RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/700746-10
Uitspraakdatum: 10 februari 2011
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 januari 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [woonplaats]
wonende te [adres]
1.Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 23 maart 2010 te [adres], gemeente [adres], (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 918, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) bovenomschreven feit(en) heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
Feit 2:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 september 2009 tot en met 23 maart 2010 te [adres], gemeente [adres], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [netbeheerder], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, immers is er een illegale aansluiting gemaakt op de toevoerleiding voor de hoofdaansluitkast;
Feit 3:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 23 maart 2010 te [adres], gemeente [adres], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk het bedrijfspand aan de [adres], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [verhuurder], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers
- zijn er zonder toestemming van de rechthebbende ruimtes verbouwd en/of
- is in het gehele pand de CV-installatie verwijderd en/of
- zijn er in het plafond naar de eerste verdieping meerdere gaten geboord en/of
- zijn de elektrakabels in het hele pand doorgeknipt en/of
- is het gehele systeemplafond op de begane grond verwijderd.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4.1. Bewijsverweer
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat sprake zou zijn van een onherstelbaar vormverzuim ten aanzien van het binnentreden in het bedrijfspand gelegen aan de [adres] te [adres]. Dit dient volgens de raadsman te leiden tot uitsluiting van het verkregen bewijs en verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat geen sprake was van een redelijk vermoeden in de zin van artikel 9 van de Opiumwet op het moment dat werd binnengetreden. Het is onduidelijk wanneer de melding die aanleiding gaf voor meer onderzoek binnen is gekomen, wat de precieze inhoud hiervan was en wat voor een soort melding het betrof. Hierdoor kan niet getoetst worden of het nadere opsporingsonderzoek rechtmatig heeft plaatsgevonden. Het nadere onderzoek – ter plaatse het enkele horen van een zoemend geluid en op een gedeelte van het dak geen sneeuw zien liggen in tegenstelling tot hetgeen bij omliggende panden werd waargenomen– kon niet leiden tot een concreet vermoeden voor het aanwezig zijn van een hennepkwekerij dat het binnentreden rechtvaardigt. De raadsman voegt hier aan toe dat het observeren naar aanleiding van de bevindingen ter plaatse van het bedrijfspand, terwijl nu juist wordt gerelateerd dat dit observeren plaats vond ‘ter aanhouding van de verdachte(n) dan wel vaststellen van de identiteit’, een rare gang van zaken betreft.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het nadere onderzoek is ingesteld in verband met een vermoeden van overtreding van de Opiumwet. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 9 januari 2010 werd dit vermoeden gebaseerd op een telefonische melding die inhield dat in het pand aan de [adres] te [adres] mogelijk een hennepplantage aanwezig zou zijn. Gelet op de inhoud van het strafdossier heeft de rechtbank geen enkele aanwijzing dat deze – klaarblijkelijk anonieme – melding niet van recente datum zou zijn. De inhoud van de genoemde melding is voorts voldoende specifiek om nader onderzoek te rechtvaardigen. Met het ontbreken van informatie over wie de melding heeft gedaan, is geen rechtens te beschermen belang geschonden. Ook in het geval van een ander soort melding (CIE of MMA) zou niet meer informatie beschikbaar zijn, op grond waarvan de verdediging de (inhoud van de) melding zou kunnen toetsen.
Verbalisant 1 heeft naar aanleiding van deze melding een nader onderzoek ingesteld naar het pand. De melding in samenhang met de bevindingen van genoemde verbalisant – kort gezegd het zoemende geluid en het ontbreken van sneeuw op een deel van het dak – zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende voor een redelijk vermoeden in de zin van artikel 9, lid 1, aanhef en onder b van de Opiumwet op grond waarvan de politie zich op 24 maart 2010 toegang tot het betreffende bedrijfspand kon verschaffen.
Nu het binnentreden in het bedrijfspand rechtmatig is geweest, kan van bewijsuitsluiting met betrekking tot het op 24 maart 2010 vergaarde bewijs geen sprake zijn. Dat het bedrijfspand op grond van artikel 2 van de Politiewet nog gedurende een drietal periodes van drie respectievelijk vijf dagen vanaf de openbare weg is geobserveerd vóór dit binnentreden, doet aan het voorgaande niet af. Het verweer wordt dan ook verworpen.
