2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Het bouwplan voorziet in het vergroten van de woning van de derde partij aan de voorzijde van het perceel plaatselijk bekend als [adres].
2.3 Op de plankaart van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengouw 1986” is de grond waarop het bouwplan is gesitueerd aangewezen voor ‘woningen met tuinen en erven’. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor woningen met daarbij behorende bouwwerken, tuinen en erven, voetpaden, groenvoorzieningen en parkeerplaatsen. Ingevolge artikel 2, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften mag de gezamenlijke oppervlakten van woningruimten, bijgebouwen en carports niet meer bedragen dan 40 m².
2.4 Vergunninghouder heeft eerder, in 2007, samen met zijn buren een bouwaanvraag ingediend voor vergroting van hun woningen aan de voorzijde. Deze aanvraag is destijds door verweerder afgewezen. Vergunninghouder is hiertegen opgekomen. Uiteindelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) bij uitspraak van 27 januari 2010 (zaaknummer 200903449/1/H1, LJN BL0698) de weigering van verweerder om bouwvergunning te verlenen in stand gelaten. Daarbij is – voor zover hier van belang – overwogen dat met het bouwplan de op grond van het bestemmingsplan maximaal te bebouwen oppervlakte wordt overschreden onder meer gelet op de reeds aanwezige carports op beide percelen met een oppervlakte van 21,6 m² ieder.
2.5 Het huidige bouwplan is nagenoeg hetzelfde als het vorige bouwplan, met dien verstande dat het onderhavige bouwplan minder diep is en derhalve een kleiner oppervlak heeft.
2.6 In geschil is de vraag of als gevolg van de vergroting van de woning de ingevolge het bestemmingsplan toegelaten maximale bebouwing wordt overschreden en het bouwplan derhalve in strijd moet worden geacht te zijn met het bestemmingsplan.
2.7 Verweerder meent dat dat niet het geval is omdat thans, na inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geen rekening meer hoeft te worden gehouden met de oppervlakte van de op het perceel aanwezige carport. Deze zou inmiddels vergunningsvrij kunnen worden gebouwd, gelet op artikel 2.1, derde lid, van de Wabo gelezen in samenhang met bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
2.8 Nog daargelaten de vraag of dit laatste juist is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestemmingsplan aan het verlenen van de bouwvergunning in de weg staat, met name artikel 2, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften. Hierbij is doorslaggevend dat de ABRvS in haar uitspraak van 27 januari 2010, in rechtsoverweging 2.5.1, over het eerdere bouwplan heeft geoordeeld dat voor de berekening van de gezamenlijke oppervlakte, als bedoeld in artikel 2, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften, niet relevant is of sprake is van bouwvergunningsvrije of bouwvergunningplichtige bouwwerken. De voorzieningenrechter gaat er derhalve vanuit dat de grondslag voor het al dan niet vergunningsvrij zijn van de carport niet van belang is voor de berekening van de gezamenlijke oppervlakte.
2.9 De voorzieningenrechter stelt vast dat, rekening houdend met eerdergenoemde uitspraak van de ABRvS, met realisering van het bouwplan de toegelaten maximale bebouwing wordt overschreden. Dat het totale bebouwde oppervlak inclusief de carport en het bouwplan meer bedraagt dan 40 m² wordt door partijen overigens ook niet bestreden. Nu het bouwplan moet worden geacht in strijd te zijn met het bestemmingsplan, kan de daarvoor verleende lichte bouwvergunning in de bezwaarprocedure geen stand houden.
2.10 Uit het voorgaande volgt dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Het verzoek daartoe zal derhalve op de hierna vermelde wijze worden toegewezen.
2.11 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.