ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ0070

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
4 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
179679/HA RK 11-38, 179680/HA RK 11-39 en 179681/HA RK 11-40
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de voorzitter van de meervoudige strafkamer in het Klimop-onderzoek

Op 4 april 2011 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Het verzoek tot wraking was ingediend door verzoekers, die zich beroepen op een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter in de strafzaken van medeverdachten in het Klimop-onderzoek. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de stelling dat vooringenomenheid van een rechter in de zaak van een verdachte zich zonder meer uitstrekt tot de zaak van een medeverdachte, onjuist is. Dit kan alleen op basis van bijzondere feiten en omstandigheden. In deze zaak waren dergelijke omstandigheden niet aanwezig.

De wrakingskamer heeft de feiten van de zaak in detail onderzocht, waaronder de behandeling van de zaken van medeverdachten [H] en [I]. Tijdens de zittingen op 16, 17 en 18 maart 2011 heeft de gewraakte rechter, mr. [B], een gedicht voorgedragen, wat door de aanwezige raadslieden als ongepast werd ervaren. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor vooringenomenheid van de rechter jegens verzoekers niet gerechtvaardigd was, omdat de zaken van verzoekers apart behandeld worden en de gewraakte gedraging niet leidde tot de conclusie dat de rechter ook jegens verzoekers vooringenomen zou zijn.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bevolen dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
Zaaknummers: 179679/HA RK 11-38, 179680/HA RK 11-39 en 179681/HA RK 11-40
Datum beslissing: 4 april 2011
Op verzoek van:
[A1],
verzoeker,
tevens bestuurder van verzoekers
[A2]
en
[A3]
raadslieden mrs. J.T.C. Leliveld en J. Spijkerman, advocaten te ‘s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Bij schriftelijk verzoek van 21 maart 2011 hebben verzoekers de wraking verzocht van mrs. [B], [C] en [D], hierna te noemen: de rechters, in de bij deze rechtbank, sector strafrecht, aanhangige zaken met parketnummers 15/996538-06, 15/996510-07 en 15/996511-07, hierna te noemen: de hoofdzaken.
1.2 Verzoekers, het Openbaar Ministerie en de rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 24 maart 2011. Namens verzoekers is verschenen hun raadsman mr. Leliveld voornoemd. Tevens zijn verschenen de rechters en de officieren van justitie mrs. [E], [F] en [G].
1.3 Alvorens het verzoek gezamenlijk met de in het openbaar gedane verzoeken van enkele overige verzoekers tot wraking in het Klimop-onderzoek te behandelen, heeft de wrakingskamer met de raadsman besproken de zitting in het openbaar en gelijktijdig met de behandeling van de verzoeken van de overige verzoekers te laten plaatsvinden. Met instemming van de raadsman heeft de behandeling van het verzoek vervolgens in het openbaar plaatsgevonden.
1.4 Ter zitting van de wrakingskamer heeft de raadsman het verzoek tot wraking van mrs. [C] en [D] ingetrokken, waardoor thans nog slechts voorligt het verzoek tot wraking van mr. [B], hierna te noemen: de rechter.
2. De feiten
2.1 Op grond van de processtukken, alsmede het verhandelde ter zitting, wordt door de wrakingskamer het volgende als vaststaand aangenomen.
2.2 In het zogenaamde Klimop-onderzoek staat een aantal verdachten, natuurlijke en rechtspersonen, terecht wegens verdenking van fraude in een aantal vastgoedprojecten. Eén van de aan hen ten laste gelegde feiten betreft deelname aan een criminele organisatie.
2.3 Om logistieke redenen worden de zaken van deze verdachten niet allen gelijktijdig, maar wel gegroepeerd behandeld door de meervoudige strafkamer waarvan de rechter als voorzitter optreedt.
2.4 Ter terechtzittingen van woensdag 16, donderdag 17 en vrijdag 18 maart 2011 werden de zaken van enige medeverdachten van verzoekers, namelijk [H], [I] en twee aan [I] gelieerde rechtspersonen, behandeld, waartoe hen dossierstukken werden voorgehouden en vragen werden gesteld. Op laatstgenoemde dag stond dit feitenonderzoek door de rechtbank in het teken van de verdenking van deelname aan een criminele organisatie.
2.5 Rond half zeven die dag sloot de rechtbank het door haar uitgevoerde feitenonderzoek af. Teneinde te beslissen of doorgegaan zou worden met de behandeling van de zaken of dat deze na het weekend voortgezet diende te worden, heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de tijd die nog benodigd zou zijn om de behandeling van de zaken van [H] en [I] af te ronden. Gelet op de uitkomsten van die inventarisatie werd besloten een pauze in te lassen en na de pauze door te gaan met het stellen van vragen door het Openbaar Ministerie, het op verzoek van de verdediging voorhouden van ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaringen en de behandeling van de persoonlijke omstandigheden van [H] en [I] door de rechtbank.
2.6 Na het verwoorden van deze beslissing heeft de rechter, na enige aarzeling, aan [H] en [I] gevraagd of zij wisten wie Hieronymus van Alphen was, waarop [I] zich op zijn zwijgrecht beriep en [H] aangaf dat niet te weten. Hierop heeft de rechter uitgelegd dat Van Alphen een achttiende-eeuws jurist was die eerst het beroep van advocaat en daarna het beroep van procureur-generaal heeft uitgeoefend en tevens dichter van voornamelijk kindergedichten was. Vervolgens heeft de rechter gezegd: “Bij lezing van het dossier bekruipt mij het gevoel…”, althans soortgelijke woorden, en heeft hij uit zijn hoofd de eerste acht regels van het gedicht ‘De pruimeboom’ van Van Alphen (hierna: het gedicht) opgezegd, luidende:
“Jantje zag eens pruimen hangen,
O! als eijeren zo groot.
’t Scheen, dat Jantje wou gaan plukken,
Schoon zijn vader ’t hem verbood.
