ECLI:NL:RBHAA:2011:BP6221

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/251 & 11/252
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke ontheffing voor units ten behoeve van dorpshuis in strijd met bestemmingsplan

Op 28 februari 2011 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in de zaak met betrekking tot een tijdelijke ontheffing voor het plaatsen van units ten behoeve van een dorpshuis. De voorzieningenrechter oordeelde dat de tijdelijke ontheffing, verleend door het college van burgemeester en wethouders van Velsen, niet in stand kon blijven. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van 14 december 2010, waarbij de gemeente Velsen tijdelijke ontheffing en bouwvergunning verleende voor het plaatsen van tijdelijke units op een perceel dat in het bestemmingsplan 'Santpoort-Noord' is bestemd voor verkeersdoeleinden. De voorzieningenrechter stelde vast dat de units in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat de gemeente niet aannemelijk heeft gemaakt dat na de gestelde termijn van twee jaar geen behoefte meer zal bestaan aan de units. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente niet bevoegd was om de ontheffing te verlenen, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden van artikel 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het beroep van de eisers werd gegrond verklaard, de voorlopige voorziening werd afgewezen, en het bestreden besluit werd vernietigd. Tevens werd de gemeente Velsen veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11 - 251 (beroep)
11 - 252 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 februari 2011
in de zaken van:
[eiser] e.a.,
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. B.M. Kocken, advocaat te Amsterdam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Velsen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2010 heeft verweerder aan de gemeente Velsen tijdelijke ontheffing als bedoeld in artikel 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van tijdelijke units (dorpshuis) voor een periode van twee jaren op het perceel kadastraal bekend gemeente IJmuiden, sectie [nummer], gelegen aan de [adres]
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld. Tevens hebben zij verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaken zijn gelijktijdig met de zaken met de procedurenummers AWB 11-249 en 11-250 behandeld ter zitting van 22 februari 2011, alwaar van eisers zijn verschenen degenen die zijn vermeld op de aan deze uitspraak gehechte lijst, bijgestaan door hun gemachtigde en mr. A.H. Gaastra. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A. Braams en W. Dooijes, beiden werkzaam bij de gemeente Velsen. Voorts waren aanwezig ambtenaren van de gemeente Velsen van de afdelingen Vastgoed en Onderwijshuisvesting.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 De gronden waarop de tijdelijke units zijn geprojecteerd zijn gelegen in het bestemmingsplan ‘Santpoort-Noord’ en zijn daarin bestemd voor ‘Verkeersdoeleinden’. Het betreft een strook groen zonder bebouwing die onder meer wordt gebruikt als hondenuitlaatplaats. Niet in geschil is dat de plaatsing van de units in strijd is met dit bestemmingsplan. Om verwezenlijking van de tijdelijke units voor het dorpshuis mogelijk te maken heeft verweerder tijdelijke ontheffing en bouwvergunning verleend voor de periode van twee jaar. Verweerder heeft aangegeven gekozen te hebben voor deze locatie omdat de alternatieven, twee andere locaties, om redenen van zwaardere belangen dan in geding bij de gekozen locatie, afvielen.
2.3 Ingevolge artikel 3.22, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan het college met het oog op de voorziening in een tijdelijke behoefte voor een bepaalde termijn ontheffing verlenen van een bestemmingsplan. De termijn kan ten hoogste vijf jaar belopen. Aan de ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.
2.4 Ingevolge jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (onder meer de uitspraak van 17 maart 2010, LJN: BL7731) is voor de toepassing van artikel 3.22 Wro vereist dat aannemelijk is dat na het verstrijken van de gestelde termijn geen behoefte meer bestaat aan de tijdelijke voorziening.
2.5 Dorpshuis [naam], oorspronkelijk gesitueerd aan de [adres], is in maart 2007 afgebrand. Nadien is het dorpshuis tijdelijk gehuisvest in de voormalige [MTS] aan de [adres]. De eigenaar/verhuurder wil de MTS slopen en ter plaatse seniorenwoningen realiseren. Hij is reeds in het bezit van een sloopvergunning en heeft rond de afgelopen jaarwisseling bouwvergunning aangevraagd. De huur zal ingaande 1 april 2011 worden beëindigd. Verlenging is niet mogelijk gebleken, aldus verweerder.
2.6 Eisers hebben in de eerste plaats aangevoerd dat aan het bestreden besluit een formeel gebrek kleeft, omdat in strijd met de wet is verzuimd aan de tijdelijke ontheffing een termijn te verbinden. Deze grond slaagt niet. Bij lezing van de onderscheidene deelbeslissingen in hun onderlinge samenhang, blijkt voldoende duidelijk dat de ontheffing is verleend voor een periode van twee jaren.
2.7 Eisers hebben voorts aangevoerd dat niet aannemelijk is dat na afloop van de termijn geen behoefte meer zal bestaan aan de tijdelijke units. Verweerder heeft enkel de verwachting uitgesproken dat het dorpshuis uiterlijk eind 2012 kan verhuizen naar de nieuwbouwlocatie, maar een onderbouwing hiervan ontbreekt.
2.8 Deze grond treft doel. Verweerder is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de tijdelijke units niet langer dan twee jaar nodig zullen zijn. Ten aanzien van de door verweerder uitgesproken verwachting dat de nieuwbouw van het dorpshuis eind 2012 zal zijn gerealiseerd overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Voor de nieuwbouw van [naam] zijn twee afzonderlijke ruimtelijk functioneel kaders (RFK) vastgesteld die dienen als kaderstellend document. In het door verweerder overgelegde - ongedateerde - RFK is de locatie [adres] uitgewerkt. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het voorontwerp voor het nieuwe bestemmingsplan “De Leck en de Bergen” ter inzage heeft gelegen en dat de inspraakronde heeft plaatsgevonden. Naar de inschatting van verweerder zal het ontwerp-bestemmingsplan in april of mei ter visie zal worden gelegd, waarna het bestemmingplan in de zomer zal kunnen worden vastgesteld. Indien het bestemmingsplan niet wordt geschorst, kan de omgevingsvergunning voor bouwen worden verleend en kan de nieuwbouw eind 2012 zijn afgerond.
2.9 Nu uit het hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat het ontwerp-bestemmingsplan nog ter inzage moet worden gelegd en het aanvragen van de benodigde vergunning(en) ook naar de verwachting van verweerder op zijn vroegst niet eerder dan de tweede helft van 2011 aan de orde zal zijn, bestaat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter thans nog onvoldoende zekerheid dat het dorpshuis uiterlijk eind 2012 zal kunnen verhuizen naar de nieuwe locatie, waarmee de behoefte aan de tijdelijke units zal komen te vervallen.
2.10 Nu niet is voldaan aan de voorwaarde die artikel 3.22 Wro stelt aan de tijdelijkheid van de behoefte van de voorziening was verweerder niet bevoegd toepassing te geven aan dit artikel. Het bestreden besluit kan om die reden niet in stand blijven. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De overige door eisers aangevoerde gronden kunnen en zullen onbesproken blijven.
2.11 Omdat thans op de hoofdzaak wordt beslist, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt derhalve afgewezen.
2.12 De voorzieningenrechter ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. De kosten worden aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld op € 1311, - (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.3 vernietigt het bestreden besluit van 14 december 2010;
3.4 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Velsen in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1311,-, te betalen aan eisers;
3.5 gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Velsen het door eisers betaalde griffierecht van € 150,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voor zover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.