3.1 Ofschoon alle aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde feiten tegelijk moeten worden voorgedragen (artikel 513, lid 3 Sv) en het dus niet meer is toegestaan om tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek andere feiten en omstandigheden naar voren te brengen die al in (de motivering van) het wrakingsverzoek zelf vermeld hadden kunnen worden, heeft de rechtbank in dit bijzondere geval verzoeker bij uitzondering in de gelegenheid gesteld zijn verzoek op de wijze als weergegeven in r.o. 2.2. nader toe te lichten.
3.2 De rechtbank overweegt dat in deze toelichting evenwel niet wordt begrepen de eerst ter zitting van 6 december 2010 naar voren gebrachte wrakingsgrond met betrekking tot de door verzoeker gestelde ‘dubbelrol’ van [politierechter] als politierechter in Haarlem en officier van justitie in Amsterdam. Dat is een nieuwe wrakingsgrond, die onbesproken zal blijven, reeds omdat bij de behandeling van het onderhavige verzoek geen plaats is voor het aanvoeren van nieuwe wrakingsgronden. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat deze wrakingsgrond uitgaat van een feitelijke onjuistheid, aangezien [politierechter] thans geen officier van justitie is (zoals ook blijkt uit het openbare register met de nevenfuncties van de leden van de Rechterlijke Macht, beschikbaar op www.rechtspraak.nl).
3.3 Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 oktober 2010 heeft de politierechter bij aanvang van de behandeling van de hoofdzaak medegedeeld dat zij eerst de stukken van het strafdossier met verzoeker zou bespreken en dat verzoeker daarna de gelegenheid zou krijgen zijn verzoeken tot het horen van getuigen toe te lichten.
3.4 Blijkens hetzelfde proces-verbaal heeft de politierechter verzoeker gedurende het bespreken en voorhouden van de stukken een niet gering aantal malen onderbroken om hem te manen zich rustig te houden, op rustige wijze tegen haar te spreken en zich niet beledigend uit te laten over derden. Gelet op het in het proces-verbaal geschetste verloop van het onderzoek ter zitting strekten deze onderbrekingen naar het oordeel van de rechtbank er steeds in de kern toe de orde in de zittingszaal te handhaven daar verzoeker zich niet (ondanks de bij herhaling gegeven waarschuwingen ) rustig hield dan wel onwelvoeglijke taal bezigde. Met betrekking tot de door de raadsman van verzoeker gewraakte passage op blad 6 van het proces-verbaal, waar de politierechter verzoeker onderbreekt en mededeelt dat er met betrekking tot het medisch handelen van het ziekenhuis een andere procedure loopt en dat zij niet verder ingaat op hetgeen verdachte hierover naar voren brengt, wordt overwogen dat deze onderbreking, anders dan de raadsman heeft betoogd, geen blijkt geeft van vooringenomenheid van de politierechter. Deze onderbreking vond immers nog steeds plaats op een moment waarop de stukken met verzoeker werden besproken, derhalve niet in de fase waarin de raadsman van verzoeker het verzoek om nog een of meer getuigen te horen zou hebben kunnen toelichten, zoals aan het begin van de zitting door de politierechter om redenen van proceseconomie bepaald. De rechtbank merkt tenslotte nog op dat uit het proces-verbaal niet blijkt dat de politierechter verzoeker bij het bespreken van de stukken in het strafdossier belemmerd heeft zich kritisch te uiten over het christelijk geloof. De politierechter heeft verzoeker slechts belemmerd deze kritiek in onwelvoeglijke taal te uiten.
3.5 Na het bespreken van de stukken in het strafdossier zijn de raadsman en verzoeker blijkens het proces-verbaal (uitvoerig) in de gelegenheid gesteld hun verzoeken tot het horen van getuigen toe te lichten. De officier van justitie is eveneens in de gelegenheid gesteld op de verzoeken te reageren.
3.6 In tegenstelling tot hetgeen de raadsman en verzoeker hebben betoogd, heeft de politierechter naar het oordeel van de rechtbank verzoeker dan ook wel degelijk in de gelegenheid gesteld zijn verzoeken toe te lichten. De politierechter heeft verzoeker slechts belemmerd deze toelichting in onwelvoeglijke en/of beledigende taal te geven. Verzoeker is bij het geven van de toelichting op zijn verzoeken ook eerst onderbroken nadat hij wederom onwelvoeglijke taal bezigde. Daar verzoeker reeds meermalen gewaarschuwd was dit niet te doen, heeft de politierechter hem gesommeerd de zittingszaal te verlaten. Verzoeker heeft hierop de politierechter gewraakt.
3.7 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert.
3.8 Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.9 Naar het oordeel van de rechtbank zien onderhavige wrakingsgronden blijkens het voorgaande op ordemaatregelen die door de politierechter zijn genomen. Hieromtrent geldt dat ordemaatregelen instrumenten zijn die ter beschikking staan aan de politierechter. De politierechter heeft de leiding van het onderzoek en bepaalt de orde van de zitting. De in onderhavig geval door [politierechter] genomen ordemaatregelen leveren geen feiten of omstandigheden op waardoor haar rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De objectieve schijn van partijdigheid is dan ook niet gewekt.
3.10 De feiten en omstandigheden die door en namens verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren zijn gebracht, leveren aldus geen grond op voor het oordeel dat het fungeren van de politierechter in de hoofdzaak tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen leiden. De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve geen grond voor wraking.
3.11 De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
3.12 Gelet op de inhoud van het wrakingsverzoek, de veelheid van de verzoeken om wraking die in onderhavige procedure zijn gedaan en hun inhoud, ziet de wrakingskamer aanleiding om toepassing te geven aan artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De wrakingskamer stelt vast dat sprake is van misbruik van het rechtsmiddel wraking en zal daarom bepalen dat een volgend verzoek om wraking in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen.