ECLI:NL:RBHAA:2011:BR1528

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-700782-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige jongens door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 22 maart 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zeven minderjarige jongens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1997 tot 2005 ontucht heeft gepleegd met deze jongens, die aan zijn zorg waren toevertrouwd. De feiten vonden plaats in verschillende contexten, waaronder logeerpartijen en tijdens muziekactiviteiten. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de beschuldigingen, maar de rechtbank heeft zijn verweer verworpen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en een verbod om zich te mengen in activiteiten met minderjarigen. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is geëist voor de geleden immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die door zijn daden is veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700782-09
Uitspraakdatum: 22 maart 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 november 2010 en 8 maart 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na, ter terechtzitting van 9 november 2010 door de rechtbank toegestane, wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
feit 1 primair:
hij op een tijdstip in of omstreeks de maand juni 2004 of in de maand juni 2003 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- die [slachtoffer 1] een of meermalen een zoen op de wang gegeven en/of
- een of meermalen (over het shirt heen) de buik en/of voorkant van het bovenlijf en/of de middel van die [slachtoffer 1] betast en/of aangeraakt en/of geaaid en/of
- een of meermalen (aan) het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 1] betast en/of aangeraakt en/of getrokken en/of
- die [slachtoffer 1] een of meermalen gepijpt;
feit 1 subsidiair:
hij op een tijdstip in of omstreeks de maand juni 2004 of in de maand juni 2003 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, en/of van wie hij, verdachte, wist dat hij in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft, bestaande uit
- het een of meermalen geven van een kus/zoen op de wang van die [slachtoffer 1] en/of
- het een of meermalen betasten en/of aanraken en/of aaien (over het shirt heen) van de buik en/of voorkant van het bovenlijf en/of het middel van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van en/of van het aanraken van en/of het trekken aan het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 1] en/of
- het pijpen van die [slachtoffer 1];
feit 2:
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 25 mei 2005 tot en met 08 juni 2005 te Hoofddorp ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- een of meermalen (aan) het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 1] betast en/of aangeraakt en/of getrokken en/of
- een of meermalen die [slachtoffer 1] gepijpt;
feit 3 primair:
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 25 mei 2005 tot en met 08 juni 2005 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- een of meermalen de (ontblote) buik en/of voorkant van het bovenlijf en/of de middel van die [slachtoffer 2] betast en/of aangeraakt en/of geaaid en/of
- die [slachtoffer 2] een of meermalen gepijpt;
feit 3 subsidiair:
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 25 mei 2005 tot en met 08 juni 2005 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer 2], geboren [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, en/of van wie verdachte wist dat hij in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het een of meermalen betasten en/of aanraken en/of aaien van de (ontblote/onder de kleding) buik en/of voorkant van het bovenlijf en/of het middel van die [slachtoffer 2] en/of
- het pijpen van die [slachtoffer 2];
Feit 4:
hij op een tijdstip in of omstreeks de maand augustus 2002 te Dalfsen in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, en/of van wie verdachte wist dat hij in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het lepeltjelepeltje liggen tegen (het lichaam van) die [slachtoffer 3] en/of
- het omarmen van die [slachtoffer 3] en/of
- het (over de kleding) betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel van die [slachtoffer 3];
feit 5 primair:
hij op een tijdstip in of omstreeks in de periode van 17 mei 2005 tot en met 16 mei 2007 te Hoofddorp en/of Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 4], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- (aan) het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 4] getrokken en/of aangeraakt en/of betast en/of
- die [slachtoffer 4] een of meermalen gepijpt;
feit 5 subsidiair:
hij op een tijdstip of omstreeks in de periode van 17 mei 2005 tot en met 16 mei 2007 te Hoofddorp en/of Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer 4], geboren [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, en/of van wie hij, verdachte, wist dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde en/of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten van en/of aanraken van en/of trekken aan het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 4] en/of
- het pijpen van die [slachtoffer 4];
feit 6 primair:
hij op een tijdstip in of omstreeks het jaar 2004 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 5], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij (aan) het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 5] getrokken en/of aangeraakt en/of betast;
feit 6 subsidiair:
hij op een tijdstip in of omstreeks het jaar 2004 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer 5], geboren [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, en/of van wie hij, verdachte, wist dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde en/of lichamelijke onmacht, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het aanraken van en/of betasten van en/of het trekken aan het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 5];
feit 7 primair:
hij op een tijdstip in of omstreeks het jaar 1997 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 6], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- (aan) het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 6] getrokken en/of betast en/of aangeraakt en/of
- de hand van die [slachtoffer 6] naar zijn, verdachtes, (ontblote) geslachtsdeel gebracht en/of (vervolgens) zijn, verdachtes, (ontblote) geslachtsdeel door die [slachtoffer 6] laten betasten;
feit 7 subsidiair:
hij op een tijdstip in of omstreeks het jaar 1997 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer 6], geboren [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, en/of van wie hij, verdachte, wist dat hij in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten van en/of van het aanraken van en/of het trekken aan het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 6] en/of
- het brengen van de hand van die [slachtoffer 6] naar zijn (ontblote) geslachtsdeel en/of het laten betasten van zijn (ontblote) geslachtsdeel;
feit 8 primair:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 1999 tot en met 15 juli 2003 te Hoofddorp en/of Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer in elk geval in Nederland, (meermalen) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 7], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij (telkens)
- (aan) het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 7] getrokken en/of aangeraakt en/of betast en/of
- die [slachtoffer 7] een (tong)zoen gegeven;
feit 8 subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 1999 tot en met 15 juli 2003 te Hoofddorp en/of Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer in elk geval in Nederland, (meermalen) met [slachtoffer 7], geboren [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, en/of van wie hij, verdachte, wist dat hij in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit
- het betasten van en/of van het aanraken van en/of het trekken aan het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 7] en/of
- het geven van een (tong)zoen aan die [slachtoffer 7].
