2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
Op 28 juni 2010 heeft de regiopolitie Zaanstreek-Waterland een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) gedaan aan verweerder. Daarin is gerelateerd dat verzoeker op 22 juni 2010 als bestuurder van een motorrijtuig gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond. Blijkens het proces-verbaal hebben politieagenten op die dag immers geconstateerd dat verzoeker met een snelheid van 145 km/u reed, waar een snelheid van 100 km/u is toegestaan. Deze snelheid bleef verzoeker aanhouden toen het zicht door mist zeer beperkt werd.
2.3 Naar aanleiding van de voornoemde mededeling heeft verweerder ingevolge artikel 131, vierde lid, van de WVW besloten dat verzoeker zich dient te onderwerpen aan een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (hierna: EMG). Het hiertegen door verzoeker gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 22 oktober 2010 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen dat besluit geen beroep ingesteld.
2.4 Vervolgens heeft verweerder, overeenkomstig het bepaalde in artikel 132, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen, het tijdstip waarop en de plaats waar verzoeker de EMG dient te ondergaan, vastgesteld. Bij brief van 12 november 2010 heeft verweerder verzoeker onder andere medegedeeld dat de eerste cursusdag plaats vindt op 24 december 2010 om 9.00 uur. Blijkens het afloopbericht (gedingstuk B15) heeft verzoeker op 23 december 2010 gemeld dat hij vanwege zakelijke problemen niet in staat was de cursus bij te wonen. Omdat verzoeker niet is verschenen op zijn eerste cursusdag heeft verweerder bij besluit van 13 januari 2011 verzoekers rijbewijs ongeldig verklaard.
2.5 Verzoeker heeft zowel in bezwaar als in het kader van de door hem gevraagde voorlopige voorziening aangevoerd dat hij met een geldige reden niet is verschenen op de eerste cursusdag. Verzoeker heeft daarbij uiteengezet dat in de kerstweek de helft van zijn vakmensen is weggevallen. Ter onderbouwing van die stelling heeft verzoeker kopieën van de ziekmeldingen en bevestigingen van de Arbodienst overgelegd. Vanwege de drukke kerstperiode was het volgens verzoeker niet mogelijk om vervanging te regelen voor deze zeer gespecialiseerde werknemers en heeft hij zelf op 24 december 2010 hun werkzaamheden moeten overnemen. Gezien deze bijzondere omstandigheid acht verzoeker verweerders beleid dat zaken die met werk te maken hebben nooit een geldige reden vormen voor verhindering in zijn geval onevenredig. Verweerder heeft een belangenafweging ten onrechte achterwege gelaten.
2.6 Verweerder heeft zich zijnerzijds op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Ziekte van werknemers behoort tot de risicosfeer van verzoeker en van hem wordt dan ook verwacht dat hij daarvoor adequate maatregelen treft. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat twee van de genoemde werknemers al langer ziek waren zodat verzoeker, ruim voor 24 december 2010, voor deze werknemers vervanging had kunnen vinden.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.7 Ingevolge artikel 132, eerste lid, van de WVW is degene die zich ingevolge artikel 131, vijfde lid, van die wet dient te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, verplicht de daartoe vereiste medewerking te verlenen, behoudens bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen. Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder (artikel 132, tweede lid, van de WVW). Indien er echter een geldige reden is van verhindering, stelt het CBR opnieuw een tijd en plaats vast voor de aan de betrokkene opgelegde maatregel (zie artikel 132, tweede lid, van het Reglement rijbewijzen).
2.8 In de folder “Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG)”, waarnaar verweerder in het besluit van 13 juli 2010 heeft verwezen, wordt, voor zover thans van belang, vermeld dat uitstel van de EMG alleen mogelijk is in situaties die buiten de schuld van betrokkene zijn ontstaan en die niet zijn te veranderen of te voorkomen. In dat soort situaties dient de betrokkene bewijs aan te leveren. Tevens staat in die folder dat zaken die met werk te maken hebben, niet als geldige reden van verhindering worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft dit beleid niet onredelijk geacht, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. In dat geval dient het CBR nader te onderzoeken of die bijzondere omstandigheden aanleiding vormen voor een uitzondering op dat beleid (zie onder andere Afdeling 7 oktober 2009, LJN: BJ9458).
2.9 Op grond van hetgeen door verzoeker naar voren is gebracht in de stukken en ter zitting twijfelt de voorzieningenrechter allereerst aan de stelling van verzoeker in de verhindering het gevolg was van de ziekte van drie werknemers in het bedrijf. Zij neemt daarbij in aanmerking dat, zoals verweerder stelt, twee van de door verzoeker genoemde werknemers reeds geruime tijd ziek waren, te weten vanaf 18 november 2010 en vanaf 16 december 2010, zodat het, zeker nu het bedrijf van verzoeker meerdere locaties heeft, mogelijk moet zijn geweest om door herverdeling van de gespecialiseerde werknemers voldoende vakmensen op alle locaties te krijgen. Uit de beschrijving van verzoeker van de omstandigheden in zijn bedrijf op de betreffende dagen voor kerst blijkt onder andere dat dit de meest drukke en hectische dagen van het jaar zijn voor een vishandel, dat zijn compagnon en hijzelf in die periode 20 uur per etmaal doordraaien en dat op die dagen logistiek alles op alles gezet moet worden om naast de gewone leveringen voor de vishandel ook bestellingen voor de horeca tijdig geleverd te krijgen. Uit die beschrijving concludeert de voorzieningenrechter dat de oorzaak van verhindering eerder gelegen is in de bijzonder drukke omstandigheden die zich jaarlijks bij het bedrijf van verzoeker voordoen op 24 december, dan in de ziekte van drie werknemers. De voornoemde omstandigheden doen zich ieder jaar rond de kerst voor en kunnen derhalve niet als uitzonderlijk en onverwacht worden aangemerkt.
Indien verzoeker echter wel wordt gevolgd in zijn stelling dat het aan de ziekte van zijn werknemers heeft gelegen, vormt dit evenmin een bijzondere omstandigheid die aanleiding vormt voor een uitzondering op het beleid. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder immers terecht opgemerkt dat uitval van personeel in beginsel tot het bedrijfsrisico behoort en dit daarom geen bijzondere omstandigheid als voornoemd vormt. Met verweerder concludeert de voorzieningenrechter dat de beslissing van verzoeker om de verplichtingen naar zijn klanten te laten prevaleren boven de plicht om te verschijnen op de cursus een keuze is geweest die voor verzoekers eigen rekening en risico dient te worden gelaten. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er derhalve geen sprake is van bijzondere omstandigheden.
2.10 Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter geen grond om aan te nemen dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden. Uit het voorgaande volgt dat er ook geen grond is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.
2.11 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.