RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/700640-10
Uitspraakdatum: 15 december 2010
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 december 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 september 2010 te Lisserbroek, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1013,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij op of omstreeks 14 september 2010 te Noordwijk een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool, merk Taurus, type PT-145, model millennium, kaliber .45 ACP, en/of munitie van categorie II, te weten 250 patronen model Standard Velocity, kaliber .22 Long Rifle en/of 4 koperkleurige patronen model Volmantel, kaliber 9mm Luger en/of 5 kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
3.
hij op of omstreeks 14 september 2010 te Noordwijk (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een balletjes pistool, zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad.
4.
hij op of omstreeks 14 september 2010 te Lisserbroek, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een voertuig (een personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Lisserbroekerweg en/of de kruising Lisserbroekerweg met de Lisserdijk,
- (met grote en/of aanzienlijke snelheid) de op zijn rijstrook voor het rooduitstralende verkeerslicht wachtende personenauto's (links) heeft gepasseerd en/of (vervolgens)
- op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden en/of (vervolgens)
- het rooduitstralende stoplicht heeft genegeerd en/of
- (met grote en/of aanzienlijke snelheid) de kruising Lisserbroekerweg met de Lisserdijk is opgereden en/of
- tegen een van rechts komende personenauto is aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde misdrijven wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier (4) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en ter zake van de onder 4 ten laste gelegde overtreding wordt veroordeeld tot een geldboete van € 300,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zes (6) dagen hechtenis.
4.1. Bewijsverweer: Onrechtmatig verkregen bewijs?
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken omdat er sprake zou zijn van onrechtmatig verkregen bewijs. Daartoe heeft de raadsman (in de kern) aangevoerd dat voor de verbalisanten geen bevoegdheid bestond om de personenauto waarin verdachte reed – en waarmee het onder 4 ten laste gelegde feit is gepleegd – te doorzoeken. De raadsman heeft in dat verband ook opgemerkt dat in het proces-verbaal ook niet is vermeld op grond van welke bepaling de doorzoeking heeft plaatsgevonden, zodat in strijd met de “verbaliseringsplicht” van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is gehandeld. Het resultaat van de doorzoeking – de vondst van het pakket hasjiesj – dient op grond hiervan van het bewijs te worden uitgesloten. Gelet daarop zou nooit een machtiging tot binnentreden van de woning van verdachte aan het [adres] te Noordwijk zijn afgegeven, teneinde in die woning een onderzoek ex artikel 9 van de Opiumwet in te stellen. Derhalve dienen ook de resultaten van dat onderzoek en de resultaten van de hierop volgende doorzoeking ex artikel 49 van de Wet wapens en munitie – te weten de vondst van de wapens en de munitie – te worden uitgesloten van het bewijs. Bij gebrek aan ander bewijs dient vrijspraak te volgen van de feiten 1 tot en met 3, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Gelet op hetgeen verdachte na het verkeersongeval (feit 4) ter plekke aan de verbalisanten heeft medegedeeld, te weten dat hij in de “onderwereld” verkeerde en dat hij door het rode verkeerslicht was gereden uit angst dat hij daar ter plaatse zou worden geliquideerd dan wel beschoten, konden de verbalisanten daaraan naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond ontlenen om een onderzoek in te stellen in de personenauto waarin verdachte reed op basis van artikel 49 van de Wet wapens en munitie. Gelet op de processen-verbaal van bevindingen van 14 september 2010 en 18 november 2010 is, anders dan de raadsman stelt, van strijd met de verbaliseringsplicht van artikel 152 Sv geen sprake. Het enkele feit dat in die processen-verbaal niet artikel 49 van de Wet wapens en munitie is vermeld, leidt niet tot een ander oordeel. Derhalve heeft de doorzoeking van de auto waarin verdachte reed op rechtmatige wijze plaatsgevonden. Ditzelfde geldt voor het onderzoek in de woning van verdachte. Het feit dat in de auto waarin verdachte