ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ8641

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-351
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke intrekking erkenning bedrijfsvoorraad garagebedrijf na herhaalde overtredingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 10 maart 2011 uitspraak gedaan over de tijdelijke intrekking van de erkenning bedrijfsvoorraad van een garagebedrijf, [naam bedrijf] B.V. De intrekking volgde na herhaalde overtredingen van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad door eiseres. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit op één onderdeel in strijd was met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, maar dat er voldoende grondslag bleef voor de tijdelijke intrekking van de erkenning. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, op basis van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De zaak begon met een controle op 10 september 2009, waaruit bleek dat eiseres op drie punten de Regeling had overtreden. Na een tweede controle op 26 oktober 2010, waarbij opnieuw overtredingen werden vastgesteld, besloot de RDW op 23 november 2010 de erkenning tijdelijk in te trekken. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de RDW verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres voerde aan dat de sanctie onterecht en onevenredig was, maar de rechtbank oordeelde dat de sanctie van negen weken in overeenstemming was met het beleid van de RDW en niet buitensporig was.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de sanctie gerechtvaardigd was, gezien de herhaalde overtredingen en de eerdere waarschuwingen. De rechtbank heeft de proceskosten van eiseres toegewezen aan de RDW, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering bij bestuursbesluiten, maar bevestigt ook de mogelijkheid van tijdelijke intrekking van erkenningen bij herhaalde overtredingen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11 – 351 (voorlopige voorziening) en AWB 11 - 352 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 maart 2011
in de zaken van:
[naam bedrijf] B.V.,
gevestigd te Haarlem,
verzoekster/eiseres (hierna: eiseres),
gemachtigde: mr. L.M. van den Ende, advocaat te Haarlem,
tegen:
De Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2010 heeft verweerder de erkenning bedrijfsvoorraad van eiseres tijdelijk ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 januari 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Daarbij heeft eiseres tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 23 februari 2011, alwaar eiseres, vertegenwoordigd door de heer Van Nispen, eigenaar van [naam bedrijf] B.V. is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door F.G.H. Frielink.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Bij brief van 22 september 2009 heeft verweerder eiseres laten weten dat bij een bij eiseres uitgevoerde controle op 10 september 2009 is gebleken dat eiseres op de volgende drie punten de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad (hierna: de Regeling) heeft overtreden:
I. de overschrijvingsbewijzen (deel II) met kenteken [kenteken] en [kenteken] konden niet getoond worden;
II. de voertuigen met de kentekens [kenteken], [kenteken], [kenteken], [kenteken] en [kenteken], behoorden niet meer tot de bedrijfsvoorraad, terwijl deze wel als zodanig stonden geregistreerd;
III. het voertuig met het kenteken [kenteken] is in de bedrijfsvoorraad aangemeld zonder dat het overschrijvingsbewijs (deel II) aan eiseres was overhandigd.
Daarbij is aan eiseres medegedeeld dat bij een eventuele volgende overtreding van de voorschriften, de erkenning bedrijfsvoorraad voorwaardelijk, tijdelijk of definitief kan worden ingetrokken of kan worden geschorst.
2.3 Op 26 oktober 2010 heeft opnieuw een controle bij eiseres plaatsgevonden. Hierbij is geconstateerd dat eiseres de Regeling heeft overtreden doordat hij het voertuig met het kenteken [kenteken] in de bedrijfsvoorraad heeft aangemeld waarvan hij niet de eigendom heeft verkregen.
2.4 Bij besluit van 23 november 2010 heeft verweerder besloten de erkenning bedrijfsvoorraad tijdelijk in te trekken. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Hierna heeft verweerder bij het bestreden besluit de erkenning van eiseres voor een periode van 9 weken ingetrokken.
