RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer : 15/801709-10
Uitspraakdatum: 24 januari 2011
Tegenspraak
Strafvonnis (artikel 379 Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 januari 2011 in de zaak tegen:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] (Israël),
wonende te [woonplaats] (Israël), [adres],
ten tijde van de behandeling van deze strafzaak op 10 januari 2011 gedetineerd in PI Midden Holland, HvB Haarlem,
zonder bekende woon-of verblijfplaats hier te lande.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 december 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
2. Voorvragen
De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat hijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestig (60) dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan één en veertig (41) dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee (2) jaren.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden[1]
De politierechter komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Op 24 december 2010 omstreeks 10.30 uur heeft verdachte, die kort tevoren per KLM vlucht, [vluchtnummer], vanuit Tel Aviv in Israël naar Nederland was gereisd, op de luchthaven Schiphol, gelegen in de gemeente Haarlemmermeer, ter inreiscontrole aan de verbalisant een op zijn naam gesteld nationaal paspoort van Israel met nummer [nummer] aangeboden. Verbalisant, zag dat verdachte in het opsporingsregister van de Centrale Recherche Informatiedienst als volgt stond gesignaleerd:
"Niet tot het Schengengebied toe te laten vreemdeling. Is ongewenst ex artikel 21 vreemdelingenwet. Verblijf is strafbaar op grond van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht". [2]
Uit de op 18 maart 1999 aan verdachte in persoon uitgereikte beschikking van de Staatssecretaris van Justitie d.d. 25 februari 1999 blijkt dat verdachte ongewenst is verklaard op grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet wegens een veroordeling van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Almelo van 19 december 1997 tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.[3] Bij die uitreiking is de inhoud van die beschikking met behulp van een tolk in de Engelse taal aan verdachte meegedeeld. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hem in 1999 inderdaad de beschikking tot ongewenst verklaring is uitgereikt. [5]
4.2. Bewijsverweren en de beslissing daarop
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het hem ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, allereerst omdat verdachte helemaal niet op het grondgebied van Nederland is geweest, nu hij op grond van zijn signalering als ongewenst vreemdeling niet tot het grondgebied van Nederland is toegelaten. Verdachte heeft immers op Schiphol - aldus de raadsman - van een medewerker van de Koninklijke Marechaussee een brief gekregen waarin staat dat hem de toegang tot Nederland wordt ontzegd.
Ook moet verdachte van het hem ten laste gelegde worden vrijgesproken, omdat hij weliswaar wist dat hij ooit ongewenst is verklaard, maar hij wist niet dat hij nog steeds als ongewenst vreemdeling gesignaleerd stond, nu hem in 1999 immers is verteld dat hij als gevolg van de ongewenstverklaring gedurende een periode van tien jaren Nederland niet meer zou mogen in reizen.
De politierechter verwerpt deze verweren en overweegt daartoe als volgt.
Bij de beoordeling van het eerste onderdeel van het door de raadsman gevoerde verweer is het volgende kader van belang.
Artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), het artikel waarop de tenlastelegging is gegrond, is opgenomen in boek 2, titel VIII van het Wetboek van Strafrecht, in welke titel de misdrijven tegen het openbaar gezag zijn opgenomen.
Artikel 197 Sr strekt ertoe tegen te gaan dat vreemdelingen in Nederland verblijven of daarnaar terugkeren, terwijl de openbare orde zich daartegen blijkens hun ongewenstverklaring verzet (Hof Amsterdam, 9 december 1999, Nieuwsbrief Strafrecht 2000,74).
Artikel 197 Sr geeft geen nadere omschrijving van hetgeen moet worden verstaan onder "in Nederland verblijven".
In het licht van het gegeven dat artikel 197 Sr geen beperking inhoudt tot ongewenst verklaarde vreemdelingen die toegang hebben verkregen tot Nederland en in aanmerking genomen dat artikel 197 Sr in de titel van de misdrijven tegen het openbaar gezag is opgenomen, is de politierechter van oordeel dat de strekking van artikel 197 Sr, te weten - onder meer - tegen te gaan dat vreemdelingen die ongewenst zijn verklaard naar Nederland terugkeren, meebrengt dat ook de ongewenst verklaarde vreemdeling die, nadat hij feitelijk het Nederlandse grondgebied heeft betreden, maar aan wie vervolgens de toegang tot Nederland aan de grens wordt geweigerd, zich schuldig maakt aan het misdrijf van artikel 197 Sr.
