De feiten
1. [eiser] is tot 1 mei 2008 bestuurder geweest van de besloten vennootschap Café [XXX] B.V. te [woonplaats] (hierna: Café [XXX]), een horecaonderneming.
2. Ingevolge de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: Wet Bpf 2000) was Café [XXX] gehouden tot betaling aan BPF van de voor haar werknemers uit hoofde van hun verplichte deelneming aan een pensioenfonds verschuldigde pensioenpremies.
3. Op 24 oktober 2006 heeft Café [XXX] aan de gemachtigde van BPF medegedeeld in verband met “tijdelijke liquiditeitsproblemen” een voorstel aan BPF te hebben gedaan om de door BPF uit handen gegeven vordering te voldoen via een betalingsregeling.
4. Op 26 oktober 2007 heeft BPF Café [XXX] gesommeerd tot betaling van € 8.721,81 ter zake van openstaande premies over 2006, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten.
5. Op 21 november 2007 is Café [XXX] met BPF een betalingsregeling overeengekomen ter zake van de door Café [XXX] over 2006 verschuldigde pensioenpremies. Café [XXX] is in gebreke gebleven met de nakoming van deze betalingsregeling.
6. Op 18 december 2007 heeft BPF Café [XXX] gesommeerd tot betaling van € 23.486,43 ter zake van premies over het jaar 2007, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten.
7. Bij brief van 2 april 2008, gericht aan “alle leveranciers van Café [XXX] B.V.” heeft de aandeelhouder van Café [XXX], Ledna Holding B.V., medegedeeld de exploitatie van Café [XXX] te staken wegens “slechte resultaten van de afgelopen periode”.
8. Op 11 september 2008 heeft BPF Café [XXX] gesommeerd tot betaling van € 23.542,09 ter zake van door Café [XXX] verschuldigde premies over 2008, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten.
9. Café [XXX] is op 23 september 2008 in staat van faillissement verklaard.
10. Bij brief van 8 maart 2010 heeft BPF [eiser], in zijn hoedanigheid van bestuurder van de voormalige besloten vennootschap Café [XXX] B.V., krachtens artikel 23 lid 8 Wet Bpf 2000 aansprakelijk gesteld voor de bijdragen over 2006, 2007 en 2008 ten bedrage van in totaal € 36.005,94, inclusief boete, rente en incassokosten.
11. Op 25 maart 2010 heeft [eiser] onder meer het volgende aan de gemachtigde van BPF geantwoord:
“[…] uw cliënte kan moeilijk volhouden niet al in een vroeg stadium te hebben geweten dat de verplichte partij in de zin van bedoelde wet, ‘Café [XXX] B.V.’ te [woonplaats] niet bij machte was de verschuldigde bijdrage te voldoen. Er liep al gedurende geruime tijd een betalingsregeling. […] Ter onderbouwing van het voorgaande wijs ik u op in kopie bijgaande brief van 2 april 2008 die destijds ook aan uw cliënte is toegezonden.”
12. Bij e-mailbericht van 12 april 2010 heeft [eiser] stukken aan BPF gestuurd, waarbij hij onder andere heeft opgemerkt dat daaruit blijkt “dat m.b.t. het jaar 2006 een betalingsregeling getroffen was, waaruit mijn inziens al blijkt dat sprake was van betalingsonmacht […]”.
13. Bij brief van 27 april 2010 heeft BPF onder andere geantwoord dat de door [eiser] verzonden stukken “betrekking hebben op de vordering van heffingsjaar 2005”. Dit dossier, zo merkt BPF voorts op, “is echter in april 2007 door ons gesloten omdat de vordering geheel was voldaan”.
14. Op 31 mei 2010 en 1 juni 2010 heeft BPF [eiser] gesommeerd tot betaling van de verschuldigde premies binnen acht dagen na dagtekening, onder aanzegging van uitvaardiging van een dwangbevel bij uitblijven van tijdige betaling.
15. Op 23 juli 2010 heeft BPF drie dwangbevelen tegen [eiser] uitgevaardigd tot afdracht van respectievelijk € 10.789,55, € 19.992,76 en € 6.097,71 ter zake van achterstallige pensioenpremies over 2006, 2007 en 2008, inclusief boete, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
16. Op 7 augustus 2010 heeft BPF voornoemde dwangbevelen aan [eiser] betekend.