ECLI:NL:RBHAA:2011:BP6954

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/3828, 10/3829 en 10/3831
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reclamebelasting en openbare aankondigingen in Amsterdam Oud-Zuid

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 9 februari 2011 uitspraak gedaan over de aanslagen reclamebelasting die aan X B.V. zijn opgelegd door de gemeente Amsterdam. De eiseres, X B.V., gevestigd te Y, heeft beroep ingesteld tegen deze aanslagen, die betrekking hebben op onderborden die door de gemeente zijn geplaatst bij parkeerplaatsen in Amsterdam Oud-Zuid. Eiseres stelt dat deze onderborden geen openbare aankondigingen zijn en dat zij niet als belastingplichtige kan worden aangemerkt, omdat zij de borden niet heeft geplaatst. Daarnaast beroept eiseres zich op een vrijstelling van de reclamebelasting, omdat de onderborden volgens haar een algemeen belang dienen door duidelijkheid te verschaffen over parkeerregulerende maatregelen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres in overweging genomen en vastgesteld dat de onderborden inderdaad zakelijke mededelingen zijn en niet als openbare aankondigingen kunnen worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de aanslagen reclamebelasting ten onrechte zijn opgelegd, omdat de onderborden vallen onder de vrijstelling van artikel 8 van de Verordening op de heffing en invordering van de reclamebelasting Amsterdam 2005. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de uitspraken op bezwaar en de aanslagen reclamebelasting, en veroordeelt de gemeente in de proceskosten van eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van onderborden en de toepassing van vrijstellingen in het kader van reclamebelasting. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de vrijstelling van toepassing is op voorzieningen die ten dienste van het wegverkeer zijn getroffen, waarmee een algemeen belang wordt gediend. De uitspraak biedt duidelijkheid over de reikwijdte van de reclamebelasting en de voorwaarden waaronder vrijstellingen kunnen worden toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Zaaknummers: AWB 10/3828
AWB 10/3829
AWB 10/3831
Uitspraakdatum: 9 februari 2011
Uitspraak in de gedingen tussen
X B.V., gevestigd te Y, eiseres,
gemachtigde: mr. A
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de gedingen
1.1.1 Aan eiseres zijn met dagtekening 31 maart 2010 voor het belastingjaar 2009 in totaal 66 aanslagen reclamebelasting opgelegd, verenigd op twee aanslagbiljetten, van respectievelijk € 796,72 (aanslagnummer 00-00000000) en € 151,76 (aanslagnummer 00-00000000).
1.1.2. Aan eiseres is met dagtekening 30 april 2010 voor het belastingjaar 2010 een aanslag reclamebelasting opgelegd van € 19,10 (aanslagnummer 00-00000000).
1.2. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van respectievelijk 17 juni 2010 en 1 juli 2010 de aanslagen reclamebelasting als genoemd onder 1.1.1. en 1.1.2. gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2011. Namens eiseres zijn daar verschenen voornoemde gemachtigde en B. Namens verweerder is verschenen mr. C.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres exploiteert onder de naam D een autodeelservice in onder meer Amsterdam Oud-Zuid.
2.2. Tussen het stadsdeel Oud-Zuid en D is in 2010 een ‘Overeenkomst autodate in het stadsdeel Oud-Zuid’ (hierna: de Overeenkomst) gesloten. Daarbij zijn partijen ondermeer overeengekomen dat de aan D beschikbaar gestelde parkeerplaatsen voor gebruik ten behoeve van het autodelen met ingang van 28 januari 2009 wordt geregeld door middel van door D aan te vragen belanghebbendenvergunningen en dat voor de bij D in gebruik zijnde autodateparkeerplaatsen waarvoor voor deze datum al een verkeersbesluit is gemaakt, met terugwerkende kracht een belanghebbendenvergunning wordt uitgegeven.
Punt 8 van de Overeenkomst luidt als volgt:
“De parkeerplaatsen worden aangeduid als parkeergelegenheid uitsluitend bestemd voor een vergunninghouder en tevens een parkeerverbod voor andere voertuigen door het plaatsen van een verkeersbord conform model E9 (rechthoekig blauw bord met een Witte P met daaronder de tekst vergunninghouders) als bedoeld in Bijlage 1 van het reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 met onderbord voorzien van de tekst: “Uitsluitend Autodaten. Daaronder is ruimte voor een bord met de aanbieder van de auto.”
Punt 9 van de Overeenkomst luidt als volgt:
“De inrichting en het beheer van de autodatestandplaatsen zal geschieden door de afdeling Openbare Ruimte van het stadsdeel Oud-Zuid.”
2.3. De onderhavige aanslagen hebben betrekking op de aanduiding ‘D’ dan wel ‘Uitsluitend Autodaten D’ op de onderborden bij diverse door D in gebruik zijnde parkeerplaatsen in Amsterdam Oud-Zuid.
