dat er nog onderdelen afgeprijsd dienden te worden of dat de voorbereidingstijd te kort was. [A B.V.] wist althans behoorde te weten dat, indien zij zich uit het project zou terugtrekken, een tijdige start van het werk onmogelijk was. Zij wist ook dat WVO grote problemen zou ondervinden met haar kopers als er niet op korte termijn gestart zou worden, aldus WVO. Verwezen wordt naar verklaringen van [B] en de architecten.
4.10. [A B.V.] heeft betoogd dat niet zij maar WVO de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden heeft. Voorts heeft zij aangevoerd dat WVO zelf aanleiding heeft gegeven voor afbreking van onderhandelingen door de druk onnodig op te voeren door eerst de voorlopige constructietekeningen op het allerlaatste moment af te leveren. Verder heeft zij aangevoerd dat in de afstandsverklaring van 9 februari 2007 met zoveel woorden is vastgelegd dat het WVO vrijstaat kosteloos de onderhandelingen met [A B.V.] af te breken en dat [A B.V.] in dat geval is ontslagen van haar verplichtingen.
4.11. Vaststaat dat de onderhandelingen gedurende een lange periode hebben plaatsgevonden waarbij partijen in bouw(team)vergaderingen samenwerkten en waarbij [A B.V.] de mogelijkheid heeft gehad een bijdrage te leveren aan het bouwproces. Verder blijkt uit verklaringen van [B] en de architecten dat [A B.V.] nooit heeft aangegeven dat er problemen waren of konden rijzen. WVO heeft dat overigens ook niet weersproken. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat WVO geen enkele aanwijzing had gekregen dat de [A B.V.] de onderhandelingen zou gaan afbreken. Eerst in het gesprek van 12 juni 2008 heeft [A B.V.] aangegeven dat zij niet verder wilde. De rechtbank is van oordeel dat het [A B.V.] onder deze omstandigheden niet vrij stond de onderhandelingen met WVO af te breken zonder vergoeding van de kosten aan WVO.
4.12. Het voorgaande betekent dat [A B.V.] gehouden is de door WVO gemaakte kosten aan haar te vergoeden. De gevorderde vergoeding van het zogenaamde positief contractsbelang zal worden afgewezen, aangezien de onderhandelingen niet dusdanig ver gevorderd waren dat WVO er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat tussen partijen daadwerkelijk een overeenkomst tot stand zou komen. Zoals reeds eerder overwogen onder 4.6 had WVO immers nog goedkeuring van [A B.V.] nodig op diverse punten die naar het oordeel van de rechtbank niet als ondergeschikt kunnen worden aangemerkt.
4.13. Anders dan [A B.V.] heeft betoogd blijkt uit de afstandsverklaring van 9 februari 2007 niet dat [A B.V.] van een eventuele schadevergoedingsplicht zou zijn ontslagen. Uit deze afstandsverklaring kan naar het oordeel van de rechtbank alleen worden afgeleid dat het beëindigen van de onderhandelingen bij schriftelijke mededeling diende te geschieden zodat het WVO daarna vrijstond om met een derde te gaan contracteren. Uit de omstandigheid dat geen bepaling is opgenomen over enige schadevergoedingsverplichting mocht [A B.V.] niet zonder meer afleiden dat zij kosteloos de onderhandelingen kon afbreken.
[A B.V.] heeft voorts nog aangevoerd dat zij met zoveel woorden heeft gezegd bereid te zijn geen vergoeding voor al haar (voorbereidende) werkzaamheden te verlangen, indien WVO op haar beurt afzag van iedere pretense schadeclaim. Dat WVO hiermee akkoord is gegaan mocht zij gerechtvaardigd afleiden uit de brieven van 22 en 31 juli 2008 waarin met geen enkel woord wordt gerept over schadevergoeding, aldus [A B.V.]. Nu genoemde brieven moeten worden bezien in het licht van bepaling 3 in de afstandverklaring mocht [A B.V.] er naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer op vertrouwen dat WVO afstand deed van haar vorderingsrecht. Enkel tijdsverloop is daarvoor onvoldoende. Andere feiten of omstandigheden heeft [A B.V.] niet gesteld zodat dit verweer moet worden gepasseerd.
