2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. De beoordeling van het verzoek draagt een voorlopig karakter en is niet bindend in de hoofdzaak.
2.2 Het bouwplan betreft een gedeeltelijke vergroting van een bestaande uitbouw van een woning gelegen aan de [adres]. Deze woning behoort in eigendom toe aan [derde partij].
2.3 De bouwvergunning eerste fase is door verweerder op 25 augustus 2010 verleend, omdat het bouwplan niet in strijd is met de Haarlemse Bouwverordening (hierna: Hbv) en het advies van De Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit luidt dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De bouwvergunning tweede fase is door verweerder van rechtswege verleend op 10 februari 2011, omdat de datum waarbinnen verweerder de beslissing had moeten nemen verstreken was.
2.4 Verzoekers zijn eigenaar van dan wel woonachtig op de naastgelegen percelen met huisnummers [nummer] en [nummer]. Omdat de vergunninghouder [derde partij] te kennen heeft gegeven een aanvang te gaan maken met de bouwwerkzaamheden, kunnen verzoekers de bodemprocedure niet afwachten en vragen zij de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de verleende bouwvergunning tweede fase wordt geschorst. Aan dat verzoek leggen zij ten grondslag dat het bouwplan ertoe zal leiden dat er lichtinval wordt weggenomen en dat alle privacy zal verdwijnen door een op de tweede etage te bouwen balkon. Verder voeren zij aan dat bij de toetsing van de bouwaanvraag gekeken is naar een verkeerde bestemming. Het pand is omgebouwd tot meerdere appartementen, wat leidt tot een onveilige situatie en overlast. Tot slot voeren zij aan dat de waarde van hun panden zal verminderen.
2.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bouwvergunning eerste fase verleend is voor het onderhavige bouwplan en deze vergunning inmiddels onherroepelijk is geworden. Ten aanzien van de aanvraag bouwvergunning tweede fase stelt verweerder – na een heroverweging van de van rechtswege verleende bouwvergunning – dat de vergunning niet mag worden geweigerd nu het bouwplan in overeenstemming is met het Bouwbesluit 2003 en de Hbv. De bezwaren van verzoekers spelen in dit verband volgens verweerder dan ook geen rol.
2.6 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.7 Ingevolge artikel 44 van de Woningwet (Ww) mag alleen en moet de bouwvergunning worden geweigerd, indien:
a. het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de bij of krachtens de in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften;
b. het bouwwerk niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening;
c. het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
d. het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 12, eerste lid, of
e. voor het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
In artikel 46, eerste lid, en onder b, van de Ww is bepaald dat burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag beslissen.
In artikel 46, vijfde lid, van de Ww is bepaald dat indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid, de bouwvergunning van rechtswege is verleend
Artikel 56a van de Ww luidt, voor zover van belang en ten tijde van het besluit, als volgt:
1. Een reguliere bouwvergunning wordt op aanvraag in twee fasen verleend.
2. De bouwvergunning eerste fase mag slechts en moet worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel c, d, e, f of g, van toepassing is.
3. De bouwvergunning tweede fase mag slechts en moet worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel a of b, van toepassing is.
Ingevolge artikel 2.5.12 van de Hbv is het onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 verboden bouwvergunningplichtige bouwwerken te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
2.8 Overwogen wordt dat verweerder de bouwvergunning tweede fase – gelet op het bepaalde in artikel 46, vijfde lid, van de Ww - op goede gronden van rechtswege heeft verleend.
2.9 Naar de voorzieningenrechter begrijpt stellen verzoekers zich op het standpunt dat de van rechtswege verleende vergunning tweede fase onrechtmatig is, omdat het bouwplan ertoe zal leiden dat de lichtinval zal wegvallen, de privacy zal verminderen, de waarde van hun panden zal verminderen en bij de toetsing van de bouwaanvraag gekeken is naar een verkeerde bestemming. Dat betoog faalt. Gelet op artikel 56a, derde lid, van de Ww, gelezen in samenhang met artikel 44, eerste lid, onderdeel a en b, van die wet, zijn slechts het Bouwbesluit 2003 en de niet-stedenbouwkundige voorschriften van de Hbv relevant voor de vraag of het verweerder terecht een bouwvergunning tweede fase heeft verleend. Uit het bepaalde in artikel 44, aanhef van de Ww, volgt immers dat een bouwvergunning dient te worden geweigerd indien zich een of meer van de in dat artikel omschreven weigeringsgronden voordoen. Andersom betekent het dat, wanneer het bouwplan in overeenstemming is met de in de weigeringsgronden neergelegde voorschriften, de bouwvergunning moet worden verleend. Andere gronden dan genoemd in artikel 44 Ww mogen niet tot weigering van een bouwvergunning leiden. Artikel 44 Ww geeft met andere woorden een limitatieve opsomming van de weigeringsgronden die bovendien een imperatief karakter hebben. Verzoekers hebben niet gesteld en verder is ook niet gebleken dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit 2003 en de niet-stedenbouwkundige voorschriften van de Hbv. Op grond van het limitatief-imperatieve stelsel van artikel 44 van de Woningwet mag de bouwvergunning tweede fase derhalve niet worden geweigerd. De stellingen van verzoekers dienen derhalve als niet ter zake dienend van de hand te worden gewezen.
2.10 Ten aanzien van de gestelde overlast wordt nog overwogen dat dat een kwestie van civielrechtelijk aard betreft die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Die gronden treffen derhalve om die reden geen doel.
2.11 Al het vorenstaande leidt ertoe dat niet aannemelijk is dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden, zodat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding bestaat. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.