reed een pakket hasjiesj werd aangetroffen, gaf naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond om ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en sub b, van de Opiumwet een onderzoek in die woning in te stellen. Dat, zoals de raadsman ter terechtzitting nog heeft gesuggereerd, van deze bepaling oneigenlijk gebruik is gemaakt nu – zo begrijpt de rechtbank het betoog van de raadsman – met alleen “zoekend rondkijken” geen pakketten hasj plegen te worden gevonden, verwerpt de rechtbank. Nog los van wat er zij van de door de raadsman veronderstelde algemene ervaringsregel, miskent de raadsman dat de vondst van het pakket hasjiesj in de auto waarin verdachte reed de verdenking rechtvaardigt dat verdachte, in zijn woning, mogelijk ook andersoortige verdovende middelen/softdrugs voorhanden heeft, zoals bij voorbeeld hennep, die wel door “zoekend rondkijken” gevonden kunnen worden. Dit wordt ook fraai bevestigd door het feit dat er op deze wijze ook daadwerkelijk resten van hennepplanten in de woning van verdachte zijn aangetroffen.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden feiten 1, 2 en 3[1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Op 14 september 2010 vond in Lisserbroek, gemeente Haarlemmermeer, een verkeersongeval plaats tussen twee personenauto’s. Verdachte was de bestuurder van een van deze auto’s. Gelet op de verklaringen van verdachte ter plaatse hebben de verbalisanten de auto waarin verdachte reed, doorzocht. In de auto werd een plastic tas aangetroffen, met daarin een groot plak vermoedelijke softdrugs. Dit plak was verpakt in een verpakking met daarop de tekst “Egyptian seeds”. De uitslag van de MMC cannabis test waaraan de plak werd onderworpen, was positief. Het gewicht van de plak bedroeg 1.013,6 gram.[2]
Nader onderzoek van de plak wees uit dat het om hasjiesj ging, zijnde een gebruikelijk vast mengsel van de afgescheiden hars verkregen van hennepplanten met plantaardige elementen van deze planten. Het netto gewicht van de plak hasjiesj bedroeg precies 1 kilogram.[3]
Verdachte is op 14 september 2010 aangehouden.[4] Op 15 september 2010 vond een onderzoek plaats in de woning van verdachte aan het [adres] te Noordwijk. In een kamer werd in een open doos een op een vuurwapen gelijkend wapen gevonden. In dezelfde kamer werd in een tasje een zwart wapen met een losse houder met daarin meerdere patronen aangetroffen en in een andere doos vijf doosjes met munitie en vier losse patronen. Vermelde wapens en munitie werden in beslag genomen. In de woning werden daarnaast hennepresten gevonden. Ook roken de verbalisanten de hen ambtshalve bekende hennepgeur en werd er verpakkingsmateriaal voor hennep aangetroffen.[5]
De in beslag genomen wapens en munitie zijn aan een nader onderzoek onderworpen. Daaruit kwam naar voren dat het onder meer ging om een pistool, merk Taurus, type PT-145, model Millennium, kaliber .45 ACP. Dit voorwerp is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. In dit wapen zat een patroonhouder met vijf kogelpatronen. Dit pistool is een vuurwapen, zoals bedoeld in categorie III van de Wet wapens en munitie. De bij dit wapen aangetroffen munitie betreft vijf zilverkleurige patronen met een koperen kop. De munitie valt onder categorie II van de Wet wapens en munitie.
Het andere in beslag genomen wapen betreft een balletjes pistool, dat wat betreft vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand wapen, namelijk met het merk ASGK, model Glock 17. Dit balletjes pistool valt onder categorie I, onder 7, van de Wet wapens en munitie.
De vijf doosjes met munitie bevatten in totaal 250 patronen van het model Standard Velocity, kaliber .22 Long Rifle. De vier losse patronen betreffen vier koperkleurige patronen, model Volmantel, kaliber 9mm Luger. Al deze munitie valt onder categorie II van de Wet wapens en munitie.[6]
Verdachte is tijdens zijn politieverhoor op 16 september 2010 geconfronteerd met de vondst van de wapens en munitie in de woning aan het [adres] te Noordwijk. Verdachte heeft in dat verhoor bevestigd dat dit inderdaad zijn woning is. Het van dit verhoor opgemaakte proces-verbaal houdt voorts – voor zover hier van belang – het volgende in:
“Gisteren werd in je woning aan de [adres] te Noordwijk wapens en munitie gevonden. Wat kan je hierover verklaren?
Die wapens zijn niet van mij. Die wapens zijn van [betrokkene] uit [woonplaats betrokkene]. Die heeft hij lang geleden bij mij neergelegd.
