RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
zaak-/rekestnr.: 175228 / FA RK 10-3693
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 24 mei 2011
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, vestiging Haarlem,
verzoekende partij,
hierna mede te noemen: de Raad,
[naam moeder],
wonende te Haarlem,
hierna te noemen: de moeder.
Als belanghebbende in deze procedure wordt aangemerkt: mevrouw [naam grootmoeder], grootmoeder (mz).
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad, ingekomen op 4 november 2010;
- de brief van mevrouw I. Biemans, begeleider Pleegzorg van 23 maart 2011;
- de brief van mevrouw [naam grootmoeder] van 25 maart 2011.
-
1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 31 maart 2011 in aanwezigheid van partijen, de Raad, vertegenwoordigd door mevrouw V. Regout, de moeder, de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdbescherming, Locatie Haarlem, hierna te noemen: de Stichting, vertegenwoordigd door mevrouw M. Buitenga, mevrouw [naam grootmoeder], grootmoeder (mz) en I. Biemans, begeleider Pleegzorg.
2 Feiten en omstandigheden
2.1 Uit relaties van de moeder zijn geboren de minderjarigen [naam]:
- [naam minderjarige 1], geboren op [datum] 2005 in de gemeente [plaats].
- [naam minderjarige 2], geboren op [datum] 2008 in de gemeente [plaats];
2.2 De minderjarigen zijn niet erkend door hun biologische vaders.
De moeder heeft van rechtswege het gezag over deze minderjarigen.
2.3 Bij beschikkingen van de kinderrechter zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld; [naam minderjarige 1] vanaf 19 oktober 2006 en [naam minderjarige 2] vanaf 12 maart 2008. De ondertoezichtstelling van beide minderjarigen duurt thans nog voort tot 19 oktober 2011.
2.4 De minderjarigen zijn beiden op grond van een machtiging uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling door de kinderrechter te Haarlem uit huis geplaatst.
[naam minderjarige 1] sinds 4 december 2006 en [naam minderjarige 2] sinds 12 maart 2008.
De machtigingen zijn telkens verlengd en eindigen thans op 19 oktober 2011.
[naam minderjarige 1] verblijft sinds april 2007 bij mevrouw [naam grootmoeder], grootmoeder (m.z.) en [naam minderjarige 2] vanaf 12 maart 2008.
Het verzoek strekt tot ontheffing van de moeder van het gezag van voornoemde minderjarigen op grond van artikel 1:266 BW jº 1:268 BW, met benoeming van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdbescherming, Locatie Haarlem, tot voogdes.
4 Verweer / zelfstandig verzoek
4.1 Uit het rapport van de Raad blijkt dat de moeder niet betrokken is geweest bij het onderzoek dat voorafgaat aan het verzoek tot ontheffing. Zij wil niets meer met Bureau
Jeugdzorg of de Raad te maken hebben
4.2 De moeder heeft ter zitting verweer gevoerd.
De moeder heeft geen bezwaar tegen het verblijf van haar kinderen bij haar moeder, omdat de kinderen het daar goed hebben. De moeder wil echter ook graag zelf voor haar kinderen zorgen. Zij is van mening dat zij daartoe erg haar best heeft gedaan, maar dat dit niet overgekomen is bij de Stichting. Zij leidt inmiddels een stabiel leven, heeft woonruimte en een baan, gebruikt geen harddrugs en neemt haar medicijnen in. De moeder erkent dat zij zich niet altijd aan de afspraken heeft gehouden, omdat de gesprekken met de Stichting -ook van haar kant- niet goed verliepen. Daarom wil zij geen contact meer met de Stichting.
4.3 Mevrouw [naam grootmoeder], (hierna: de grootmoeder) heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de ontheffing van haar dochter als gezaghebbende ouder over haar kinderen. Zij is van mening dat een ontheffing een onomkeerbare beslissing is. Zij vreest dat wanneer - na de ontheffing - de situatie rond haar dochter is verbeterd er geen mogelijkheid meer is om deze beslissing terug te draaien en haar dochter weer met het gezag over haar kinderen te belasten.
De grootmoeder heeft er moeite mee dat de medicatieverslaving van haar dochter als één van de redenen van de ontheffing wordt gezien. Zij erkent dat haar dochter acht jaar verslaafd is geweest aan heroïne, maar stelt dat de verslavingsproblematiek (mede) veroorzaakt is door de arts en de gynaecoloog. Deze hebben haar dochter methadon opgedrongen, omdat zij tijdens de zwangerschap niet met het middelengebruik mocht stoppen.
Volgens de grootmoeder is er nog voldoende perspectief voor haar dochter om zelf voor de kinderen te zorgen. Wanneer de moeder een vaste baan heeft, een huis en een goede en stevige partner die ook voor de kinderen wil zorgen, kan zij zelf het gezag over haar kinderen uitoefenen, zelfs wanneer hiervan pas over tien jaar sprake zou zijn. De grootmoeder gaat ervan uit dat zij, als psycholoog, voldoende in staat is te beoordelen of en wanneer haar dochter zelf voor haar kinderen kan zorgen. Zij ervaart de begeleiding van de Stichting soms als een inmenging met haar manier van verzorging en opvoeding van de kinderen. Gelet op haar professionaliteit acht zij zichzelf beter in staat om te bepalen welke zorg het beste past bij de kinderen dan een voogd van de Stichting. De pleegzorgbegeleiding ervaart de grootmoeder als overbodig. De grootmoeder merkt de begeleiding aan als praten over de kinderen. Ze heeft meer steun aan gesprekken met haar vrienden die vakgenoten zijn. Het is meer controle dan begeleiding. De grootmoeder wil het liefst samen met haar dochter het gezamenlijk gezag over [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] uitoefenen. Daarom verzoekt de grootmoeder ter zitting, mede namens de moeder, niet de Stichting, maar haar tot voogdes over de kinderen te benoemen, zodat zij - als voogdes - op enig moment de beslissing kan nemen om de kinderen weer bij haar dochter te laten opgroeien. Zij heeft een jaar geleden al aan de Stichting verzocht haar met de voogdij over de kinderen te belasten, maar haar is niet verteld dat zij daarvoor een zelfstandig verzoek bij de Kinderrechter moet indienen.
De moeder en de grootmoeder vrezen ook dat [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] bij de grootmoeder zullen worden weggehaald wanneer de Stichting belast is met de voogdij over deze kinderen.
4.4 De Stichting heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de grootmoeder.
Ontheffing
5.1 Aan de orde is de vraag of de gronden voor ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] aanwezig zijn.
5.2 Krachtens het bepaalde in artikel 1:266 BW kan, mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over zijn kind worden ontheven op de grond dat die ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. Verzet een ouder zich tegen de ontheffing, dan kan op grond van artikel 1:268 lid 1 jo lid 2 sub a BW ontheffing worden uitgesproken, als na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel – door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
5.3 Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat de moeder onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarigen te vervullen, zodat het verzoek op dat punt voldoet aan het vereiste in art 1:266 BW.
De moeder heeft ter zitting niet betwist dat zij op dit moment niet in staat is om zelf belangrijke beslissingen over de minderjarigen te nemen.
5.4 Vervolgens dient, nu moeder zich tegen de ontheffing verzet, de vraag te worden beantwoord of ook aan de hiervoor onder 5.2 genoemde criteria voor gedwongen ontheffing wordt voldaan. Vaststaat dat [naam minderjarige 1], die vijf jaar oud is, ruim vier jaar onder toezicht staat en niet meer bij de moeder woont en dat [naam minderjarige 2], die drie jaar is, direct na zijn geboorte onder toezicht is gesteld en nimmer bij zijn moeder heeft gewoond. Moeder en kinderen hebben eenmaal per twee weken contact met elkaar.
5.5 In beginsel heeft een ouder er recht op haar kind zelf te verzorgen en op te voeden en gezag over dit kind uit te oefenen. Door de overheid dienen in de situatie dat er sprake is van maatregelen van kinderbescherming, passende maatregelen te worden genomen om in het belang van de ouder en het kind een hereniging te bewerkstelligen. Wanneer echter kinderen, zoals in de onderhavige procedure, vanaf zeer jeugdige leeftijd niet meer door de ouder worden verzorgd en opgevoed en in een (perspectiefbiedend) pleeggezin verblijven, is het van groot belang dat het kind zich in dit pleeggezin volledig en harmonieus kan ontwikkelen. Voorwaarde daarvoor is dat er duidelijkheid bestaat over het opvoedings- en ontwikkelingsperspectief van het kind.
5.6 Vaststaat dat de moeder geen bezwaar heeft tegen het verblijf van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] bij haar moeder. De moeder erkent de kwaliteiten van de grootmoeder als opvoedster omdat zij zelf door haar is grootgebracht. Hoewel de moeder heeft verklaard dat zij graag weer voor haar kinderen zou willen zorgen, heeft zij ter zitting ook verklaard dat zij wel begrijpt dat dit niet meer mogelijk is. Door de moeder is niet betwist dat zij bijna een jaar geen contact heeft gehad met de Stichting en dat zij de Stichting geen inzicht heeft gegeven in de door haar gestelde gewijzigde omstandigheden.
Nu de moeder slechts een jaar de zorg voor [naam minderjarige 1] heeft gehad en [naam minderjarige 2] vanaf zijn geboorte door de grootmoeder is verzorgd, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een situatie waarin de verwachting gerechtvaardigd is dat de moeder binnen een voor de ontwikkeling van beide kinderen aanvaardbare termijn alsnog de verantwoordelijkheid voor het onbedreigd opgroeien van haar zonen kan gaan dragen. Ook bij de door de grootmoeder ter zitting geschetste mogelijke verbeterde en gestabiliseerde situatie van de moeder is sprake van in de verre toekomst gelegen onzekere omstandigheden.
