ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ8616

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
6 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/2645
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.E. Heyning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake gezamenlijke huishouding en inkomensvoorziening WIJ

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 6 juni 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die afkomstig is uit Roemenië. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, dat haar aanvraag voor een inkomensvoorziening in het kader van de Wet investeren in jongeren (WIJ) had afgewezen. Verweerder oordeelde dat verzoekster niet als alleenstaande kon worden aangemerkt, omdat zij een gezamenlijke huishouding voerde met een medebewoonster.

Verzoekster had in maart 2011 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 februari 2011, waarin verweerder haar een nieuw werkleeraanbod had aangeboden, maar haar aanvraag voor een inkomensvoorziening had afgewezen. Tijdens de zitting op 27 mei 2011 was verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, en werd verweerder vertegenwoordigd door R. de Vos. Verzoekster voerde aan dat zij slachtoffer was van mensenhandel en in een kwetsbare positie verkeerde, en dat zij zonder inkomensvoorziening dakloos zou worden.

De voorzieningenrechter heeft de situatie van verzoekster beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding met haar medebewoonster. Ondanks de argumenten van verzoekster, waaronder haar claim van uitbuiting en de risico's van dakloosheid, concludeerde de voorzieningenrechter dat verweerder terecht had geoordeeld dat verzoekster niet in aanmerking kwam voor de inkomensvoorziening. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de beslissing van verweerder.

De uitspraak werd gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, in aanwezigheid van griffier P.M. van der Pol, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 - 2645 WIJ
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juni 2011
in de zaak van:
[naam verzoekster]
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. J.H. Kruseman, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2011 heeft verweerder in het kader van de Wet investeren in jongeren (WIJ) beslist dat verzoekster een nieuw werkleeraanbod krijgt. Bij datzelfde besluit heeft verweerder beslist dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een inkomensvoorziening voor een alleenstaande, omdat verzoekster niet als alleenstaande kan worden aangemerkt.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 29 maart 2011 bezwaar gemaakt. Bij brief van 11 mei 2011 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 mei 2011, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door R. de Vos, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Verzoekster is afkomstig uit Roemenië. Bij besluit van 21 september 2010 is aan verzoekster per 17 september 2010 een verblijfsvergunning regulier toegekend voor de duur van een jaar. Per 31 oktober 2010 is de uitkering die verzoekster ontving van het Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA) beëindigd. Verzoekster huurt sedert 1 januari 2011 woonruimte aan de [adres] met haar landgenote, mevr. [naam ]. Op 13 januari 2011 heeft verzoekster zich bij het UWV Werkbedrijf gemeld voor het aanvragen van een werkleeraanbod en een inkomensvoorziening in het kader van de WIJ. Op 3 februari 2011 heeft een intakegesprek met verzoekster plaatsgevonden, waarna een tweede gesprek volgde op 4 februari 2011. Op laatstgenoemde datum heeft vervolgens een huisbezoek plaatsgevonden. Hierna heeft nog een gesprek met verzoekster plaatsgevonden op 15 februari 2011. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster geen alleenstaande is, maar een gezamenlijke huishouding voert met [naam ]. Om die reden komt zij niet in aanmerking voor een inkomensvoorziening in het kader van de WIJ.
2.3 Verzoekster kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij wijst erop dat zij het slachtoffer geweest van mensenhandel en uitbuiting en in een bijzonder kwetsbare positie verkeert. Verzoekster bestrijdt dat zij een gezamenlijke huishouding voert. Wanneer zij geen inkomensvoorziening in het kader van de WIJ ontvangt zal zij de woonruimte aan de [adres] niet (langer) kunnen betalen en zal zij dakloos worden. Er bestaat dan ook een reëel risico dat zij haar toevlucht moet zoeken in de prostitutie. Verzoekster beroept zich voorts op het VN Vrouwenverdrag.
2.4 Ter zitting heeft verzoekster naar voren gebracht dat zij niet langer woont op de [adres], maar een tijdelijk logeeradres heeft gevonden bij de heer [naam], woonachtig op het adres [adres]. Verzoekster heeft in verband hiermee een nieuwe aanvraag ingediend om toekenning van een inkomensvoorziening. Verweerder heeft in reactie hierop verklaard dat, nu verzoekster inmiddels verblijft op een ander adres, haar huidige woonsituatie moet worden beoordeeld, waarna zij wellicht in aanmerking zou kunnen komen voor een inkomensvoorziening.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.5 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.6 De voorzieningenrechter merkt op dat het verzoek om voorlopige voorziening verbonden is aan het door verzoekster ingediende bezwaar tegen het besluit van 18 februari 2011 toen verzoekster nog woonachtig was op [adres]. De voorzieningenrechter zal moeten beoordelen of het bezwaar van verzoekster tegen dat besluit vooralsnog een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiervan geen sprake is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt immers dat verzoekster ten tijde van het nemen van het besluit, de woonruimte op het adres [adres] gezamenlijk had gehuurd met mevr. [naam ], dat verzoekster en mevr. [naam ] een slaapkamer en een bed deelden, dat zij gezamenlijk boodschappen deden en gezamenlijk kookten en aten. Voorts maakten verzoekster en mevr. [naam ] beiden de woonruimte schoon. Dat verzoekster, zoals zij heeft verklaard, na korte tijd ruzie kreeg met mevr. [naam ] waardoor zij ieder apart boodschappen gingen doen en niet meer gezamenlijk kookten en aten, maakt dit oordeel niet anders, aangezien er voldoende feiten en omstandigheden overblijven om een gezamenlijke huishouding te kunnen aannemen. Hetgeen verzoekster overigens heeft aangevoerd kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Op grond van deze feiten en omstandigheden heeft verweerder op goede gronden een gezamenlijke huishouding van verzoekster met mevr. [naam ] aanwezig kunnen achten. Verweerder heeft dan ook terecht de aanvraag om toekenning van een inkomensvoorziening ten tijde in geding afgewezen.
2.7 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.