ECLI:NL:RBHAA:2010:BO8211

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
174277 / HA RK 10-111
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen politierechter wegens vermeende partijdigheid

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 20 december 2010 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen de politierechter in een aanhangige strafzaak. Verzoeker stelde dat de politierechter hem ten onrechte de zittingszaal had laten verlaten vanwege zijn taalgebruik, wat volgens hem de objectieve schijn van partijdigheid wekte. De rechtbank oordeelde dat de wrakingsgronden betrekking hadden op ordemaatregelen die door de politierechter waren genomen, welke maatregelen binnen haar bevoegdheid vallen. De rechtbank benadrukte dat de politierechter de leiding heeft over het onderzoek en de orde van de zitting bepaalt. De rechtbank concludeerde dat de genomen ordemaatregelen geen feiten of omstandigheden opleverden die de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar konden brengen.

Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 7 oktober 2010 en de daaropvolgende zittingen, heeft verzoeker zijn gronden voor wraking uiteengezet, waarbij hij ook een vermeende 'dubbelrol' van de politierechter aanhaalde. De rechtbank merkte op dat deze grond niet eerder was ingediend en daarom niet in behandeling kon worden genomen. De rechtbank concludeerde dat de politierechter verzoeker voldoende gelegenheid had gegeven om zijn verzoeken toe te lichten, maar dat verzoeker zich herhaaldelijk onwelvoeglijk had uitgelaten, wat leidde tot de ordemaatregelen.

De rechtbank wees het verzoek tot wraking af en stelde vast dat er sprake was van misbruik van het rechtsmiddel wraking, waardoor een volgend verzoek in de hoofdzaak niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 174277 / HA RK 10-111
datum beslissing: 20 december 2010
Op verzoek van:
[A],
geboren op [datum] te [plaats],
wonende te [adres] [plaats],
hierna te noemen: verzoeker,
raadsman mr. H.G. Kersting, advocaat te Amsterdam.
1. Procesverloop
1.1 Op de openbare terechtzitting van 7 oktober 2010 heeft verzoeker de wraking verzocht van de politierechter [politierechter], hierna te noemen: de politierechter, in de bij deze rechtbank, sector Strafrecht, aanhangige zaak met het parketnummer 15/660694-09, hierna te noemen: de hoofdzaak. Van het verhandelde ter terechtzitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan de raadsman van verzoeker en aan de officier van justitie is uitgereikt.
1.2 De politierechter heeft niet in de wraking berust.
1.3 De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van [politierechter] ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2010 behandeld. Verzoeker heeft bij deze behandeling de wraking verzocht van [wrakingsrechter 1], lid van onderhavige wrakingskamer.
1.4 Een tweede wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van [wrakingsrechter 1] ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2010 behandeld. Gedurende de behandeling van dit verzoek heeft verzoeker de wraking verzocht van [wrakingsrechter 2] en [wrakingsrechter 3], leden van de tweede wrakingskamer. De tweede wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking buiten behandeling gelaten in verband met kennelijk misbruik van het instrument van wraking. Bij schriftelijke beslissing van 26 oktober 2010 is het verzoek tot wraking van [wrakingsrechter 1] afgewezen. Voorts is bevolen dat de wrakingszaak onder zaaksnummer 174277/HA RK 10-111 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en is bepaald dat in die wrakingszaak een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen.
1.5 Op de openbare terechtzitting van 6 december 2010 is de behandeling van het verzoek tot wraking van [politierechter], zoals geschorst ter terechtzitting van 7 oktober 2010, voortgezet. Verzoeker en zijn raadsman, de officier van justitie, mr. [OvJ], en de politierechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker en zijn raadsman zijn ter terechtzitting verschenen en hebben hun zienswijze op het verzoek gegeven. De politierechter is niet ter terechtzitting verschenen en heeft bij brief van 7 oktober 2010 schriftelijk haar zienswijze op het verzoek gegeven. De officier van justitie is met voorafgaand bericht niet ter terechtzitting verschenen.
2. Standpunten van betrokkenen
2.1 Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 oktober 2010 ter onderbouwing van het verzoek tot wraking -zakelijk weergegeven - als grond aangevoerd dat de politierechter (ten onrechte) heeft beslist dat verzoeker, gelet op de door hem gebezigde taal en eerdere waarschuwingen dergelijke taal niet te uiten, de zittingszaal diende te verlaten.