3. Geschil
3.1. In geschil is of de aanslagen reclamebelasting terecht zijn opgelegd.
3.2. Eiseres stelt dat de in de heffing van de reclamebelasting betrokken onderborden geen openbare aankondigingen zijn. Subsidiair stelt eiseres dat zij niet als belastingplichtige kan worden aangemerkt, omdat zij de borden niet heeft geplaatst en daarom ook niet heeft verzocht. Daarnaast heeft eiseres gesteld dat de onderborden vallen onder de vrijstelling omdat deze een algemeen belang dienen, namelijk duidelijkheid geven welke parkeerregulerende maatregelen ter plekke gelden. Voorts heeft eiseres met een verwijzing naar de bewegwijzering van de ANWB gesteld dat de aanslagen in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de aanslagen.
3.3. Verweerder stelt dat met het onderbord de aandacht wordt gevestigd op de naam en diensten van het bedrijf van eiseres en dat daarom sprake is van een openbare aankondiging. Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van eiseres stelt verweerder dat in de Overeenkomst is overeengekomen dat de inrichting en het beheer zal geschieden door het stadsdeel Oud-Zuid. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de vrijstelling niet van toepassing is omdat de openbare aankondiging, anders dan bewegwijzering, niet ziet op een algemeen belang maar op een particulier belang. Verweerder verwerpt tot slot het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat er geen sprake is van vergelijkbare gevallen.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.1. Op grond van artikel 227 van de Gemeentewet kan een gemeente ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg een reclamebelasting heffen.
4.1.2. Met de Verordening op de heffing en de invordering van de Reclamebelasting Amsterdam 2005 (hierna: de Verordening) heeft de gemeente Amsterdam van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. In de Verordening is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“(…)
Voorwerp van belasting.
Artikel 2
Terzake van openbare aankondigingen in letters en symbolen, zichtbaar vanaf de openbare weg,
wordt een belasting geheven onder de naam reclamebelasting. (…)
Belastingplicht.
Artikel 3
De belasting wordt geheven van degene van wie, dan wel ten behoeve van wie, een openbare aankondiging afkomstig is of wordt aangetroffen (….)
Vrijstellingen
Artikel 8
3. De belasting wordt niet geheven terzake van ten dienste van het wegverkeer getroffen voorzieningen, waaronder worden begrepen algemene bewegwijzeringen, waarmee een algemeen belang wordt gediend.
(…)”
4.2. Op grond van artikel 227 van de Gemeentewet en het daarop gebaseerde artikel 2 van de Verordening worden in de heffing betrokken openbare aankondigingen. Dit zijn alle tot het publiek gerichte mededelingen welke er op zijn gericht de belangstelling van het publiek te trekken van hetgeen wordt aangekondigd (Van der Burg e.a., Compendium gemeentelijke belastingen, pag. 281). Op grond van voornoemde regelgeving worden uitsluitend openbare aankondigingen in de reclamebelasting betrokken en zakelijke mededelingen niet.
De in het geding zijnde onderborden zijn naar het oordeel van de rechtbank zakelijke mededelingen. De onderborden hebben de aanduiding ‘D’ dan wel ‘Uitsluitend Autodaten D’ en zij zijn door de gemeente Amsterdam geplaatst om aan verkeersdeelnemers duidelijk te maken welke vergunninghouder daar mag parkeren. De enkele vermelding van de naam van het bedrijf van eiseres, zonder daarbij gebruik te maken van de door het bedrijf gebruikte kleurstelling en/of logo, kan niet anders worden getypeerd dan een zakelijke mededeling. Hieruit volgt dat eiseres niet belastingplichtig is voor de reclamebelasting ter zake van de onderborden waarop haar naam wordt genoemd.
4.3. Zelfs indien de rechtbank van oordeel zou zijn geweest dat de onderborden moeten worden aangemerkt als een openbare aankondiging in de zin van artikel 227 van de Gemeentewet en het daarop gebaseerde artikel 2 van de Verordening, dan dienen de onderhavige aanslagen reclamebelasting te worden vernietigd. Weliswaar moet in die situatie eiseres op grond van artikel 3 van de Verordening als belastingplichtige worden aangemerkt, waarbij niet relevant is dat de onderborden niet door haar zijn geplaatst, maar dan moet worden geoordeeld dat op de onderhavige onderborden de vrijstelling van artikel 8, derde lid, van de Verordening van toepassing is. De onderborden dienen naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als een ten dienste van het wegverkeer getroffen voorziening, nu de gemeente Amsterdam daarmee immers regulerend optreedt ter zake van het parkeren op de betreffende locatie. Het standpunt van verweerder dat bij het toepassen van de vrijstelling van artikel 8, derde lid, van de Verordening gedacht moet worden aan algemene bewegwijzeringen (waarvan niet in geschil is dat deze onder de vrijstelling vallen) wordt door de rechtbank verworpen. De tekst van de vrijstellingsbepaling biedt geen grondslag voor een dergelijke beperkte lezing en interpretatie. Onder de vrijstelling van artikel 8, derde lid, van de Verordening vallen alle ten dienste van het wegverkeer getroffen voorzieningen waarmee een algemeen belang wordt gediend. De onderhavige onderborden voldoen aan die voorwaarden, zodat daarop de vrijstelling van toepassing is.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat de aanslagen reclamebelasting ten onrechte aan eiseres zijn opgelegd. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel behoeft geen bespreking meer.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank :
- verklaart de beroepen gegrond.
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de aanslagen reclamebelasting;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 874;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 9 februari 2011 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.E. Keulemans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Graanstra, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.