ECLI:NL:RBHAA:2011:BP5982

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
15 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
177926-2011-98
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Roelvink-Verhoeff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in verband met omgangsproblematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Haarlem op 15 februari 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. De minderjarigen, beiden verblijvende bij hun moeder, zijn [naam kind 1] en [naam kind 2]. De moeder, [naam moeder], verzet zich tegen het verzoek, terwijl de vader, [naam vader], het verzoek ondersteunt. De kinderrechter heeft de procedure behandeld op een zitting met gesloten deuren, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van de Raad en de Stichting Bureau Jeugdzorg aanwezig waren.

De moeder stelt dat er geen ontwikkelingsbedreiging is voor de kinderen en dat het goed gaat met hen. De vader daarentegen vreest dat [naam kind 1] zonder zijn aanwezigheid opgroeit en dat er een loyaliteitsconflict bestaat. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er momenteel omgang is tussen [naam kind 2] en de vader, maar dat er geen omgang is tussen [naam kind 1] en de vader, wat de vader als zorgwekkend beschouwt.

De kinderrechter heeft de gronden voor ondertoezichtstelling beoordeeld en geconcludeerd dat er geen ernstige bedreiging van de geestelijke of zedelijke belangen van de kinderen is. De problemen die zich voordoen zijn veelal gerelateerd aan de echtscheiding van de ouders en zijn niet ongebruikelijk voor kinderen in vergelijkbare situaties. De kinderrechter heeft daarom het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen, maar heeft wel aangegeven dat begeleiding voor de ouders en kinderen wenselijk kan zijn om de communicatie en omgang te verbeteren.