5.7 De Stichting heeft zich schriftelijk bereid verklaard de voogdij te aanvaarden. De grootmoeder heeft zich ter zitting bereid verklaard de voogdij te aanvaarden.
5.8 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] onvoldoende zijn om de hiervoor onder 5.2 genoemde dreiging af te wenden en dat aan de voorwaarden voor gedwongen ontheffing van het gezag over beide kinderen is voldaan.
5.9 Het verzoek van de Raad zal worden toegewezen met dien verstande dat de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard. Nu nog een ondertoezichtstelling van kracht is, acht de rechtbank het wenselijk de voogdij eerst te doen aanvangen na het onherroepelijk worden van de beslissing tot ontheffing. De ondertoezichtstelling vervalt dan van rechtswege.
Voogdij
5.10 Ten aanzien van het verzoek van de grootmoeder haar tot voogdes over de kinderen te benoemen overweegt de rechtbank als volgt.
De grootmoeder speelt een belangrijke rol in het leven van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2]. Zij zorgt ruim vier jaar voor [naam minderjarige 1] en drie jaar voor [naam minderjarige 2]. Er is sprake van een veilige hechtingssituatie en een stabiele opvoedingssituatie. De grootmoeder is bereid tot de meerderjarigheid van de kinderen voor hen te blijven zorgen.
De verblijfplaats van de kinderen bij de grootmoeder staat niet ter discussie; zij zorgt goed voor de kinderen. Door de ontheffing ontstaat ook bij alle betrokkenen duidelijkheid over de plaats waar de kinderen zullen opgroeien. De Stichting heeft ter zitting verklaard dat er geen aanleiding is de verblijfplaats van de kinderen te wijzigen.
Uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is echter gebleken dat de samenwerking tussen de grootmoeder en de Stichting moeizaam verloopt en dat deze feitelijk wordt vertroebeld door de machtstrijd tussen de grootmoeder en de Stichting. Hierdoor ontstaat voor de Stichting een onwerkbare situatie. De grootmoeder wil niet onder ogen zien dat de situatie rond haar dochter zodanig is dat zij nu en in de toekomst niet meer voor haar kinderen kan zorgen. De grootmoeder bagatelliseert de verslavingsproblematiek van haar dochter en de gevolgen die deze voor de kinderen heeft gehad en nog heeft. Beide kinderen zijn verslaafd geboren. Bij [naam minderjarige 1] is sprake van een zodanige vorm van agressie dat hulpverlening voor hem noodzakelijk is. De grootmoeder accepteert, mede vanwege haar professionaliteit, niet zonder meer het hulpverleningstraject dat de Stichting voor de kinderen uitzet en geeft geen dan wel onvoldoende informatie aan de Stichting over door haar zelf ingeschakelde hulpverlening voor de kinderen.
5.11 De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de kinderen is, wanneer Bureau Jeugdzorg Noord-Holland als onafhankelijke instelling wordt belast met de voogdij over de kinderen om ondersteuning te bieden en besluiten te nemen voor deze kinderen.
Zolang de grootmoeder van mening is dat de moeder – zelfs op een termijn van tien jaar – nog steeds de mogelijkheid moet hebben om de zorg voor de kinderen weer op zich te nemen, bestaat er voor de kinderen geen duidelijkheid over de vraag waar zij blijven wonen en door wie zij worden verzorgd en opgevoed. Wanneer de grootmoeder belast wordt met de voogdij bestaat het risico dat de loyaliteit tussen de grootmoeder en de moeder een overwegende rol gaat spelen en de grootmoeder voor de keus kan worden gesteld die of haar band met de moeder zal schaden of verregaande gevolgen heeft voor de kinderen. De grootmoeder kan op deze wijze haar positie ten opzichte van de kinderen als pleegmoeder behouden en ten opzichte van de moeder als ouder.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het verzoek van de grootmoeder worden afgewezen.
5.11 De Stichting wordt in overweging gegeven om bij toekomstige evaluaties te bezien of overdracht van de voogdij aan de grootmoeder mogelijk is.
- [naam moeder],
wonende te [plaats],
van het gezag over de minderjarigen [naam],
- [naam minderjarige 2], geboren op [datum]2008 in de gemeente [plaats];
- [naam minderjarige 1], geboren op [datum] 2005 in de gemeente [plaats].
6.2 Benoemt tot voogdes over voornoemde minderjarigen:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdbescherming, Locatie Haarlem.
6.3 Wijst af het meer of anders verzochte
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A.M. van de Rest-van der Heijden, en mr. R.A. Otter en mr. A.M. Ayal, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van M.P. Joukes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2011.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dien het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of adat deze hun op andere wijze bekend is geworden.