(…)
Waarom had hij die wapens bij je neergelegd?
(…) Als hij bij mij slaapt en spullen wil neerleggen dan mag dat.
Wanneer heeft hij die spullen bij je neergelegd?
Al maanden geleden, (…).”[7]
Hoewel verdachte dit proces-verbaal niet (mede) heeft ondertekend en nadien anders heeft verklaard, ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de juiste weergave van verdachtes verklaring tijdens genoemd politieverhoor in dit proces-verbaal. Het proces-verbaal is op ambtsbelofte opgemaakt. Voorts heeft verdachte in de loop van de strafzaak wisselende, met elkaar strijdige verklaringen afgelegd. De rechtbank houdt verdachte aan deze politieverklaring. Hieruit volgt bewustheid van verdachte ten aanzien van de aanwezigheid van de wapens en de (bijbehorende) munitie in zijn woning. De rechtbank acht de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot het pakket hasjiesj heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij er niet van op de hoogte was dat dit in de personenauto lag waarin hij reed. De rechtbank acht dit niet geloofwaardig en wel op grond van het navolgende.
De auto waarin verdachte reed is door verdachte gehuurd en was op 14 september 2010 zo’n twee weken bij hem in gebruik.[8] Uitgangspunt moet zijn, dat de gebruiker van een auto weet wat er in de auto ligt. Bovendien volgt uit het proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2010 dat de plastic tas waarin het pakket hasjiesj was gestopt evenals de sporttas van verdachte in het achtercompartiment van de auto lag. Voorts bevinden zich in het dossier processen-verbaal van bevindingen met daarin opgenomen uitlatingen van verdachte kort na zijn aanhouding. Zo heeft verdachte verklaard: “(…) die plak hash, ach, ik rij in een huurauto. Wat is nou een kilo hash”[9] en “Waar heb je het over, het is maar een kilo Afghaanse”.[10] Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet anders kan dan dat verdachte wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid van het pakket hasjiesj in zijn auto.
Daarbij komt dat de verklaring van verdachte dat hij (kort gezegd) niets met drugs van doen heeft, ongeloofwaardig is. Niet alleen heeft verdachte ook in dit verband steeds wisselende verklaringen afgelegd, vast staat dat in de woning van verdachte resten van en verpakkings-materiaal voor hennep zijn aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard hiermee bekend te zijn. In de woning is hennep verpakt voor coffeeshops. Verder is ook de door hem gehuurde personenauto door (medewerkers van) coffeeshops gebruikt.[11] Hieruit volgt eens te meer dat verdachte moet hebben geweten dat zich in zijn auto een pakket hasjiesj bevond. Derhalve is ook feit 1 bewezen.
4.3. Redengevende feiten en omstandigheden feit 4
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 16 september 2010 (dossierpagina 59-60);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 14 september 2010 (dossierpagina 57-58);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 september 2010 met bijgevoegde situatieschets (dossierpagina 54-56).
4.4. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
1.
hij op 14 september 2010 te Lisserbroek, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad 1 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
hij op 14 september 2010 te Noordwijk een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk Taurus, type PT-145, model millennium, kaliber .45 ACP, en munitie van categorie II, te weten 250 patronen model Standard Velocity, kaliber .22 Long Rifle, en 4 koperkleurige patronen model Volmantel, kaliber 9mm Luger, en 5 kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
3.
hij op 14 september 2010 te Noordwijk een wapen van categorie I onder 7°, te weten een balletjes pistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
4.
hij op 14 september 2010 te Lisserbroek, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een voertuig, een personenauto, daarmee rijdende op de weg, de Lisserbroekerweg,
- met grote snelheid de op zijn rijstrook voor het rooduitstralende verkeerslicht wachtende personenauto's links heeft gepasseerd en
- op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden en vervolgens
- het rooduitstralende stoplicht heeft genegeerd en
- met grote snelheid de kruising Lisserbroekerweg met de Lisserdijk is opgereden en
- tegen een van rechts komende personenauto is aangereden,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
(ten aanzien van het wapen)
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
(ten aanzien van de munitie)
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 4:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Wat betreft het onder 4 bewezen verklaarde heeft de raadsman ter terechtzitting een beroep gedaan op noodweer, daarbij verwijzend naar de verklaring van zijn cliënt.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Niet alleen heeft de raadsman nagelaten het beroep op noodweer (nader) te concretiseren en te onderbouwen, ook acht de rechtbank de verklaring van verdachte over de feitelijke aanleiding/toedracht van het onder 4 bewezen verklaarde geenszins aannemelijk geworden. Dat verdachte die dag zou zijn achtervolgd door een zwarte BMW, waarvan de inzittenden bivakmutsen droegen, vindt – behalve in de verklaring van verdachte – geen enkele steun in het dossier.
