2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Uit artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg), volgt dat een VOG een verklaring betreft van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
2.3 Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wjsg weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
2.4 Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Wsjg kan de minister bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijke persoon kennis nemen van met betrekking tot de aanvrager vermelde justitiële gegevens in de justitiële documentatie alsmede van gegevens uit de politieregisters.
2.5 Bij de beoordeling van het verzoek om afgifte van een VOG heeft de minister de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP & IVB 2010 (Stcrt. 15 september 2010, nr 14312, hierna: de Beleidsregels) en de screeningsprofielen, in verzoekers geval het screeningsprofiel “chauffeurspas als bedoeld in het Besluit Personenvervoer 2000”.
2.6 Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels wordt bij de beoordeling van de aanvraag in beginsel gekeken naar de justitiële gegevens die zijn opgenomen in de justitiële documentatie in de voor het doel van de aanvraag relevante termijn. Aan een aanvrager die in het geheel niet in de justitiële documentatie voorkomt, wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer de aanvrager wel in de justitiële documentatie voorkomt, wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
2.7 Volgens paragraaf 3.1.1 van de Beleidsregels vindt de beoordeling in beginsel plaats op grond van de justitiële gegevens die in de justitiële documentatie (in het onderhavige geval) in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag voorkomen. Indien in de voor de aanvraag relevante terugkijktermijn justitiële gegevens zijn aangetroffen, worden alle voor de aanvraag relevante gegevens uit de justitiële documentatie in de twintig jaren voorafgaand aan de aanvraag beoordeeld.
2.8 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) zijn de door de minister gehanteerde Beleidsregels niet onredelijk. Indien een aanvrager van een VOG in de justitiële documentatie voorkomt dient de aanvraag eerst aan het objectieve criterium te worden getoetst. Vervolgens dient aan de hand van het subjectieve criterium te worden beoordeeld of bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, in verband waarmee niettemin een VOG dient te worden afgegeven.
2.9 Verzoeker heeft op 25 augustus 2010 om afgifte van een VOG verzocht ten behoeve van een aanvraag van een chauffeurspas. Verweerder heeft afgifte van de VOG geweigerd, gelet op door verzoeker gepleegde strafrechtelijk delicten, zoals gebleken uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister (JDS), in samenhang met het voor hem geldende screeningsprofiel ‘chauffeurspas’. Verweerder heeft aan de in bezwaar gehandhaafde weigering om een VOG te verstrekken ten grondslag gelegd dat in het JDS het volgende is geregistreerd:
- verzoeker is op 16 april 2010 veroordeeld wegens overschrijding van de maximumsnelheid op 15 april 2009, tot een geldboete van € 400,-, subsidiair acht dagen hechtenis en vier maanden ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd geldt tot 30 april 2012. Dit vonnis is onherroepelijk geworden.
- verzoeker is op 23 maart 2010 veroordeeld wegens overschrijding van de maximumsnelheid op 22 juni 2009, tot een geldboete van € 400,-, subsidiair acht dagen hechtenis en twee maanden ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd geldt tot 5 april 2012. Dit vonnis is onherroepelijk geworden.
- verzoeker is op 11 juli 2008 een transactie overeengekomen van € 210,- wegens overschrijding van de maximumsnelheid.
- verzoeker is op 29 augustus 2006 een transactie overeengekomen van € 270,- wegens overschrijding van de maximumsnelheid.
2.10 Verzoeker heeft ten aanzien van het objectieve criterium aangevoerd dat het besluit van verweerder niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder baseert zich bij de besluitvorming op jurisprudentie van de ABRvS. De door verweerder aangehaalde gevallen zijn echter niet met zijn geval gelijk te stellen. Voorts is het besluit van verweerder onvoldoende gemotiveerd.