4.2. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 en 3 ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Op 24 maart 2010 werd in een bedrijfspand[adres] te [adres], gemeente [adres], een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Netbeheerder heeft onderzoek verricht naar de elektriciteitsinstallatie van het bedrijfspand en constateerde dat op de toevoerleiding van de hoofdaansluitkast een illegale aansluiting was gemaakt, waardoor de afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage in ieder geval in de periode van 7 september 2009 tot 24 maart 2010 niet via de elektriciteitsmeter werd geregistreerd.
Het dossier bevat aanwijzingen dat verdachte mogelijk betrokken zou zijn geweest bij het kweken van hennep in het genoemde pand en derhalve ook bij de diefstal van een hoeveelheid elektriciteit in genoemde periode. Verdachte is zowel op 6 als 7 februari 2010 samen met de medeverdachten gezien bij het pand aan de [adres] en zij hebben beide dagen – naar het lijkt – geheel in het pand doorgebracht, terwijl voorts op 24 maart 2010 een in werking zijnde hennepkwekerij werd aangetroffen. De rechtbank oordeelt echter dat genoemde aanwijzingen onvoldoende zijn om te komen tot het bewijs van (mede)plegen van genoemde diefstal door verdachte. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit.
De rechtbank overweegt voorts dat de hiervoor genoemde aanwijzingen tevens bestaan voor betrokkenheid van verdachte bij het beschadigen en/of onbruikbaar maken van het bedrijfspand[adres] te [adres]. Het enkele feit evenwel dat verdachte aldaar op twee dagen in februari 2010 aanwezig is geweest met de medeverdachten en daar eind maart 2010 een hennepkwekerij werd aangetroffen, is onvoldoende voor bewezenverklaring van het (mede)plegen van het beschadigen en/of onbruikbaar maken van het bedrijfspand door verdachte. De rechtbank oordeelt dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte wordt van dat feit vrijgesproken.
4.3. Redengevende feiten en omstandigheden
Op 9 januari 2010 heeft de regiopolitie Kennemerland – naar aanleiding van een telefonische melding dat in een bedrijfspand op he[adres] te [adres] (hierna: het pand) mogelijk een hennepplantage aanwezig zou zijn – nader onderzoek ingesteld. De politie heeft daarbij vanuit het pand een continu zoemend geluid horen komen. Voorts werd geconstateerd dat op alle daken van omliggende bedrijfspanden een aaneengesloten sneeuwlaag lag. Op het dak van het pand lag ook sneeuw, maar in het midden van het dak was de sneeuw over een oppervlakte van 3 x 3 meter weggesmolten. Op die plek stonden twee luchtafvoerpijpjes. Op de daken van de omliggende bedrijven zijn ook diverse luchtafvoerpijpjes waargenomen en op geen enkel ander dak was de sneeuw rondom de pijpjes weggesmolten.
Naar aanleiding van deze bevindingen werd een gedeelte van de openbare weg en het pand middels cameratoezicht in observatie genomen gedurende drie weekenden in februari en maart 2010. In het dossier bevinden zich foto’s (pagina’s 57 tot en met 77) die – zo begrijpt de rechtbank – afdrukken betreffen van het middels dit cameratoezicht verkregen beeldmateriaal.
Op 24 maart 2010 zijn verbalisanten het pand binnengetreden. De bedrijfsruimte bleek te zijn onderverdeeld in twee afzonderlijke kamers en in elk van deze kamers is een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 918 hennepplanten. Daarbij is onder meer geconstateerd dat op meerdere daar aangetroffen materialen die ten behoeve van hennepkweek worden gebruikt een dikke laag stof lag. De stroomvoorziening ten behoeve van de kwekerij bleek illegaal te worden afgenomen. Er is bovendien op diverse plaatsen in de bedrijfsruimte hennep- en aardeafval aangetroffen, alsmede gedroogde hennep en schaartjes met hennepaanslag, waaruit blijkt dat er reeds eerder is geoogst.
Op de beelden die middels het cameratoezicht zijn verkregen, is een blauwe Volkswagen Jetta te zien met op het kenteken de laatste twee letters “[nummer]” en als cijfercombinatie vermoedelijk ”[nummer]”. Uit onderzoek door de Rijksdienst voor het Wegverkeer is gebleken dat nog slechts één Volkswagen Jetta met het kenteken eindigend op “[nummer]” in de kleur blauw op de weg rijdt. De tenaamgestelde van dit voertuig met kenteken [nummer] is (zoon van verdachte 2) wonende te (adres). Onderzoek heeft verder uitgewezen dat de eigenaar, [verhuurder] het pand heeft verhuurd aan [huurder], wonende te (adres).
