zaaknummer / rolnummer: 178358 / KG ZA 11-57
Vonnis in kort geding van 6 april 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WESTPARK BUSINESS CENTER B.V.,
gevestigd te Zaandam,
eiseres,
advocaat mr. C.E. Schouten te Amsterdam,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ZAANSTAD,
zetelend te Zaandijk,
gedaagde,
advocaat mr. C. Burgemeestre te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Westpark en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de producties 12 tot en met 16 zijdens Westpark,
- de producties 1 tot en met 16 zijdens de gemeente,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van Westpark,
- de pleitnota van de gemeente.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen Westerspoor Zaandstad B.V. (hierna: Westerspoor) en de gemeente is op 20 juni 2000 een Samenwerkingsovereenkomst Ontwikkeling locaties Stationsgebied (hierna: de Overeenkomst) gesloten. Westpark heeft nadien het contract overgenomen van Westerspoor Zaanstad B.V. en is daarmee de contractspartij. De Overeenkomst is tevens bedoeld als vaststellingsovereenkomst met de strekking aan alle op dat moment tussen partijen bestaande geschillen en procedures een einde te maken.
2.2. De Overeenkomst bevat – onder meer – de navolgende bepalingen:
Artikel 3 - Doel van deze overeenkomst
3.1 Het doel van deze Overeenkomst is te komen tot de ontwikkeling, realisatie en exploitatie van de Locaties fase 1b en kantoor 4 in het kader van de gemeentelijke herontwikkeling van het Stationsgebied. Westerspoor is verantwoordelijk voor de realisatie van deze doelstelling binnen de in deze Overeenkomst geschapen kaders en zij draagt de daarmee gepaard gaande risico’s.
3.2 Beoogd wordt om op de Locatie fase 1b de grond bouwrijp te maken en te realiseren circa 180 niet-grondgebonden woningen alsmede 1000 m2 b.v.o. kantoren/bedrijfsruimte een en ander met onder- en bovengrondse infrastructuur, publieke (waaronder parkeer-) voorzieningen en openbaar groen, een en ander nader uit te werken met inachtneming van het in deze Overeenkomst bepaalde.
3.3 Beoogd wordt om op locatie kantoor 4 de grond bouwrijp te maken en een kantoorgebouw te realiseren in twaalf lagen met in totaal circa 6000 2 b.v.o. kantoorruimte, een en ander met onder- en bovengrondse infrastructuur, openbaar groen en parkeervoorzieningen, een en ander nader uit te werken met inachtneming van het in deze Overeenkomst bepaalde.
3.4 Partijen nemen de mogelijkheid in aanmerking dat Locatie fase 1c voor woningbouw beschikbaar komt, indien de Houtveldweg wordt verlegd. In dat geval wordt beoogd om de grond bouwrijp te maken en circa 170 niet grondgebonden woningen te realiseren een en ander met onder- en bovengrondse infrastructuur, publieke (waaronder parkeer-) voorzieningen en openbaar groen, een en ander nader uit te werken met inachtneming van het in deze Overeenkomst bepaalde.
(…)
Artikel 4 - Verplichtingen van de Gemeente
4.1 De Gemeente zal zich ervoor inspannen de realisatie van de in artikel 3.1 t/m 3.3 genoemde doelstellingen te bevorderen overeenkomstig het bepaalde in artikel 9. De Gemeente is vrij om al dan niet over te gaan tot verplaatsing van de Houtveldweg en tot bestemming van Locatie fase 1c voor woningbouw. Als zij daartoe overgaat, dan zal zij zich er tevens voor inspannen om realisatie van de doelstelling genoemd in artikel 3.4 mogelijk te maken.
Artikel 5 - Verplichtingen van Westerspoor
5.1 Westerspoor zal voor eigen rekening en risico de onder 3.1 t/m 3.3. genoemde doelstellingen realiseren. Indien de gemeente besluit tot verplaatsing van de Houtveldweg, zodat woningbouw op de gronden van Locatie fase 1c mogelijk wordt, dan zal Westerspoor tevens voor eigen rekening en risico de onder 3.4 genoemde doelstelling realiseren.
Artikel 6 - Locatie fase 1c
6.1 De gemeente is geheel vrij in haar beslissing om de Houtveldweg al dan niet te verleggen en de gronden van Locatie fase lc tot woningbouw te bestemmen. Zij is niet gehouden tot enige vergoeding aan Westerspoor, indien het niet of niet tijdig komt tot realisering van doelstelling 3.4.
2.3. In de periode voorafgaand aan het sluiten van de Overeenkomst is tussen partijen gecorrespondeerd over (de formulering van) enkele bepalingen die in de Overeenkomst opgenomen zouden moeten worden.