2.5 Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartoe – kort samengevat - aangevoerd dat het besluit niet deugdelijk gemotiveerd en onzorgvuldig genomen is. Zowel de aanschrijving van 22 september 2009 als de aanschrijving van 23 november 2010 zijn onterecht. Nu de aanschrijvingen onjuist zijn en tezamen niet een dergelijke sanctie rechtvaardigen, is de opgelegde sanctie onevenredig. Daarbij komt dat de aanschrijving van 23 november 2010 onbegrijpelijk is geredigeerd. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de sanctie van 9 weken buitensporig is en dat zij door de intrekking zeer zwaar economisch getroffen is.
2.6 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op goede gronden de sanctie van een tijdelijke intrekking gedurende negen weken is opgelegd. Eiseres heeft al eerder een waarschuwing gekregen wegens overtreding van de regels. Het is gebruikelijk om binnen het sanctiesysteem bij herhaalde (zware) overtredingen een tijdelijke intrekking van de erkenning bedrijfsvoorraad op te leggen, aldus verweerder.
2.7 Ingevolge artikel 62, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), kan de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW) aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze is gerechtigd motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvan hij de eigendom heeft verkregen, in zijn bedrijfsvoorraad op te nemen.
Op grond van artikel 62, vierde lid, van de WVW 1994 kunnen bij ministeriële regeling voorschriften worden vastgesteld die aan een erkenning worden verbonden en kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld. Deze voorschriften en regels zijn vastgesteld in de Regeling.
Ingevolge artikel 64, eerste lid, van de WVW 1994 zijn met het toezicht op de naleving van de uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen belast de bij besluit van de Dienst Wegverkeer aangewezen ambtenaren. Het toezicht omvat in ieder geval het periodiek controleren van de bedrijfsvoorraad van degene aan wie de erkenning is verleend en van de ter zake van die bedrijfsvoorraad door deze gevoerde administratie.
Artikel 65, tweede lid, aanhef en onder c, van de WVW 1994 bepaalt dat de RDW een erkenning kan intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend, handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
De Regeling bepaalt in artikel 9, eerste lid, dat het erkende bedrijf het bij en krachtens de wet bepaalde omtrent de bedrijfsvoorraad, de erkenning alsmede de registratie, het gebruik en de beëindiging van de registratie van de tot de bedrijfsvoorraad behorende voertuigen in acht moet nemen.
Ingevolge artikel 9, derde lid, van de Regeling is het erkende bedrijf verplicht wijzigingen in de bedrijfsactiviteit alsmede wijziging in de bedrijfsgegevens, voor zover deze van belang kunnen zijn voor de erkenning, onverwijld schriftelijk mede te delen aan de RDW.
Ingevolge het zevende lid, draagt het erkende bedrijf er zorg voor dat alleen voertuigen die bestemd zijn om te worden verkocht, bewaard of bewerkt in de bedrijfsvoorraad worden en zijn opgenomen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Regeling bestaat het toezicht op het erkende bedrijf uit het uitvoeren van periodieke controles door de daartoe bevoegde ambtenaren.
Ingevolge het tweede lid moeten de in het eerste lid bedoelde ambtenaren desgevraagd behoorlijk in de gelegenheid worden gesteld te onderzoeken of het erkende bedrijf voldoet aan de gestelde eisen en voorschriften. Het erkende bedrijf dient inzage te geven in de met betrekking tot de erkenning en bevoegdheden te voeren administratie en het in artikel 6, tweede lid, onderdeel f, bedoelde kwaliteitshandboek. Tevens dient het erkende bedrijf op verzoek van bedoelde ambtenaren de voertuigen die in de bedrijfsvoorraad zijn aangemeld alsmede de daarbij behorende kentekenbewijzen en kentekenplaten te tonen.
Ingevolge het derde lid blijven ingeval de erkenning of de bevoegdheden worden geschorst of ingetrokken, de voertuigen die op het moment waarop de beschikking van kracht wordt in de bedrijfsvoorraad staan geregistreerd, als zodanig geregistreerd tot het moment waarop het voertuig ophoudt te behoren tot de bedrijfsvoorraad.
Artikel 12, tweede lid, van de Regeling bepaalt dat het bedrijf het voertuig voor registratie in de bedrijfsvoorraad mag aanmelden pas nadat het deel I B en het deel II, het deel I B en het overschrijvingsbewijs dan wel voor wat betreft een voor 31 mei 2004 afgegeven kentekenbewijs, het deel II en het overschrijvingsbewijs van het voor het betrokken voertuig afgegeven kentekenbewijs aan het erkende bedrijf is overgedragen.
2.8 De voorzieningenrechter zal allereerst ingaan op de gestelde overtreding met betrekking tot het voertuig met het kenteken [kenteken]. Tussen partijen is niet in geschil dat het voertuig op 24 september 2009, het moment waarop eiseres het voertuig heeft aangemeld voor demontage, niet in eigendom toebehoorde aan eiseres. Reeds hierom heeft verweerder op goede gronden aan eiseres tegengeworpen dat zij niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 62, eerste lid, van de WVW 1994. Eiseres heeft immers een voertuig in de bedrijfsvoorraad aangemeld waarvan zij niet de eigendom heeft verkregen. De stelling van eiseres dat het besluit in primo volstrekt onduidelijk is geredigeerd en dat de inhoud van het besluit in primo en het besluit op bezwaar tegenstrijdig zijn op dit punt, wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd. In beide besluiten heeft verweerder namelijk tegengeworpen aan eiseres dat het voertuig onterecht in de bedrijfsvoorraad is opgenomen.
2.9 Ten aanzien van de gestelde overtreding met betrekking tot de voertuigen met kentekens [kenteken] en [kenteken], overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Blijkens het rapport van het controlebezoek d.d. 10 september 2009 kon eiseres op die dag de overschrijvingsbewijzen van deze voertuigen niet tonen. Ter zitting heeft eiseres daartoe nader gesteld dat zij de overschrijvingsbewijzen niet kon tonen, omdat een chip in de computer defect was en deze op dat moment gerepareerd werd. Eiseres heeft ter zitting een bewijsaanbod gedaan hiertoe. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiseres eerst ter zitting heeft gemeld dat het niet kunnen tonen van de overschrijvingsbewijzen moet worden toegeschreven aan een defecte chip en zij ook eerst ter zitting een bewijsaanbod daartoe heeft gedaan. De voorzieningenrechter zal het bewijsaanbod als zijnde tardief passeren. De conclusie luidt dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de overtreding niet heeft begaan.
2.10 Voorts zal de voorzieningenrechter ingaan op de gestelde overtreding die betrekking heeft op de voertuigen met de kentekens [kenteken], [kenteken], [kenteken], [kenteken] en [kenteken]. In het rapport van het controlebezoek van 10 september 2009 is dienaangaande opgenomen dat eiseres heeft verklaard dat deze voertuigen waarschijnlijk al gesloopt waren en dus niet tot haar bedrijfsvoorraad behoorden, terwijl deze wel als zodanig stonden geregistreerd. Op 15 september 2009 heeft er nogmaals een bezoek plaatsgevonden en uit de rapportage van dat bezoek blijkt dat eiseres screenprints heeft getoond aan de controleur waaruit blijkt dat de voertuigen zijn afgemeld in het ORAD-systeem. In aanwezigheid van de controleur is vervolgens contact opgenomen met ARN, het Nederlandse expertisecentrum voor recycling in de mobiliteitsbranche, omdat het niet lukte de auto’s te melden. Volgens de mededelingen van ARN heeft eiseres op juiste wijze de voertuigen afgemeld. Voor het feit dat er toch een aantal voertuigen niet zijn aangemeld, kon ARN geen verklaring geven. Volgens ARN is er vermoedelijk iets fout gegaan in de communicatie tussen ARN en RDW. Gelet op deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om nader te onderzoeken of er een computerstoring bij de RDW ten grondslag lag aan het ontbreken van de meldingen alvorens over te gaan tot het tegenwerpen van deze overtreding. Door een onderzoek als evenbedoeld achterwege te laten heeft gedaagde het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en ontbeert het besluit tevens een toereikende motivering, zodat dit deel van het besluit wegens strijd met het zorgvuldigheids en het motiveringsbeginsel vernietigd zal worden.
2.11 Ten aanzien van de overtreding met betrekking tot het voertuig met het kenteken [kenteken] overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat dit voertuig in de bedrijfsvoorraad is aangemeld zonder dat het overschrijvingsbewijs (deel II) aan eiseres was overhandigd. Eeiseres heeft hierover verklaard dat met Parkeerbeheer Amsterdam en Politie Amsterdam-Amstelland is afgesproken dat eerst op hun verzoek voertuigen worden opgehaald en later de kentekenbewijzen worden overhandigd aan eiseres. Deze werkwijze wordt volgens eiseres, met medeweten van verweerder, al jarenlang gevolgd. Het betoog van eiseres treft geen doel. Immers, ook indien ervan wordt uitgegaan dat deze werkwijze was afgesproken met Parkeerbeheer Amsterdam en Politie Amsterdam-Amstelland en verweerder van deze werkwijze op de hoogte was, dan kan dit eiseres niet baten. Ter zitting heeft verweerder namelijk beaamd dat de mogelijkheid bestaat om later overschrijvingsbewijzen te verstrekken, maar in dat geval wel een volledig ingevuld 205-formulier dient te worden overgelegd. Naar aanleiding van het betoog van eiseres dat zij dat formulier heeft doen toekomen aan verweerder, heeft verweerder door het ter zitting tonen van een onvolledig door eiseres ingevuld formulier aannemelijk gemaakt dat eiseres niet aan bedoelde voorwaarde heeft voldaan. De conclusie luidt dat artikel 12, tweede lid, van de Regeling, terecht aan eiseres tegengeworpen.
2.12 Concluderend wordt overwogen dat het beroep op een onderdeel van het bestreden besluit doel treft. Op dat punt dient het bestreden besluit dan ook vernietigd te worden. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat het wegvallen van dat onderdeel van het besluit geen gevolgen heeft voor de opgelegde sanctie. In de waarschuwing zijn namelijk drie overtredingen van categorie III tegengeworpen en binnen 30 maanden is nogmaals een categorie III overtreding geconstateerd. Voor het opleggen van de tijdelijke intrekking is vereist dat er binnen 30 maanden, op twee afzonderlijke momenten, sprake is van telkens een overtreding van categorie III. Er bestaat derhalve na de gedeeltelijke vernietiging van het bestreden besluit nog steeds voldoende grondslag om tot intrekking voor de duur van negen weken over te gaan.
2.13 Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat de sanctie buitensporig is en zij door de intrekking zeer zwaar economisch getroffen is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze sanctie volgens het door het verweerder gevoerde beleid in een geval als dit pleegt te worden opgelegd. Verweerder heeft, zoals ter zitting is toegelicht, in verband met een zware overtreding – nadat al eerder een waarschuwing was gegeven – gekozen voor een tijdelijke intrekking voor de duur van negen weken. Verweerder had daarbij de keuze deze tijdelijke intrekking op te leggen binnen een marge van nul tot twaalf weken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de sanctie de rechterlijke toets kan doorstaan nu niet kan worden staande gehouden dat de nadelige gevolgen van de sanctie voor eiseres onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
2.14 Gelet op het overwogene onder 2.12 ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2.15 Omdat thans op de hoofdzaak wordt beslist, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt derhalve afgewezen.
2.16 De voorzieningenrechter ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. De kosten worden aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld op € 1.311,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de gestelde overtreding welke onder rechtsoverweging 2.10 is behandeld;
3.3 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.311,- te betalen aan eiseres;
3.6 gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 604,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Kubicz, de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voorzover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.