Hier is, zei hij, noch mijn vader,
Noch de tuinman, die het ziet:
Aan een boom, zo vol geladen,
Mist men vijf zes pruimen niet.”
2.7 Deze voordracht heeft de rechter afgesloten met de mededeling dat het gedicht voor Jantje goed afloopt maar dat het goed is de stichtelijke kant op tafel gelegd te hebben, althans woorden van gelijke strekking.
2.8 Hierop is een korte stilte gevallen, waarna de rechter het onderzoek ter terechtzitting heeft onderbroken voor de voorgenomen pauze. Na ommekomst van deze pauze hebben de aanwezige raadslieden van [H] en [I] de wraking van de rechter verzocht.
2.9 Gelet op bovenstaande feiten hebben verzoekers bij schriftelijk verzoek van 21 maart 2011 eveneens de wraking van de rechter verzocht.
3. Standpunt van verzoekers
Namens verzoekers is - samengevat - als reden voor het verzoek het volgende aangevoerd. Verzoekers verwijzen naar de feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden ter terechtzitting van 18 maart 2011 in de strafzaken van medeverdachten [H] en [I], waaronder het voorhouden van belastend bewijs, de wijze van omgaan met de uitleg van [H] naar aanleiding van een telefoontap en het commentaar van de rechter naar aanleiding van de reactie van [H] op de verklaring van medeverdachte [J]. Al deze feiten en omstandigheden, wellicht elk voor zich, maar in ieder geval tezamen, maken dat de objectief gerechtvaardigde vrees is ontstaan dat de rechter vooringenomen is. Nu de zaken van de verdachten in het Klimop-onderzoek zeer nauw met elkaar verweven zijn, de opmerking van de rechter zaakoverstijgend is en verzoeker [A] een prominente rol speelde tijdens de terechtzitting van [H], onder meer via het voorhouden van telefoontaps, ligt wraking van de rechter in de rede.
4. Reactie van de rechter
De rechter heeft - samengevat - het volgende verklaard. Terwijl [I] zich consequent op zijn zwijgrecht beriep, verliep het verhoor van [H] gedurende de terechtzittingen van woensdag 16, donderdag 17 en vrijdag 18 maart 2011 tamelijk stroef. Zo had de rechter niet altijd de indruk dat [H] begreep wat hij met zijn vraagstelling bedoelde. In een poging toch iets los te maken bij [H], heeft de rechter, na de behandeling van de feiten in het kader van de ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie, onder verwijzing naar de eerdere voordracht van een sprookje door de raadsman van [I] en met de begeleidende mededeling dat het gedicht goed afloopt, gegrepen naar het middel van de metafoor. Met de voordracht van de eerste acht regels van het gedicht bedoelde de rechter door middel van beeldspraak een schets te geven van de verdenking zoals die voortvloeit uit het strafdossier. De rechter heeft ter zitting van de wrakingskamer van 24 maart 2011 benadrukt dat het zeker niet zijn bedoeling was hiermee de behandeling van de ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie te beëindigen of een (eind)oordeel te geven over de zaak.
5. Visie van het Openbaar Ministerie
Door het Openbaar Ministerie is ter zitting - samengevat - de volgende visie over het verzoek verwoord. Verzoekers hebben zich bij de door de andere verzoekers ingediende verzoeken tot wraking van de rechter aangesloten en zelf geen zelfstandige gronden voor wraking aangevoerd. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat het verzoek tot wraking onterecht is voorgesteld en dient te worden afgewezen.
6. Beoordeling
6.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak, de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn (de objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoekers is hierbij echter niet doorslaggevend.
6.2 In het verzoek ligt de stelling besloten dat indien sprake is van (een gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid van een rechter in de zaak van een verdachte, dit zich zonder meer uitstrekt tot de zaak van een medeverdachte. Deze stelling is in zijn algemeenheid onjuist. Alleen op grond van bijzondere feiten en omstandigheden zou dit het geval kunnen zijn. In het onderhavige geval doen zulke bijzondere feiten en omstandigheden zich naar het oordeel van de wrakingskamer echter niet voor. Hoewel zowel verzoekers als [H] en [I] worden verdacht van deelname aan dezelfde criminele organisatie en de gewraakte gedraging zich heeft voorgedaan tijdens de behandeling van hetgeen op dat punt aan [H] en [I] ten laste is gelegd, betekent de vrees voor vooringenomenheid van de rechter jegens [H] en [I] niet dat de rechter vooringenomen is jegens verzoekers of dat de vrees daarvoor gerechtvaardigd is. Immers, de zaken van verzoekers worden apart behandeld en beslist, op de grondslag van hetgeen aan verzoekers is ten laste gelegd en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting dienaangaande. Bovendien vloeit de gegrondbevinding van het verzoek tot wraking van [H] en [I] niet voort uit het voordragen van de eerste acht regels van het gedicht op zichzelf, maar in combinatie met het moment waarop en de context waarin deze werden voorgedragen. Dit is zozeer toegesneden op de gang van zaken tijdens de behandeling van de zaken van [H] en [I], dat de gegrondbevinding van hun wrakingsverzoek niet leidt tot de conclusie dat ook jegens verzoekers voldaan is aan de subjectieve of objectieve toets als vermeld in 6.1.
6.3 De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
7. Beslissing
De rechtbank:
7.1 wijst het verzoek om wraking af;
7.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoekers, de rechter en het Openbaar Ministerie een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden en
7.3 beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J. van Andel, voorzitter, en mrs. H.M. van Dam en J.I. de Vreese-Rood, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2011 in tegenwoordigheid van mr. P. de Mos als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.