ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ5812

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1899, 11/1898
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor uitbreiding woning in strijd met bestemmingsplan?

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 12 mei 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bouwvergunning. De derde partij had een bouwvergunning verkregen voor de uitbreiding van haar woning aan de voorzijde met 9,75 m². Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen deze vergunning, stelde dat de uitbreiding in strijd was met het bestemmingsplan, omdat de maximale gezamenlijke oppervlakte van woningruimten, bijgebouwen en carports zou worden overschreden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitbreiding niet in strijd was met het bestemmingsplan, omdat de eerder aanwezige carport niet meer als zodanig kon worden aangemerkt na het verwijderen van de dakbedekking. Hierdoor viel deze ruimte buiten de berekening van de gezamenlijke oppervlakte. De aanbouw aan de achterzijde van de woning werd ook niet meegeteld, omdat deze als onderdeel van de hoofdbouwmassa werd beschouwd. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van verzoeker ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de beoordeling van bouwvergunningen zorgvuldig om te gaan met de definities in het bestemmingsplan en de feitelijke situatie ter plaatse.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11 - 1899 (voorlopige voorziening)
AWB 11 - 1898 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 mei 2011
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], gemeente Waterland,
verzoeker,
gemachtigde: mr. W. Visser, jurist bij Achmea Rechtsbijstand,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland,
verweerder,
de derde partij,
[derde partijen],
wonende te [woonplaats], gemeente Waterland,
gemachtigde: mr. T. de Beet, jurist bij DAS Rechtsbijstand.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2010 heeft verweerder de derde partij een bouwvergunning verleend voor het vergroten van haar woning aan de voorzijde op het perceel [adres].
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 12 januari 2011 (AWB 10-6259) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van 6 oktober 2010 geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 22 februari 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft echter wel aanleiding gezien om de motivering van het besluit te wijzigen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 6 april 2011 beroep ingesteld. Bij een brief van diezelfde datum is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 7 april 2011 heeft verzoeker verzocht met spoed een voorlopige voorziening te treffen, gelet op het eindigen van de schorsing zoals door de voorzieningenrechter bij uitspraak van 12 januari 2011 is bepaald.
Bij uitspraak van 8 april 2011 (AWB 10-1899) heeft de voorzieningenrechter dit verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot dat uitspraak is gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van 6 april 2011.
De zaak is behandeld ter zitting van 29 april 2011, alwaar verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door mr. R. Ayoub en drs. O. de Meij, beiden werkzaam bij de gemeente Waterland. Tevens is verschenen de derde partij, bijgestaan door haar gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, dat is opgenomen in artikel 1.2. tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn, indien de aanvraag om verlening van een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid van dit artikel vóór inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. Daarvan is in het onderhavige geval sprake.
2.3 De derde partij is woonachtig aan de [adres], gemeente Waterland. De woning van de derde partij is gelegen in een gebied waar het bestemmingsplan “Buitengouw 1986” (hierna: het bestemmingsplan) geldt. De grond waarop het bouwplan betrekking heeft, heeft de bestemming “Woningen met tuinen en erven, welke is bestemd voor woningen met daarbij behorende bouwwerken, tuinen en erven, voetpaden, groenvoorzieningen en parkeerplaatsen (zie artikel 2, eerste lid, van de planvoorschriften).
2.4 Bij besluit van 6 oktober 2010, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de derde partij een bouwvergunning verleend voor het vergroten van haar woning aan de voorzijde met 9,75m2. Verzoeker kan zich niet verenigen met de verleende bouwvergunning. Zowel in beroep als in het kader van de door hem verzochte voorlopige voorziening voert verzoeker aan dat door de uitbreiding van de woning waarvoor de vergunning is verleend de op grond van artikel 2, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften toegestane maximale bebouwing wordt overschreden, waardoor het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.5 Ingevolge artikel 2, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften mag de gezamenlijke oppervlakte van woningruimten, bijgebouwen en carports niet meer bedragen dan 40m2.
2.6 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de planvoorschriften zijn bijgebouwen bouwwerken op het erf van een woning of woongebouw ten dienste van een groter genot van het gebruik van het hoofdgebouw, zoals garages, hobbyruimten, schuurtjes, bergingen, hobbykasjes, tuinhuisjes en huisdierenverblijven.