2.2 De raadsman heeft ter terechtzitting van 6 december 2010 de in het (extract)proces-verbaal van de terechtzitting van 7 oktober 2010 opgenomen wrakingsgrond nader toegelicht. De raadsman heeft daartoe – zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verzoeker in de hoofdzaak (onder andere) [getuige] als getuige wenst te horen. Op dit verzoek dient de politierechter nog te beslissen. Verzoeker heeft dit verzoek tijdens de behandeling van de hoofdzaak meermalen getracht toe te lichten door het ten laste gelegde feit te plaatsen in de context van het stervensproces van zijn vrouw. De rol van [getuige] daarin, het christelijke geloof en het beleid van het ziekenhuis met betrekking tot euthanasie hangen in die zin nauw samen met het tenlastegelegde feit en spelen in de hoofdzaak dan ook een belangrijke rol. De politierechter heeft verzoeker echter telkens onderbroken bij het toelichten van zijn verzoek om getuigen ter terechtzitting te horen. Uit het proces-verbaal valt volgens de raadsman op te maken dat de politierechter telkens op felle wijze reageerde als verzoeker zijn verzoek wilde toelichten en de door hem gekozen bewoordingen bezigde. Het staat verzoeker echter vrij kritiek te uiten op het geloof. Dat kan geen reden zijn verzoeker te bevelen de rechtszaal te verlaten. Nu de politierechter verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn verzoek tot het horen van de getuigen toe te lichten, maar hem (ten onrechte) heeft gesommeerd de rechtszaal te verlaten, heeft zij verzoeker bovendien de mogelijkheid ontnomen een eventueel beroep op putatief noodweer te onderbouwen. Gelet op deze gang van zaken acht de raadsman de objectieve schijn van partijdigheid gewekt.
2.3 Verzoeker heeft ter terechtzitting van 6 december 2010 als aanvullende wrakingsgrond – zakelijk weergegeven - opgegeven dat [politierechter] niet alleen rechter in Haarlem is, maar tevens officier van justitie in Amsterdam. Hierdoor is niet langer sprake van machtenscheiding en is de rechterlijke onpartijdigheid geschonden.
2.4 De politierechter heeft bij brief van 7 oktober 2010 aangegeven dat de wraking naar haar oordeel ten onrechte is voorgesteld. De politierechter stelt zich op het standpunt dat zij verzoeker heeft gewaarschuwd zich niet in beledigende zin uit te laten over derden en hem heeft medegedeeld dat hij, als hij dat nogmaals zou doen, de zittingszaal diende te verlaten. Op het moment dat verzoeker zich opnieuw beledigend uitliet over derden heeft zij de orde in de zittingszaal gehandhaafd door verzoeker mede te delen dat hij de zittingszaal diende te verlaten. De politierechter heeft daarbij verwezen naar het proces-verbaal dat van de terechtzitting is opgemaakt.
3. Beoordeling
3.1 Ofschoon alle aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde feiten tegelijk moeten worden voorgedragen (artikel 513, lid 3 Sv) en het dus niet meer is toegestaan om tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek andere feiten en omstandigheden naar voren te brengen die al in (de motivering van) het wrakingsverzoek zelf vermeld hadden kunnen worden, heeft de rechtbank in dit bijzondere geval verzoeker bij uitzondering in de gelegenheid gesteld zijn verzoek op de wijze als weergegeven in r.o. 2.2. nader toe te lichten.
3.2 De rechtbank overweegt dat in deze toelichting evenwel niet wordt begrepen de eerst ter zitting van 6 december 2010 naar voren gebrachte wrakingsgrond met betrekking tot de door verzoeker gestelde ‘dubbelrol’ van [politierechter] als politierechter in Haarlem en officier van justitie in Amsterdam. Dat is een nieuwe wrakingsgrond, die onbesproken zal blijven, reeds omdat bij de behandeling van het onderhavige verzoek geen plaats is voor het aanvoeren van nieuwe wrakingsgronden. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat deze wrakingsgrond uitgaat van een feitelijke onjuistheid, aangezien [politierechter] thans geen officier van justitie is (zoals ook blijkt uit het openbare register met de nevenfuncties van de leden van de Rechterlijke Macht, beschikbaar op www.rechtspraak.nl).
3.3 Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 oktober 2010 heeft de politierechter bij aanvang van de behandeling van de hoofdzaak medegedeeld dat zij eerst de stukken van het strafdossier met verzoeker zou bespreken en dat verzoeker daarna de gelegenheid zou krijgen zijn verzoeken tot het horen van getuigen toe te lichten.