Naar aanleiding van het feit dat zowel de huurder als de kentekenhouder afkomstig zijn uit (adres), zijn afdrukken van genoemd beeldmateriaal ter identificatie voorgelegd aan de politie [adres]. Verbalisant 2 van de politie [adres] herkent ambtshalve de persoon op een foto van 6 februari 2010 om 16:59:23 uur als verdachte en de persoon op een foto van 7 februari 2010 om 08:55:23 uur als [medeverdachte 1].
Naar aanleiding van deze herkenning van [medeverdachte 1] als ook verdachte en de herkenning van medeverdachte [medeverdachte 2] door informanten van de CIE, werden medeverdachte 1 en 2] aangehouden.
Medeverdachte 2 blijkt de vader te zijn van de kentekenhouder en is tevens woonachtig op hetzelfde adres . Medeverdachte 1 wordt net als medeverdachte 2 door de verbalisanten die hen verhoren, herkend als één van de personen die op de opgenomen beelden te zien zijn. Zij herkennen (medeverdachte 2) als de bestuurder van genoemde volkswagen Jetta[medeverdachte 1] als passagier die uitstapt om de deur van het pand samen met een ander – die werd geïdentificeerd als zijn broer, te weten verdachte – te openen.
Verbalisanten herkennen medeverdachte 2 op de foto van 6 februari 2010 om 16:59:55 uur als de man die uit de loods (de rechtbank begrijpt: het pand) komt, de deur op slot doet en als bestuurder in de Volkswagen Jetta stapt. Zij herkennen eveneens op de foto van 7 februari 2010 om 08:55:32 uur waarbij hij als bestuurder uit bedoelde auto stapt. Ook op de twee foto’s van 6 maart 2010 om 11.52.44 en 12:31:10 uur herkennen verbalisanten Zandvliet als een persoon die de loods in gaat respectievelijk weer uitkomt en in een voertuig stapt. Verbalisanten herkennen [medeverdachte 1] en verdachte op de foto van 7 februari 2010 om 08:55:04 uur.
In het pand werd op een flesje AA drank tevens een biologisch spoor aangetroffen in de vorm van speeksel. Vergelijkend DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat het DNA-profiel verkregen uit [nummer] afkomstig kan zijn van het in de DNA-databank opgenomen profiel van verdachte. De kans dat een willekeurig gekozen individu hetzelfde DNA-profiel bezit als van genoemde sporen bedraagt kleiner dan één op één miljard.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad aanwezig is geweest bij en in (een ruimte) in het bedrijfspand aan de [adres] te [adres]. Verdachte was naar eigen zeggen gedurende twee volle dagen aanwezig in dit bedrijfspand om hennep te knippen. Verdachte wist niet precies wanneer dit was, dit zou in februari 2010 geweest kunnen zijn.
Gelet op de stukken in het dossier welke de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring niet weerspreken, oordeelt de rechtbank dat met betrekking tot deze verdachte geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het (mede)plegen van het telen en/of bereiden van hennep. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit echter wel wettig en overtuigend bewezen waar het gaat om het bewerken en/of verwerken van een grote hoeveelheid hennep, terwijl verdachte en/of de mededaders deze feiten hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
4.4. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 23 maart 2010 te [adres], gemeente [adres], telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt, in een pand[adres], een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl verdachte en/of zijn mededaders bovenomschreven feiten hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met anderen op ten minste twee tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 23 maart 2010 in een bedrijfspand te [adres] een grote hoeveelheid hennep bewerkt en/of verwerkt.
Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC. Met het kweken van hennep, alsook het voor de hennephandel essentiële bewerken of verwerken hiervan, worden grote illegale winsten behaald. Daarmee heeft de hennephandel een sterk corrumperende werking. Verdachte en zijn medeverdachten hebben met voorbijzien aan de gezondheidsrisico’s voor gebruikers uit louter winstbejag zich gedurende enige tijd op grote schaal schuldig gemaakt aan het bewerken en/of verwerken van hennep.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
3 en 11 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van de hem onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte het hem onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig (42) dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A.F. Donders, voorzitter,
mr. T. van Muijden en mr. G.A. van der Bijl, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Zoethout,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 februari 2011.
mr. G.A. van der Bijl is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.