2.4. Een faxbericht d.d. 16 november 1999 van de gemeente gericht aan Apron Development B.V. (hierna: Apron), de rechtsvoorganger van Westerspoor, vermeldt het navolgende:
3. Westerspoor krijgt het recht om de woningen aangrenzend aan locatie 1B te realiseren op het huidige tracé van de Houtveldweg. Over het exacte aantal zal ik nader overleg hebben met [A]. Vooralsnog zijn wij er vrijdag vanuit gegaan, zonder over exacte gegevens te beschikken, dat het om circa 170 appartementen zou kunnen gaan. Indien de Houtveldweg niet wordt verlegd is er geen aanvullende compensatie door de gemeente te verstrekken. Het risico hiervoor ligt bij Westerspoor.
2.5. Bij brief d.d. 21 januari 2000 schrijft de advocaat van Westerspoor aan de advocaat van de gemeente als volgt:
COMMENTAAR SAMENWERKINGSOVEREENKOMST ONTWIKKELING LOCATIE WESTERSPOOR
(…)
Artikel 4.1
De formulering met betrekking tot de verplaatsing van de Houtveldweg is te vrijblijvend. De Gemeente dient een inspanningsverplichting op zich te nemen overeenkomstig de redactie van artikel 9.1 Bovendien dient er een link te komen tussen verplaatsing en bouw van de in artikel 3.4 bedoelde woningen.
2.6. Bij brief d.d. 9 februari 2000 reageert de advocaat van de gemeente als volgt:
Op de meeste plaatsen zijn uw opmerkingen overgenomen. Met uw cliënt is afgesproken dat de Gemeente de volledige vrijheid behoudt met betrekking tot de verplaatsing van de Houtveldweg. Omdat de gemeente bij die beslissing, evenals bij het formuleren van de uitgangspunten voor de herontwikkeling van het stationsgebied niet alleen rekening heeft te houden met de belangen van uw cliënte, maar met alle betrokken belangen, hecht zij eraan om op dat punt de bedongen vrijheid te behouden. In de door u voorgestelde wijzigingen van artikel 4.1, 5.2 en 6.1 kan zij zich dan ook niet vinden.
2.7. Bij brief d.d. 29 februari 2000 reageert de advocaat van Westerspoor als volgt:
In uw begeleidende brief geeft u aan zich niet te kunnen vinden in de door mij voorgestelde wijzigingen waar uw cliënte de bedongen vrijheid wil behouden met betrekking tot verplaatsing van de weg. Dit laatste wordt niet door cliënte bestreden. Het enige voorstel wat dezerzijds gedaan is behelst niets meer en niets minder dan datgene wat partijen hebben afgesproken. Immers, als de Houtveldweg wordt verplaatst verkrijgt Westerspoor het recht om de woningen aangrenzend aan locatie 1b te realiseren. (…)
Welnu, het gaat cliënte erom de redactie zodanig aan te passen dat zij het recht verkrijgt om de bovenbedoelde woningen te realiseren als de Houtveldweg wordt verlegd.
2.8. Op de raadsvergadering van de gemeenteraad van Zaanstad d.d. 17 april 2003 is besloten conform het volgende voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders (hierna: B&W):
F.6. Omlegging Houtveldweg
Samenvatting: De omlegging van de Houtveldweg is van belang voor de ontwikkeling van de westkant van Zaandam. De inpassing (in financieel, ruimtelijke en verkeerskundig opzicht) is onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat de omlegging Houtveldweg het meest optimaal is in de volgende uitvoering. Een T-aansluiting ter hoogte van het Albert Heijn-viaduct, een 2x2-strooks variant ten zuiden van het station en een 2x1-strooks verder naar het noorden. Deze variant is opgenomen in het Masterplan.
Voorstel: Kennis te nemen van de in de bijlage weergegeven onderzoeksresultaten.
In te stemmen met de consequenties van de uitwerking van deze onderzoeksresultaten, die leiden tot verlegging van de Houtveldweg op voorgelegde wijze.
2.9. Op 6 juli 2006 heeft de gemeenteraad van Zaanstad het bestemmingsplan Inverdan (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld. In dit bestemmingsplan werd de verlegde Houtveldweg planologisch mogelijk gemaakt.
2.10. In het najaar van 2009 heeft de gemeente varianten ontwikkeld ten behoeve van de concrete realisatie van het betreffende gebied. Variant 1 betrof de verlegde Houtveldweg, variant 2 de niet-verlegde Houtveldweg. Op 10 december 2009 heeft een “Bijeenkomst Marktpartijen Optimalisatie Masterplan Inverdan West” plaatsgevonden, waarbij de twee varianten zijn toegelicht en besproken. Bij een informele stemming aan het einde van de bijeenkomst bleek bij de deelnemers een voorkeur te bestaan voor variant 2.
