De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 In artikel 29, eerste lid, onder a van de ZW is bepaald – voor zover hier van toepassing – dat geen ziekengeld wordt uitgekeerd indien de verzekerde uit hoofde van de dienstbetrekking op grond waarvan hij de arbeid behoort te verrichten recht heeft op loon als bedoeld in artikel 7: 629 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In geschil is of eiser recht had op doorbetaling van zijn loon door zijn werkgever.
2.7 Tussen partijen is niet in geschil dat in principe sprake is van een uitzendovereenkomst met uitzendbeding in fase A.
2.8 In artikel 8, eerste lid, onder c van de CAO is bepaald dat de werknemer in fase A steeds werkzaam is op basis van een uitzendovereenkomst met uitzendbeding, tenzij uitdrukkelijk een uitzendovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan.
2.9 De rechtbank ziet zich gelet op het voorgaande dan ook geplaatst voor de vraag of in de door partijen gesloten uitzendovereenkomst uitdrukkelijk een uitzendovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan.
2.10 Bij de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst dient volgens vaste rechtspraak getoetst te worden of de inhoud van die rechtsverhouding voldoet aan de criteria die gelden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun overeenkomst en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Verwezen wordt in dit verband naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 maart 2011 (LJN: BP3887).
2.11 De rechtbank is van oordeel dat de bedoeling van partijen in het onderhavige geval niet onomstotelijk is af te leiden uit het opgestelde contract. Met de voorzieningenrechter is de rechtbank van oordeel dat het contract hinkt op twee gedachten. Aan de ene kant valt uit het contract op te maken dat een uitzendovereenkomst is aangegaan met een uitzendbeding. Aan de andere kant is de overeenkomst aangegaan voor een bepaalde tijd. De vraag is dan wat van doorslaggevende betekenis is. Verweerder wordt niet gevolgd in de stelling dat door de enkele opname van een periode met een begin- en einddatum uitdrukkelijk een uitzendovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan. De rechtbank acht hiertoe van belang dat er in het opgestelde contract meer aanwijzingen te vinden zijn dat juist een uitzendovereenkomst met uitzendbeding is bedoeld op te stellen. Immers, op het voorblad wordt de overeenkomst aangeduid als “Uitzendovereenkomst fase A met uitzendbeding”. Ook heeft de werkgever de looptijd van het contract tussentijds aangepast, zodat de looptijd niet langer is dan de termijn van 78 weken dat een uitzendbeding mag gelden. Verder is onder toepasselijk recht opgenomen: “Partijen verklaren dat op deze uitzendovereenkomst het fasensysteem van de CAO voor Uitzendkrachten van toepassing is. Werknemer is werkzaam in fase A.” Er is voorts geen duidelijke keuze gemaakt onder het kopje tussentijdse opzegging, waar staat: “Partijen maken wel/geen gebruik van de in de CAO geboden mogelijkheid tot uitsluiting van (tussentijdse) opzegging bij Uitzendovereenkomsten die zijn aangegaan voor bepaalde tijd van langer dan drie maanden, waarop niet van toepassing is het beding ex. Artikel 7:691 lid 2 BW.”
En tenslotte is onder het kopje uitsluiting loondoorbetalingsplicht opgenomen: “De uitsluiting van loondoorbetalingsplicht is vastgelegd in de CAO. Zie voor de precieze termijnen en condities artikel 9 van de CAO.” Artikel 9 van de CAO heeft betrekking op de uitsluiting van de loondoorbetalingsverplichting.
2.12 Naar de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun overeenkomst en aldus daaraan inhoud hebben gegeven, is door verweerder geen onderzoek gedaan, zo is ter zitting bevestigd. Eiser heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat als de opdrachtgever geen werk voor hem had, hij naar huis werd gestuurd en dat hij dan niet werd doorbetaald. Dit is door verweerder niet weersproken, zodat dit als vaststaand moet worden aangenomen.
2.13 De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat partijen, hoewel gebrekkig en onzorgvuldig geformuleerd, een uitzendovereenkomst met uitzendbeding hebben gesloten en niet een uitzendovereenkomst voor bepaalde tijd. Van doorslaggevende betekenis hierbij is dat, naast de aanwijzingen die hiervoor zijn in het opgestelde contract, in de praktijk de werkgever en eiser er zelf vanuit gingen een uitzendovereenkomst met uitzendbeding te hebben gesloten en op die wijze uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst.
2.14 Op grond van artikel 10, vierde lid, van de CAO wordt in geval van ziekte de uitzendovereenkomst met uitzendbeding direct na melding geacht met onmiddellijke ingang geëindigd te zijn op verzoek van de opdrachtgever. Er is dan geen loondoorbetalingsverplichting. Niet in geschil is dat eiser per datum ziekmelding, 17 november 2008, arbeidsongeschikt was voor zijn eigen werk.
2.15 Eiser had gelet hierop dus geen recht op doorbetaling van zijn loon door zijn werkgever. Verweerder heeft dan ook ten onrechte artikel 29 van de ZW aan eiser tegengeworpen.
2.16 Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.17 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.