4.14. Dat WVO uiteindelijk de (vermeende) overeenkomst heeft ontbonden, is niet relevant nu het onbetwist [A B.V.] is geweest die heeft aangegeven niet verder te kunnen of willen gaan. [A B.V.] heeft nog aangevoerd dat zij daarbij onder druk zou zijn gezet omdat de benodigde documenten te laat aan [A B.V.] ter beschikking zijn gesteld waardoor WVO welbewust het risico heeft genomen dat [A B.V.] daarmee niet zou instemmen en de onderhandelingen zou afbreken. Deze stelling is echter, in het licht van de brieven van 22 en 31 juli 2008 waarin het capaciteitsgebrek als reden werd genoemd en waartegen destijds niet is geprotesteerd, onvoldoende onderbouwd en zal daarom worden gepasseerd.
4.15. WVO heeft gesteld dat haar kosten gemaakt in de periode april 2008 tot en met juni 2008 in verband met de onderhandelingen een bedrag omvatten van EUR 74.649,77. Ter onderbouwing heeft zij verwezen naar productie 55.
4.16. [A B.V.] heeft ten verwere aangevoerd dat niet gesteld of gebleken is dat de facturen zien op werkzaamheden die voor WVO niet van waarde zijn geweest en gebleken. WVO heeft immers zelf gesteld dat Regiobouw heeft voortgeborduurd op het voorbereidende werk dat tot dan verricht was.
4.17. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit verweer. Nu WVO er in is geslaagd om op korte termijn met een derde tot een overeenkomst te komen, valt – zonder nadere motivering die ontbreekt – niet in te zien waarom de gemaakte kosten als schadepost moeten worden aangemerkt. De werkzaamheden van bijvoorbeeld architecten hebben hun waarde behouden voor de totstandkoming van de overeenkomst met Regiobouw. Nu gesteld noch gebleken is dat sprake is van extra kosten die gemaakt zijn als gevolg van het onrechtmatig handelen van [A B.V.], dient de vordering te worden afgewezen.
4.18. WVO zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A B.V.] worden begroot op:
- vast recht EUR 4.938,00
- salaris advocaat 9.030,00 (3,5 punten × tarief EUR 2.580,00)
Totaal EUR 13.968,00
in reconventie
4.19. [A B.V.] heeft gesteld dat zij, als gevolg van de door WVO onterecht gelegde beslagen, schade heeft geleden waarvoor WVO (risico)aansprakelijk is. Deze schade bestaat uit gederfde inkomsten vanwege opzegging van de samenwerking door [E], aantasting van de goede naam in de markt, liquiditeitsproblemen, rentederving en de kosten in verband met het stellen van de bankgarantie. Omdat de hoogte van de schade onzeker is, wordt verwijzing naar de schadestaatprodure gevorderd.
4.20. WVO heeft aangevoerd dat geen onderbouwing wordt gegeven voor de pretense schade en dat niet is aangetoond dat er causaal verband bestaat tussen de gelegde beslagen en de schade.
4.21. De rechtbank overweegt als volgt. Voorop gesteld moet worden dat diegene die beslag legt, op eigen risico handelt. Indien het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd, dient hij de door het beslag geleden schade te vergoeden. Nu de vordering in conventie wordt afgewezen, moet worden geconcludeerd dat de beslagen ten onrechte zijn gelegd.
Voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure behoeft [A B.V.] naar vaste rechtspraak enkel aannemelijk te maken (zonder nadere onderbouwing) dat zij schade heeft geleden. Aan dat vereiste heeft zij voldaan. De vraag naar het causaal verband zal in de schadestaatprocedure aan de orde kunnen komen (vgl. HR 26 juni 1998, NJ 1997, 778).
4.22. WVO zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A B.V.] worden begroot op:
- salaris advocaat EUR 3.870,00 (3,0 punten × factor 0,5 × tarief EUR 2.580,00)
Totaal EUR 3.870,00
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt WVO in de proceskosten, aan de zijde van [A B.V.] tot op heden begroot op EUR 13.968,00,
in reconventie
5.3. verklaart voor recht dat WVO aansprakelijk is voor alle als gevolg van de door haar ten laste van [A B.V.] gelegde beslagen door [A B.V.] geleden schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
5.4. veroordeelt WVO in de proceskosten, aan de zijde van [A B.V.] tot op heden begroot op EUR 3.870,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.J. Ruijpers en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2010.?