Bij dat oordeel betrekt de politierechter voorts nog dat de aan de grens plaats vindende weigering van toegang tot Nederland van vreemdelingen vooral ook ten doel heeft om te voorkomen dat na die weigering van toegang desalniettemin feitelijk in Nederland verblijvende vreemdelingen aan dat verblijf rechten kunnen ontlenen.
Met betrekking tot het verweer dat verdachte niet heeft geweten dat hij nog steeds ongewenst vreemdeling in Nederland was, overweegt de politierechter dat de aan verdachte uitgereikte en in een - naar de politierechter begrijpt - voor verdachte begrijpelijke taal meegedeelde beschikking, waarbij hij ongewenst is verklaard, niet inhoudt dat die ongewenstverklaring na ommekomst van tien jaar na het vertrek van verdachte uit Nederland eindigde. Aan die beschikking heeft verdachte derhalve niet kunnen ontlenen dat zijn ongewenstverklaring na tien jaren zou zijn geëindigd.
Voorts is niet gebleken dat verdachte voor zijn inreis in Nederland op 24 december 2010 bij de ter zake bevoegde autoriteiten heeft nagegaan of die ongewenstverklaring niet nog steeds van kracht was, zoals inderdaad het geval was.
Bij die stand van zaken moet worden geconcludeerd dat verdachte er bij zijn inreis in Nederland op 24 december 2010 van had moeten uitgaan, dat hij nog steeds de hem op 18 juni 1999 meegedeelde status van ongewenst vreemdeling had en dat het hem mitsdien niet was toegestaan naar Nederland terug te keren.
4.3. Bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 24 december 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van enig wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de politierechter de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde is strafbaar en levert op:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
6. Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de politierechter zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder overweegt de politierechter het volgende.
Verdachte is op 24 december 2010 per vliegtuig Nederland in gereisd voor een korte vakantie bij vrienden en hij heeft aldus in Nederland verbleven, terwijl hij in 1999 door de Staatssecretaris van Justitie tot ongewenst vreemdeling was verklaard en terwijl deze ongewenstverklaring nog steeds van kracht was. Dit is in beginsel een ernstig strafbaar feit dat vanwege de inbreuk die daarmee wordt gemaakt op de Nederlandse rechtsorde, noopt tot oplegging van de - voor dit misdrijf gebruikelijke - gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. In aanmerking genomen echter dat verdachte dit misdrijf heeft begaan, doordat hij heeft nagelaten zich er deugdelijk van te vergewissen of die ongewenstverklaring nog van kracht was en dat hij als gevolg van zijn aanhouding op Schiphol kort na zijn aankomst van zijn vrijheid is beroofd en dat die vrijheidsbeneming zich ook heeft uitgestrekt over de feestdagen, is de politierechter van oordeel dat de door verdachte tot 10 januari 2011 in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd een voldoende strafrechtelijke reactie op het door verdachte begane misdrijf is.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het volgende wetsartikel is van toepassing:
197 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De politierechter:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van NEGENTIEN (19) DAGEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
10. Samenstelling en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door mr. R.E.A, Toeter, politierechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. F.A. Rive,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 januari 2011.
Voetnoten:
[1] Het door de politierechter in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddel is in de wettelijke vorm opgemaakt door een persoon die daartoe bevoegd is en voldoet ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De in de bewijsmiddelen genoemde schriftelijke stukken worden slechts tot bewijs gebruikt in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
[2] Proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant] d.d. 24 december 2010, dossier, bijlage 1
[3] Beschikking van de Staatssecretaris van Justitie d.d. 25 februari 1999, dossier, bijlage 2
[4] Uitreikingsblad bij voornoemde beschikking, dossier, bijlage 2
[5] Proces-verbaal van de terechtzitting van 10 januari 2011