2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Op 25 juni 2009 heeft verweerder aan de derde partij vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een reguliere bouwvergunning verleend ten behoeve van het oprichten van kantoorruimte op het perceel [adres]. Deze vergunning is inmiddels onherroepelijk. Op 7 mei 2010 heeft de derde partij voor ditzelfde perceel een bouwaanvraag gedaan voor het oprichten van een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang. De thans voorliggende bouwaanvraag past qua afmetingen binnen het gebouw dat is vergund bij besluit van 25 juni 2009. Het dak is deels teruggebracht ten opzichte van het vergunde gebouw om een buitenruimte op de tweede verdieping te realiseren. Verweerder heeft het bouwplan opnieuw voorgelegd aan de welstandscommissie, die een positief advies heeft afgegeven en verweerder heeft verder getoetst aan de bouwverordening. Ook heeft verweerder onderzocht of voor het gebruik als kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang, welk gebruik niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan, ontheffing kan worden verleend. Een en ander heeft geleid tot het besluit van 15 oktober 2010, waarbij ontheffing en een lichte bouwvergunning zijn verleend aan de derde partij.
2.3 De gronden waarop het bouwplan is voorzien zijn gelegen in het bestemmingsplan ‘Het Lint’ en zijn daarin bestemd voor vrijstaande woningen, alsmede voor detailhandel. Een gedeelte van de gronden is aangewezen voor tuin en erf.
2.4 Niet in geschil is dat het thans bestreden bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Het Lint’.
2.5 Verzoekster kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en heeft ten eerste aangevoerd dat het bouwplan niet met een lichte bouwvergunning en ontheffing kan worden gerealiseerd. De thans voorliggende bouwaanvraag moet als een geheel nieuwe aanvraag worden gezien en moet dan ook opnieuw volledig getoetst worden, aldus verzoekster. Voorts stelt verzoekster zich - onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank van 21 oktober 2010, AWB 10-4932 en 10-4225 - op het standpunt dat de planologische wijziging van woning naar kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang de reikwijdte van artikel 3:23 Wro te buiten gaat.
2.6 Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
2.7 Ingevolge artikel 4.1.1, eerste lid, onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) komt voor toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de wet in aanmerking het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits de gebruikswijziging plaats vindt binnen de bebouwde kom, de gebruikswijziging betrekking heeft op een bruto-vloeroppervlakte van niet meer dan 1500 m² en het aantal woningen gelijk blijft.
2.8 De voorzieningenrechter stelt vast dat het bouwplan voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 4.1.1. van het Bro. Het Bro staat in dit geval dan ook niet in de weg aan toepassing van artikel 3.23 van de Wro. Voorts ziet de voorzieningenrechter niet in waarom verweerder niet op de eerder verleende bouwvergunning en vrijstelling van 25 juni 2009 heeft mogen voortborduren. Zoals immers uit rechtsoverweging 2.2 blijkt, past het gebouw qua afmetingen binnen het gebouw dat reeds was vergund en heeft de welstand over dit nieuwe bouwplan positief geadviseerd. De strijdigheden met het bestemmingsplan waarop verzoekster in deze procedure heeft gewezen, zijn reeds door middel van voormelde vrijstelling van 25 juni 2009 opgeheven, en daar hoefde verweerder in het thans bestreden besluit dan ook niet op in te gaan. Terecht heeft verweerder zich beperkt tot de vraag of voor het voorliggende bouwplan ontheffing en een lichte bouwvergunning konden worden verleend.
2.9 Verzoekster die kinderdagverblijven exploiteert, heeft een vestiging in het pand aan de [adres], gelegen om de hoek van de [adres]. Zij stelt dat zij als gevolg van het bouwplan last van (oneerlijke) concurrentie zal ondervinden. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 19 november 2008 in zaak nr. 200801926/1) vormen concurrentieverhoudingen bij een planologische belangenafweging geen in aanmerking te nemen belang, tenzij sprake is van duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake is, zodat dit betoog faalt.
2.10 Verzoekster bestrijdt de noodzaak van het bouwplan. Voorop moet worden gesteld dat, zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2009 (LJN: BJ8923), verweerder had te beslissen omtrent het verlenen van ontheffing voor het bouwplan, zoals dat was aangevraagd. Verweerder is niet gehouden om de noodzaak van het bouwplan aan te tonen. De voorzieningenrechter merkt overigens op dat de derde partij een overeenkomst heeft gesloten met [naam] Kinderopvang, die het pand in augustus 2011 als kinderdagverblijf in gebruik wil nemen.
2.11 Verder heeft verzoekster de deugdelijkheid van de ruimtelijke onderbouwing betwist nu verweerder niet heeft gemotiveerd waarom het bouwplan op die locatie aanvaardbaar is. Uit het besluit blijkt dat verweerder zich heeft gerealiseerd dat gebruik als kinderopvang en buitenschoolse opvang een planologisch andere uitstraling heeft dan gebruik als kantoor. Volgens verweerder past het bouwplan in de gemengde omgeving van de drukke [adres] waarin het is gelegen. Qua verkeersbewegingen is er sprake van pieken, maar dit acht verweerder aanvaardbaar in een omgeving waarin toch al veel bedrijvigheid plaatsvindt. Terecht geeft verweerder aan dat met stemgeluid van buitenspelende kinderen op grond van het Activiteitenbesluit geen rekening meer hoeft te worden gehouden. Wel dient dit geluid te worden meegewogen in procedures inzake de ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in zijn belangenafweging daarop is ingegaan, door te stellen dat het geluid beperkt zal blijven, aangezien op de tweede verdieping wordt voorzien in een buitenspeelruimte omsloten door muren. Hierdoor wordt de buitenspeelruimte bovendien voor omwonenden aan het zicht onttrokken. Tot slot stelt verweerder dat het bouwplan in een 30km-zone is gelegen, zodat er geen hogere waarde met betrekking tot het geluid behoeft te worden vastgesteld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder, gelet op het vorenstaande, in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen. Overigens heeft verweerder ter zitting verklaard dat hij de omwonenden van het bouwplan op de hoogte heeft gesteld en dat verder geen omwonenden tegen het bouwplan zijn opgekomen.
2.12 Tot slot heeft verzoekster zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met artikel 2.5.30 van de bouwverordening. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder inzicht gegeven in de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor personeel en het aantal ‘Kiss & Ride parkeerplaatsen’. Uitgegaan is van de door de derde partij genoemde aantallen kinderen en het daarbij behorende aantal van elf begeleiders. Op grond hiervan komt verweerder tot een aantal van zeven -in het bestreden besluit was ten onrechte het aantal van acht parkeerplaatsen genoemd- waarin het bouwplan voorziet. Deze berekening is door verzoekster verder niet bestreden. Wel bestrijdt zij dat er slechts vier ‘Kiss & Ride parkeerplaatsen’ nodig zijn. In hetgeen zij daaromtrent heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ten behoeve van het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.
2.13 Gelet op het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen. Er bestaat voorts geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2010.