2.7 In artikel 1, aanhef en onder e, van de planvoorschriften is bepaald dat woningruimten bouwwerken zijn aan de voor-, zij- en/of achtergevel van een woning of woongebouw ten dienste van een groter genot van het gebruik van het hoofdgebouw, zoals serres, erkers en tochtportalen.
2.8 Blijkens artikel 1, aanhef en onder g, van de planvoorschriften is een carport een bouwwerk dat een ruimte vormt, die overdekt en ten hoogste aan twee zijden door een dichte zijwand is afgescheiden, ten behoeve van de stalling van (motor)voertuigen.
2.9 Niet in geschil is dat de woningruimten, die aan de zijgevel van de woning zijn opgericht, met een totale oppervlakte van 26m2, moeten worden meegenomen in de berekening van de gezamenlijke oppervlakte als bedoeld in artikel 2, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften.
2.10 Tot 20 januari 2011, zijnde de datum waarop de hoorzitting van de adviescommissie voor de bezwaarschriften Waterland heeft plaatsgevonden, bevond zich bij de woning van de derde partij tevens een carport van 21,6m2 en een berging, zijnde een bijgebouw. Tijdens de hoorzitting heeft de derde partij aangegeven dat die berging is gesloopt en dat de dakbedekking van de carport verwijderd is. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat er vanwege het verwijderen van de dakbedekking geen sprake meer is van een carport, dan wel een ander bouwwerk in de zin van het bestemmingsplan. Door de verwijdering van de dakbedekking is een ruimte ontstaan die niet langer overdekt is. Immers, blijkens Van Dale, groot woordenboek van de Nederlandse taal, dient onder ‘overdekt’ te worden verstaan een ruimte waarboven zich een dak bevindt, niet open. Hetgeen op de plaats van de oorspronkelijke carport over is gebleven kan daarom voor de berekening van de gezamenlijke oppervlakte als bedoeld in artikel 2, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften buiten beschouwing blijven.
2.11 Vervolgens is het de vraag of de aanbouw aan de achterzijde van de woning van ongeveer 10m2 dient te worden meegenomen in de berekening van de gezamenlijke oppervlakte. Bij beantwoording van deze vraag ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om af te wijken van hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen in de uitspraak van 3 april 2009 (AWB 08-5251), te weten dat verweerders standpunt dat deze aanbouw behoort tot de oorspronkelijke hoofdbouwmassa van de woning rechtens niet onjuist is. De voorzieningenrechter overweegt daartoe nog als volgt.
2.12 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de planvoorschriften is de hoofdbouwmassa de bouwmassa van de woning, die door zijn constructie of afmetingen als de belangrijkste op een bouwperceel valt aan te merken.
2.13 De woning van de derde partij is opgeleverd met de aanbouw aan de achterzijde. Gelet op de bouwtekeningen van 10 maart 1988, waarop de aanbouw is aangeduid als ‘serre’, is de aanbouw qua constructie een integraal onderdeel van de woonkamer van de woning. Hierin onderscheidt deze aanbouw van de woningruimten die aan de zijgevel zijn opgericht, aangezien zich bij de oplevering tussen die woningruimten en de woonkamer een muur bevond. Om die reden is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze aanbouw tot de hoofdbouwmassa van de woning behoort. Hoewel artikel 2, derde lid, onder a, sub 5, van de planvoorschriften bepaalt dat de dakhelling van de hoofdbouwmassa niet minder dan 40º mag bedragen, vormt het platte dak van de aanbouw naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen belemmering voor het aanmerken van de aanbouw als onderdeel van de hoofdbouwmassa. Dit artikel vormt immers een voorschrift waaraan nieuwe bouwaanvragen dienen te voldoen en geen voorwaarde voor het aanmerken van bouwmassa’s als hoofdbouwmassa.
2.14 Gelet op al het voorgaande stelt de voorzieningenrechter vast dat zonder de uitbreiding waarvoor de onderhavige bouwvergunning is verleend, de gezamenlijke oppervlakte van woningruimten, bijgebouwen en carports bij de woning van de derde partij 26m2 bedraagt. Door de uitbreiding zal deze gezamenlijke oppervlakte met 9,75m2 toenemen. Het onderhavige bouwplan is dus, in tegenstelling tot hetgeen verzoeker heeft betoogd, niet in strijd het bestemmingsplan, voor zover het de maximaal te bebouwen oppervlakte betreft. De voorzieningenrechter zal het beroep van verzoeker dan ook ongegrond verklaren. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.15 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van M.A.J. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voor zover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.