3.4 Blijkens hetzelfde proces-verbaal heeft de politierechter verzoeker gedurende het bespreken en voorhouden van de stukken een niet gering aantal malen onderbroken om hem te manen zich rustig te houden, op rustige wijze tegen haar te spreken en zich niet beledigend uit te laten over derden. Gelet op het in het proces-verbaal geschetste verloop van het onderzoek ter zitting strekten deze onderbrekingen naar het oordeel van de rechtbank er steeds in de kern toe de orde in de zittingszaal te handhaven daar verzoeker zich niet (ondanks de bij herhaling gegeven waarschuwingen ) rustig hield dan wel onwelvoeglijke taal bezigde. Met betrekking tot de door de raadsman van verzoeker gewraakte passage op blad 6 van het proces-verbaal, waar de politierechter verzoeker onderbreekt en mededeelt dat er met betrekking tot het medisch handelen van het ziekenhuis een andere procedure loopt en dat zij niet verder ingaat op hetgeen verdachte hierover naar voren brengt, wordt overwogen dat deze onderbreking, anders dan de raadsman heeft betoogd, geen blijkt geeft van vooringenomenheid van de politierechter. Deze onderbreking vond immers nog steeds plaats op een moment waarop de stukken met verzoeker werden besproken, derhalve niet in de fase waarin de raadsman van verzoeker het verzoek om nog een of meer getuigen te horen zou hebben kunnen toelichten, zoals aan het begin van de zitting door de politierechter om redenen van proceseconomie bepaald. De rechtbank merkt tenslotte nog op dat uit het proces-verbaal niet blijkt dat de politierechter verzoeker bij het bespreken van de stukken in het strafdossier belemmerd heeft zich kritisch te uiten over het christelijk geloof. De politierechter heeft verzoeker slechts belemmerd deze kritiek in onwelvoeglijke taal te uiten.
3.5 Na het bespreken van de stukken in het strafdossier zijn de raadsman en verzoeker blijkens het proces-verbaal (uitvoerig) in de gelegenheid gesteld hun verzoeken tot het horen van getuigen toe te lichten. De officier van justitie is eveneens in de gelegenheid gesteld op de verzoeken te reageren.
3.6 In tegenstelling tot hetgeen de raadsman en verzoeker hebben betoogd, heeft de politierechter naar het oordeel van de rechtbank verzoeker dan ook wel degelijk in de gelegenheid gesteld zijn verzoeken toe te lichten. De politierechter heeft verzoeker slechts belemmerd deze toelichting in onwelvoeglijke en/of beledigende taal te geven. Verzoeker is bij het geven van de toelichting op zijn verzoeken ook eerst onderbroken nadat hij wederom onwelvoeglijke taal bezigde. Daar verzoeker reeds meermalen gewaarschuwd was dit niet te doen, heeft de politierechter hem gesommeerd de zittingszaal te verlaten. Verzoeker heeft hierop de politierechter gewraakt.
3.7 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert.
3.8 Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.9 Naar het oordeel van de rechtbank zien onderhavige wrakingsgronden blijkens het voorgaande op ordemaatregelen die door de politierechter zijn genomen. Hieromtrent geldt dat ordemaatregelen instrumenten zijn die ter beschikking staan aan de politierechter. De politierechter heeft de leiding van het onderzoek en bepaalt de orde van de zitting. De in onderhavig geval door [politierechter] genomen ordemaatregelen leveren geen feiten of omstandigheden op waardoor haar rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De objectieve schijn van partijdigheid is dan ook niet gewekt.
3.10 De feiten en omstandigheden die door en namens verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren zijn gebracht, leveren aldus geen grond op voor het oordeel dat het fungeren van de politierechter in de hoofdzaak tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen leiden. De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve geen grond voor wraking.
3.11 De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
3.12 Gelet op de inhoud van het wrakingsverzoek, de veelheid van de verzoeken om wraking die in onderhavige procedure zijn gedaan en hun inhoud, ziet de wrakingskamer aanleiding om toepassing te geven aan artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De wrakingskamer stelt vast dat sprake is van misbruik van het rechtsmiddel wraking en zal daarom bepalen dat een volgend verzoek om wraking in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1 wijst het verzoek tot wraking van [politierechter] af;
4.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de politierechter en de officier van justitie een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3 beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek;
4.4 bepaalt dat een in de hoofdzaak gedaan volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. G. Guinau, voorzitter, [wrakingsrechter 1] en mr. J.I. de Vreese-Rood, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2010 in tegenwoordigheid van mr. M.S. Kikkert als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.