2.11. Medio 2010 heeft B&W aan de gemeenteraad voorgesteld om de Houtveldweg niet te verleggen. De gemeenteraad heeft conform dit voorstel besloten.
3.1. Westpark vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank:
I. de gemeente veroordeelt om binnen 30 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis over te gaan tot het sluiten van een koopovereenkomst met Westpark met betrekking tot de gronden in de Locatie fase 1c, conform hetgeen partijen dienaangaande zijn overeengekomen in de samenwerkingsovereenkomst d.d. 15 juni 2000;
II. de gemeente veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis een begin te maken met het uitvoeren van de werkzaamheden die nodig zijn om te komen tot een ontwerp met betrekking tot het verleggen van de Houtveldweg te Zaandam en dit ontwerp uiterlijk op 24 april 2011 ter inspraak en vaststelling door de gemeenteraad van Zaanstad gereed te hebben;
III. de gemeente veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2. De gemeente voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Westpark legt aan haar stellingen – kort gezegd – ten grondslag dat zij met de gemeente is overeengekomen dat Westpark het recht heeft Locatie fase 1c te ontwikkelen en te realiseren, onder de opschortende voorwaarde dat de Houtveldweg wordt verlegd. De gemeente heeft de vrijheid om al dan niet over te gaan tot het verleggen van de Houtveldweg, maar als zij daartoe overgaat, dan ontstaat een afdwingbaar recht. Nu de gemeenteraad van Zaanstad op 17 april 2003 heeft besloten de Houtveldweg te verleggen, is de voorwaarde vervuld en komt het recht van Westpark tot stand. Het staat de gemeente niet vrij deze verbintenis eenzijdig te wijzigen, ook niet door het intrekken van het oorspronkelijke besluit. Daar komt nog bij dat de gemeente gedurende vele jaren heeft bevestigd dat de Houtveldweg zou worden omgelegd en daar ook jarenlang naar heeft gehandeld. Westpark mocht er dientengevolge op vertrouwen dat de gemeente conform het besluit van 17 april 2003 zou overgaan tot het verleggen van de Houtveldweg, aldus nog steeds Westpark.
4.2. De gemeente heeft het spoedeisend belang van Westpark bij een voorlopige voorziening betwist. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt. Op grond van artikel 254 Rv is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. Het spoedeisend belang is een van de belangen waarmee de voorzieningenrechter rekening heeft te houden bij de beantwoording van de vraag of het verantwoord is om door middel van het geven van een voorlopige voorziening vooruit te lopen op de beslissing in een eventuele bodemprocedure. Daarbij dient de voorzieningenrechter zich er rekenschap van te geven dat zowel de feiten als de juridische waardering daarvan onzeker kunnen zijn, de geschilpunten ingewikkeld en de voorziening zelf soms ingrijpend. Omdat de mate van onzekerheid respectievelijk de voor- en nadelen van (het uitblijven van) de voorlopige voorziening steeds weer kan verschillen voor partijen, legt ook het spoedeisend belang van elke gevorderde voorziening een steeds wisselend gewicht in de schaal. Het beroep van de gemeente op het beweerdelijk ontbreken van een spoedeisend belang staat daarom niet op voorhand in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering van Westpark. De afweging van alle betrokken belangen waaronder de beweerde urgentie van de gevraagde voorlopige voorziening zal daarom worden uitgesteld, totdat hierna een zo goed mogelijke prognose zal zijn gegeven van het oordeel van de bodemrechter over de feiten en het daarop toe te passen recht.
4.3. De gemeente heeft verschillende verweren gevoerd. Zij heeft onder meer betoogd dat uit de bepalingen van de Overeenkomst en de totstandkomingsgeschiedenis van de Overeenkomst volgt dat de gemeente vrij is in haar beslissing de Houtveldweg al dan niet te verleggen.