Ook overigens zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan de bewezen verklaarde feiten zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting met betrekking tot het onder 4 bewezen verklaarde aangevoerd dat, mocht de rechtbank het beroep op noodweer verwerpen, in ieder geval sprake is van noodweerexces dan wel afwezigheid van alle schuld wegens putatief noodweer.
De rechtbank verwerpt ook deze verweren. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor onder 5 heeft overwogen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een kilo hasjiesj voorhanden gehad. Gelet op de hoeveelheid moet deze bestemd zijn geweest voor de handel en verdere verspreiding. Hasjiesj is een voor de volksgezondheid schadelijke stof en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Het aanwezig hebben van hasjiesj draagt bij aan economisch illegale activiteiten waarmee op een gemakkelijke wijze aanzienlijke “zwarte” winsten kunnen worden geboekt.
Voorts heeft verdachte twee (vuur)wapens en munitie in zijn woning voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van wapens en munitie, zeker in een woning, draagt bij aan het gevoel van onveiligheid in de samenleving en brengt aanmerkelijke veiligheidsrisico’s met zich.
De rechtbank rekent verdachte deze misdrijven zwaar aan, te meer nu uit het verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister blijkt dat verdachte al vele malen eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en ook meermalen is veroordeeld. Die veroordelingen hebben kennelijk weinig effect gesorteerd en verdachte er niet van kunnen weerhouden opnieuw te recidiveren.
Gelet op de aard en de ernst van de misdrijven en de persoon van verdachte is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving – een deels ook onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd.
Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met zijn familieomstandigheden, waarin de rechtbank ter terechtzitting reden heeft gezien de voorlopige hechtenis van verdachte te schorsen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde misdrijven dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan de tijd die door verdachte reeds in voorarrest is doorgebracht. Van het voorwaardelijk gedeelte dient een preventieve werking uit te gaan. Daarnaast dient aan verdachte een werkstraf van het na te noemen aantal uren te worden opgelegd.
Naast genoemde misdrijven heeft verdachte zich ook aan een ernstige verkeersovertreding schuldig gemaakt, die bestond uit het met grote snelheid de op zijn rijstrook voor het rode verkeerslicht wachtende personenauto’s links passeren, het tegen het verkeer inrijden en negeren van een rood verkeerslicht en het vervolgens tegen een van rechts komende personenauto aanrijden.
Door aldus te handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Overeenkomstig de vordering van de officier van justitie zal de rechtbank verdachte ter zake van deze overtreding veroordelen tot een geldboete van € 300,00.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht;
3 en 11 van de Opiumwet;
13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde misdrijven tot een gevangenisstraf voor de duur van HONDERDTWINTIG (120) DAGEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot TWEEËNVEERTIG (42) DAGEN niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee (2) jaren. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde misdrijven voorts tot het verrichten van HONDERD (100) UREN taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vijftig (50) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte ter zake van de onder 4 bewezen verklaarde overtreding tot een geldboete van € 300,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zes (6) dagen hechtenis.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Kronenberg, voorzitter,
mrs. S. Jongeling en J.A.M. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J.H.J. van Leeuwen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 december 2010.
Voetnoten:
[1] De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
[2] Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 september 2010, dossierpagina 62-63.
[3] Proces-verbaal testen drugs d.d. 15 september 2010, dossierpagina 67-68.
[4] Proces-verbaal van aanhouding d.d. 14 september 2010, dossierpagina 20-21.
[5] Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 september 2010, dossierpagina 78-79.
[6] Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 september 2010, dossierpagina 82-84.
[7] Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 16 september 2010, dossierpagina 41.
[8] Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 15 september 2010, dossierpagina 36-38.
[9] Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2010, dossierpagina 64.
[10] Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 september 2010, dossierpagina 66.
[11] De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd.