3. Beoordeling
3.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien, geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak, de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.2 De rechter heeft bij brief van 14 januari 2011 schriftelijk verklaard en ter zitting toegelicht, dat haar direct voorafgaand aan de zitting door een beveiligingsmedewerker van de rechtbank werd gemeld dat verzoeker bij betreding van de ontvangstruimte van het gerechtsgebouw beeldopnames maakte en dat hij weigerde zijn opnameapparatuur in te leveren. De beveiliging had verzoeker aangeboden de apparatuur in een waardezak voor hem te bewaren tot na de zitting, waarna hij deze weer terug zou krijgen. Volgens de beveiligingsmedewerker protesteerde verzoeker daartegen heftig. Het inmiddels door de beveiliging ingeseinde hoofd veiligheidszaken kwam vervolgens eveneens naar de zittingszaal en heeft de rechter voorgesteld dat de apparatuur (ter zitting) in de waardezak zou blijven en dat hijzelf ter zitting aanwezig zou blijven. De rechter heeft aangegeven dat zij hiermee instemde en dat zij, wanneer dat mogelijk zou zijn, het hoofd beveiliging zou vragen de zittingszaal te verlaten, omdat – zoals haar was gebleken uit de weergave van de gang van zaken tijdens de zitting van de kinderrechter op 5 november 2010, verzoeker bezwaar had tegen de aanwezigheid van parketpolitie en dat de kinderrechter daarom destijds de beveiliging had verzocht de zittingszaal te verlaten. De rechter heeft verklaard dat zij voormelde maatregelen heeft genomen bij wijze van ordemaatregelen, gelet op de informatie die haar door de beveiliging was gegeven naar aanleiding van de gang van zaken bij de betreding van verzoeker van het gerechtsgebouw en – voor wat betreft de aanwezigheid van het hoofd veiligheidszaken ter zitting – mede gelet op de omstandigheid dat verzoeker niet werd bijgestaan door een advocaat, van wie een kalmerende invloed zou kunnen uitgaan. De rechter heeft daarbij aangegeven dat zij de verdere noodzaak van deze maatregelen wilde laten afhangen van de rust op de zitting. De rechter heeft voorts verklaard dat zij ervoer dat verzoeker boos en geladen was toen hij de zittingszaal betrad. De rechter heeft verzoeker vervolgens twee maal verzocht te gaan zitten om met hem – op ooghoogte – de ordemaatregelen te kunnen bespreken. Verzoeker weigerde echter te gaan zitten, hetgeen ertoe leidde dat ook het hoofd beveiliging bleef staan. Verzoeker heeft dit ter zitting van 8 februari 2011 beaamd, stellende dat hij niet wilde gaan zitten, omdat hij voor zijn gevoel op die manier zou toegeven aan de maatregelen van de rechter. De rechter heeft verklaard dat zij zag dat verzoeker steeds bozer werd, waarop zij besloot de aanwezigheid van de beveiliging vooralsnog te handhaven. Toen verzoeker daarop bleef protesteren tegen de aanwezigheid van de beveiliging en de verplichting de opnameapparatuur in een waardezak opgeborgen te laten, heeft de rechter verzoeker voor de keus gesteld om de apparatuur zichtbaar voor zich op tafel in de waardezak te laten ofwel de zaal te verlaten. Toen verzoeker de apparatuur vervolgens niet in de zak wilde laten liggen heeft de rechter hem gezegd de zaal te verlaten, hetgeen hij, begeleid door het hoofd beveiliging, heeft gedaan.
3.3 De rechter heeft in haar reactie op het wrakingsverzoek en in haar mondelinge toelichting aan de wrakingskamer uitgelegd waarom zij de omstreden ordemaatregelen heeft genomen, namelijk op grond van de door de beveiligingsambtenaren gegeven informatie van wat er voorafgaand aan de zitting is voorgevallen. Vooringenomenheid of schijn daarvan levert deze handelwijze niet op. Daarbij overweegt de wrakingskamer dat de maatregelen slechts de orde op de zitting en niet de inhoud van de zaak zelf betroffen; er is geen aanknopingspunt om aan te nemen dat de rechter, ook na het treffen van de omstreden maatregelen, niet geheel onbevangen ten opzichte van verzoeker en de door hem aan te voeren argumenten zou staan. De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve geen grond voor wraking.