4.4. Niet in geschil is dat de gemeente in 2003 een besluit heeft genomen waarin sprake is van verlegging van de Houtveldweg en dat de gemeente gedurende een aantal jaren nadien daadwerkelijk van plan is geweest de Houtveldweg te verleggen. In dit geding is ook vast komen te staan dat de gemeente uiteindelijk niet is overgegaan en ook niet van plan is over te gaan tot het verleggen van de Houtveldweg, in weerwil van het voornoemde besluit. Het geschil spitst zich daarmee toe tot de vraag of – gelet op het besluit van de gemeenteraad in 2003 – de situatie zich heeft voorgedaan dat ‘de Houtveldweg wordt verlegd’ dan wel dat de gemeente ‘[is overgegaan] tot verplaatsing van de Houtveldweg’ in de zin van artikel 3.4 respectievelijk 4.1 van de Overeenkomst. Daarmee dient zich de vraag aan waarop partijen het oog hebben gehad bij het tot stand komen van deze bepalingen en de Overeenkomst in het algemeen. Die vraag kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van die Overeenkomst. Het komt immers ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.5. De verlegging van de Houtveldweg is expliciet onderwerp geweest van correspondentie tussen Westerspoor en de gemeente, voorafgaand aan het totstandkomen van de Overeenkomst. Westerspoor stelde zich op het standpunt dat de bepaling over de verlegging van de Houtveldweg in de eerste conceptovereenkomst te vrijblijvend geformuleerd was en dat de gemeente een inspanningsverplichting op zich diende te nemen. De gemeente kon zich daarin niet vinden en wenste ‘volledige vrijheid’ te behouden met betrekking tot de verplaatsing van de Houtveldweg. De advocaat van Westerspoor heeft vervolgens toegelicht dat het Westerspoor erom ging de redactie van het artikel ‘zodanig aan te passen dat zij het recht verkrijgt om de bovenbedoelde woningen te realiseren als de Houtveldweg wordt verlegd’.
4.6. Uit de strekking van de Overeenkomst, mede in aanmerking genomen de hierboven genoemde correspondentie die tussen (de advocaten van) partijen is gevoerd, volgt dat Westpark ‘harde rechten’ heeft verkregen op de ontwikkeling, realisatie en exploitatie van Locatie fase 1b en Kantoor 4. Dit is blijkens artikel 3.1 ook het doel van de Overeenkomst geweest. Partijen hebben in de Overeenkomst daarnaast ‘de mogelijkheid in aanmerking [genomen] dat Locatie fase 1c voor woningbouw beschikbaar komt, indien de Houtveldweg wordt verlegd’. Tussen partijen is expliciet uitonderhandeld dat de gemeente volledig vrij is in haar besluit om de Houtveldweg al dan niet te verleggen en om de gronden van Locatie fase 1c tot woningbouw te bestemmen. Daarmee is het voor woningbouw beschikbaar komen van Locatie fase 1c met veel meer onzekerheid voor Westpark omgeven, dan het geval is met Locatie fase 1b en Kantoor 4. Van enig recht van Westpark op verlegging van de Houtveldweg blijkt niet uit de Overeenkomst. Dat recht kan Westpark naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet ontlenen aan het raadsbesluit van 17 april 2003. In het licht van de bedongen vrijheid van de gemeente om al dan niet over te gaan tot verlegging van de Houtveldweg is het niet aannemelijk dat partijen bij de totstandkoming van de Overeenkomst hebben beoogd dat de gemeente gebonden zou zijn aan een besluit dat – naar onweersproken is gebleven – is genomen in de beginfase van de planologische besluitvorming in het kader van het Masterplan Inverdan, een niet-bindend ruimtelijk kader. Daar komt nog bij dat de bestemming ‘woondoeleinden’ van Locatie fase 1c evenmin tot stand is gekomen.
Ter comparitie heeft Westpark nog aangevoerd dat het ondenkbaar zou zijn dat het recht van Westpark op Locatie fase 1c pas zou ontstaan als de Houtveldweg daadwerkelijk is verlegd, dus dat die weg bij wijze van spreken de weg al geasfalteerd zou moeten zijn. Dat is echter niet hetgeen de gemeente heeft aangevoerd. Blijkens de Overeenkomst gaat het er immers om dat de Houtveldweg wordt verlegd en niet dat deze is verlegd. Het betoog van Westpark dat zij – gelet op de omstandigheid dat de gemeente gedurende vele jaren heeft bevestigd dat de Houtveldweg zou worden verlegd en daar ook jarenlang naar heeft gehandeld – er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de gemeente zou overgaan tot het verleggen van de Houtveldweg, kan evenmin worden gevolgd. De door de gemeente expliciet bedongen volledige vrijheid om al dan niet over te gaan tot het verplaatsen van de Houtveldweg heeft immers aan het ontstaan van enig gerechtvaardigd vertrouwen in de weg behoren te staan.
4.7. In het vorenstaande ligt besloten dat de vorderingen van Westpark zullen worden afgewezen en de overige weren onbesproken kunnen blijven.
4.8. Westpark zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 568,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.384,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de voorziening,
5.2. veroordeelt Westpark in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.384,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 6 april 2011.?