De beschikking is openbaar uitgesproken en de ouders zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing binnen een termijn van drie maanden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
afwijzing ondertoezichtstelling
zaak-/rekestnr.: 177926/2011-98
beschikking van de kinderrechter van 15 februari 2011
naar aanleiding van een verzoek van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
strekkende tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
- [naam kind 1], geboren op [datum] 1998 in de gemeente [plaats],
- [naam kind 2], geboren op [datum] 2001 in de gemeente [plaats],
beiden verblijvende bij de moeder,
kinderen van
[naam moeder], wonende in [plaats],
hierna te noemen: de moeder,
en
[naam vader], wonende in [plaats],
hierna te noemen: de vader.
Het gezag over de minderjarigen wordt uitgeoefend door de ouders.
1 Procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad ingekomen op 26 januari 2011.
- het – niet ondertekende - verweerschrift met bijlagen van de advocaat van de moeder ingekomen op 11 februari 2011;
- een uitgebreid verweerschrift met bijlagen van de advocaat van de moeder ingekomen op 14 februari 2011.
1.2 De kinderrechter heeft vanwege de late indiening van het uitgebreid verweerschrift geen gelegenheid gehad om kennis te nemen van de daarbij aangehechte producties. Het betreft hier stukken die al langere tijd beschikbaar waren voor de moeder. Er is geen reden gegeven voor het late tijdstip van indiening. Ook de noodzakelijkheid van de producties is niet onderbouwd.
Onder de gegeven omstandigheden laat de kinderrechter de als bijlage bij het uitgebreide verweerschrift van 14 februari 2011 ingediende producties dan ook wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing.
1.3 De kinderrechter heeft het verzoek behandeld op de zitting met gesloten deuren van 14 februari 2011. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Koudstaal;
- de vader;
- de Raad, vertegenwoordigd door de heer W.R. Daalderop;
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, team Opperdan
hierna te noemen: de Stichting, vertegenwoordigd door mevrouw L. de Boer.
1.4 De minderjarige [naam kind 1] is in raadkamer gehoord.
2 Verzoek
De Raad heeft verzocht de minderjarige kinderen van de moeder en de vader onder toezicht te stellen voor de periode van één jaar. Blijkens het verzoek is het doel daarvan inzet van (i) hulpverlening gericht op de moeder om haar negatieve gevoelens ten aanzien van de vader te verwerken en (ii) hulpverlening bij het bewerkstelligen van een goede communicatie op ouderniveau, zodat voor de kinderen ongestoorde omgang met de vader mogelijk is, zonder daarbij in een loyaliteitsconflict te geraken.
3 Standpunten ouders
De standpunten van de moeder en de vader komen - kort samengevat – op het volgende neer.
De moeder ondersteunt het verzoek niet. Omdat het goed gaat met de kinderen, beter zelfs dan voorheen, acht zij de voor een ondertoezichtstelling benodigde ontwikkelingsbedreiging niet aanwezig. De moeder weerspreekt de zorgen van de Raad ten aanzien van het gedrag van [naam kind 2] op school gemotiveerd.
De vader ondersteunt de ondertoezichtstelling omdat hij het als een bedreiging ziet dat [naam kind 1] zonder vader opgroeit en er volgens hem sprake is van een loyaliteitsconflict bij beide kinderen. Hij ziet bovendien onvoldoende waarborgen voor een verdere ongestoorde omgang met [naam kind 2].
4 Beoordeling
4.1 Op dit moment is er omgang tussen de minderjarige [naam kind 2] en de vader, conform een door de rechtbank vastgelegde omgangsregeling. Tussen de 12-jarige [naam kind 1] en de vader is, vanwege het ontbreken van enig draagvlak daarvoor bij [naam kind 1], geen omgang. In de redenen die [naam kind 1] daarvoor opgeeft, herkent de vader zich niet.
De communicatie tussen de ouders verloopt zeer stroef, met verwijten over en weer. Er lijkt weinig aandacht voor een constructieve opstelling naar elkaar toe dan wel ondersteuning van elkaar in de ouderrol.
4.2 Het toepassen van de maatregel van ondertoezichtstelling betekent een inmenging in het gezinsleven van de moeder, de vader en de kinderen. De maatregel is slechts gerechtvaardigd als zij berust op de in de wet aangegeven gronden en dient ter bescherming van de belangen van de kinderen.
Deze gronden zijn dat sprake is van een ernstige bedreiging van de geestelijke of zedelijke belangen van de kinderen en dat andere middelen dan de ondertoezichtstelling ter afwending van de bedreiging hebben gefaald of waarschijnlijk zullen falen.
4.3 Het enkele feit dat [naam kind 1] opgroeit zonder de vader, beschouwt de kinderrechter niet als een bedreiging van de ontwikkeling van [naam kind 1] in de zin van artikel 1:254 BW. De volledige afwijzing van ieder contact met de vader door [naam kind 1], uit boosheid jegens de vader, kan echter wel een bedreiging vormen voor zijn geestelijke belangen en ontwikkeling. Het is voor de kinderrechter niet duidelijk of de grond voor de afwijzing is gelegen in een loyaliteitsconflict dan wel in de eerdere opstelling van de vader jegens [naam kind 1].
Ook onduidelijk is of de vader (en de moeder), gelet op de aandacht die uitgaat naar de waarheidsvinding in plaats van de relatie met [naam kind 1], in staat is (zijn) om ruimte te laten voor de beleving van [naam kind 1] dienaangaande. Wat [naam kind 2] betreft, beschouwt de kinderrechter de omstandigheid dat hij zich kennelijk niet vrij voelt om positieve ervaringen over de omgang bij de vader met de moeder te delen en de vader in haar bijzijn te groeten, als aanwijzingen dat bij hem sprake is van het door de raad en de vader genoemde loyaliteitsconflict. Een dergelijk conflict kan een bedreiging voor de geestelijke ontwikkeling van [naam kind 2] opleveren.
Tenslotte bestaat reden tot zorg omdat de kinderen op een niet bij hun leeftijd passende wijze belast kunnen worden door de vele conflicten en procedures tussen de ouders en hetgeen zij daarvan al dan niet bewust meekrijgen.
Het is de vraag of deze bedreigingen voldoende ernstig zijn om te kunnen spreken van een bedreiging in de zin van artikel 1:254 BW.
De kinderrechter is van oordeel dat dit niet het geval is. De problematiek die is geschetst in het raadsrapport houdt sterk verband met de echtscheiding van de ouders en wijkt in zoverre niet af van de problematiek waar veel kinderen van gescheiden ouders mee te maken krijgen. Ten aanzien van de ontwikkeling van de kinderen op school zijn op dit moment weinig bijzonderheden c.q. zorgen te melden. Op andere gebieden, zoals de vrije tijdsbesteding, blijkt evenmin van een zorgelijke situatie. [naam kind 1] sport en heeft vriendjes. [naam kind 2] heeft bovendien regelmatig omgang met de vader, waaruit is af te leiden dat in ieder geval – ook door de moeder - pogingen worden gedaan om het contact tussen de vader en [naam kind 2] in stand te houden. Uit de stukken en het ter zitting aangevoerde is ook overigens niet af te leiden dat de geestelijke of zedelijke belangen van de kinderen ernstig worden bedreigd. De stelling dat daarvan sprake is, is dan ook van onvoldoende onderbouwing voorzien. Bij gebreke van deze onderbouwing is aan één van de voorwaarden voor ondertoezichtstelling niet voldaan. De kinderrechter komt dan ook niet toe aan de vraag of de ernstige bedreiging anderszins kan worden afgewend.
4.4 Nu de grond voor de ondertoezichtstelling ontbreekt, zal het verzoek worden afgewezen.
4.5 Het voorgaande neemt overigens niet weg dat de kinderen baat zouden kunnen hebben bij begeleiding, gericht op beide ouders en de kinderen. Daarbij zou aandacht kunnen worden besteed aan het systeem en het conflictmodel dat de ouders hanteren. Ook [naam kind 1] kan gebaat zijn bij hulp die er op gericht is om te leren gaan met zijn gevoelens van boosheid richting de vader. Het is aan ouders om dat verder te bespreken en vorm te geven en elkaar in het belang van de kinderen toestemming te geven voor de eventuele inzet van die begeleiding.
5 Beslissing
De kinderrechter:
Wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Roelvink-Verhoeff, kinderrechter, in tegenwoordigheid van J.B. Stevens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
15 februari 2011.
Tegen deze beschikking kan – voorzover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze aan hen op andere wijze bekend is geworden.