2.11 Vast staat dat verzoeker binnen de terugkijktermijn vier keer is veroordeeld wegens overschrijding van de maximumsnelheid. In al de genoemde gevallen ging het om overschrijdingen van ten minste 30 kilometer per uur. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat indien herhaald in de functie als chauffeur, er een risico bestaat voor de veiligheid van goederen en medeweggebruikers, en dat daarom het bij herhaling overschrijden van de toegestane maximumsnelheid, niet te verenigen is met de functie van taxichauffeur. Dit standpunt wordt ook ondersteund door de ABRvS, onder andere in de uitspraak van 4 februari 2009 (LJN BH1849). Verweerder heeft zich niet ten onrechte op deze jurisprudentie beroepen. Aan het objectieve criterium is daarom voldaan.
2.12 Wat betreft het subjectieve criterium heeft verzoeker aangevoerd dat het besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Verzoeker werkt al vijftien jaar als taxichauffeur en zijn hele gezin is afhankelijk van zijn inkomen. Gelet op zijn leeftijd en opleiding zijn zijn kansen op de arbeidsmarkt minimaal. Het is dan ook onevenredig om hem, in verband met vier snelheidsovertredingen, geen VOG te verlenen. Voorts zijn de begane overtredingen afgedaan met geldboetes en transacties, zodat geen sprake is van zware overtredingen. Tenslotte beroept verzoeker zich op het gelijkheidsbeginsel. Zijn gemachtigde heeft daarbij verwezen naar een zaak, waarin verweerder toch heeft besloten tot het verstrekken van een VOG, hoewel sprake was van zwaardere strafbare feiten.
2.13 De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat de omstandigheden waaronder het feit is begaan, reeds zijn beoordeeld en meegewogen door de strafrechter. De uitkomst van deze weging is verdisconteerd in de opgelegde straf, zodat deze omstandigheden nu bij de beoordeling van het subjectieve criterium geen rol kunnen spelen.
2.14 De omschreven persoonlijke omstandigheden van verzoeker heeft verweerder voorts in redelijkheid als niet zeer bijzonder kunnen aanmerken. Het niet kunnen uitoefenen van de functie van taxichauffeur is het voorziene gevolg van de weigering van een VOG, nu de wetgever afgifte van een VOG vereist heeft voor het kunnen vervullen van deze functie.
2.15 De voorzieningenrechter volgt verzoeker voorts niet in zijn standpunt dat slechts sprake zou zijn van lichte overtredingen, die licht zijn afgedaan. Immers, verzoeker is veroordeeld wegens overschrijding van de maximumsnelheid met minstens 30 kilometer per uur, tot flinke geldboetes en voorwaardelijke rijontzeggingen. Er kan dan ook niet gesproken worden van slechts lichte overtredingen. Ook is sprake van recente veroordelingen, te weten twee veroordelingen in 2010.
2.16 Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Hoewel verzoeker kan worden gevolgd in zijn stelling dat in de aangehaalde zaak, sprake was van meer en zwaardere antecedenten, overweegt de voorzieningenrechter dat geen sprake is van gelijke gevallen. Allereerst was in de aangehaalde zaak sprake van een ander screeningsprofiel, met een kortere terugkijktermijn. Daarnaast was het tijdsverloop sedert de laatste veroordeling groter. Immers, de VOG werd in de aangehaalde zaak verleend in oktober 2010, terwijl het laatste delict dateerde van 2007. In de zaak van verzoeker werd zijn aanvraag om een VOG in 2010 geweigerd en waren zijn laatste veroordelingen van 2010. Ter zitting heeft verweerder nog nader toegelicht dat in de aangehaalde zaak, betrokkene drie maanden na het besluit van verweerder, van rechtswege weer recht zou hebben gehad op een VOG. In geval van verzoeker is daar geen sprake van. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.
2.17 Concluderend is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen de beoordeling van het subjectieve criterium er niet toe leidt dat toch een VOG dient te worden afgegeven.
2.18 Gelet op het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter de in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg genoemde weigeringsgrond niet ten onrechte aan verzoeker tegengeworpen.
2.19 Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat er ook geen aanleiding is om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.
2.20 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.