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.1. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging, althans dat bewijsuitsluiting plaatsvindt voor wat betreft de aangiften en verklaringen van de aangevers.
Zij heeft daartoe gesteld dat het openbaar ministerie op een aantal wijzen ernstig inbreuk heeft gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Het openbaar ministerie heeft volgens de verdediging gehandeld in strijd met de onschuldpresumptie en het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). In dit verband heeft de verdediging de rechtbank voorts voorwaardelijk verzocht, voor het geval de rechtbank twijfelt aan de schriftelijke weergave van de raadsvrouw van de audiovisuele beelden van de aangiften, zelf kennis te nemen van de audiovisuele beelden.
Bij de behandeling van dit verweer stelt de rechtbank voorop dat zij - gezien de na de terechtzitting van 9 november 2010 aan het dossier toegevoegde uitgewerkte verhoren van alle aangiften van de slachtoffers - niet twijfelt aan de juistheid van de schriftelijke weergave van de raadsvrouw van de audiovisuele beelden van de aangiftes. Aan de voorwaarde van het verzoek van de raadsvrouw is dus niet voldaan, zodat dit verzoek verder buiten beschouwing kan blijven.
Met betrekking tot de inbreuken welke zouden zijn gemaakt, stelt de raadsvrouw allereerst dat de aangevers sturend zijn verhoord en dat belangrijke punten in de verhoren door verbalisanten niet dan wel verdraaid zijn weergegeven.
Voorts is verdachte naar het oordeel van de raadsvrouw op een aantal punten - gelet op de niet-naleving van de Aanwijzing opsporing en vervolging seksueel misbruik (hierna: de Aanwijzing) - tekort gedaan in diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
Zo heeft een zedenrechercheur voorafgaand aan het verhoor door de rechter-commissaris aan de aangevers een afschrift verstrekt van de door hen gedane aangiften en bevatte het dossier geen processen-verbaal van de informatieve gesprekken. Op deze manier is toetsing van de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen onmogelijk gemaakt.
Ook is een vertrouwenspersoon bij de verhoren van meerdere aangevers aanwezig geweest.
Voorts is verdachte publiekelijk en onnodig, op de school waar hij werkte, buiten heterdaad aangehouden.
Daarnaast is volgens de verdediging sprake geweest van ‘collaborative story telling’. Met deze term wordt gedoeld op een proces waarbij personen onderling communiceren over een gebeurtenis in het verleden waardoor het oorspronkelijke verhaal verandert door ‘post hoc informatie’. De ‘collaborative story telling is volgens de verdediging in de hand gewerkt door de wijze van benadering van de aangevers door de verbalisanten en door de publiekelijke aanhouding van verdachte.
Bovendien is sprake geweest van een ‘sneeuwbaleffect’. Na de onthulling van seksueel misbruik volgen de gebeurtenissen elkaar soms in hoog tempo op. De omgeving onderneemt onmiddellijk actie waarna er geen weg meer terug is voor het vermeende slachtoffer. In het onderhavige geval is het naar de politie gaan steeds door derden geïnitieerd, aldus de verdediging.
Tenslotte, aldus de raadsvrouw, is er geen technisch onderzoek gedaan.
De rechtbank overweegt het volgende.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank na kennisneming van uitgewerkte verhoren van de aangiften van oordeel dat niet is gebleken dat verbalisanten daarin sturend waren of onvoldoende neutraal. Wel geven de verbalisanten structuur aan de aangiften waarbij zij vragen stellen met betrekking tot data, plaatsen en handelingen. Echter, ook geven verbalisanten regelmatig aan en benadrukken zij zelfs, dat het gaat om hetgeen aangevers zich kunnen herinneren en dat er niet gegist of ingevuld moet worden. Aangevers worden dan ook geen woorden in de mond gelegd. Zij krijgen voldoende ruimte om spontaan tot een verklaring te komen.
Ook is niet gebleken dat door verbalisanten belangrijke punten in de verhoren niet dan wel verdraaid zijn weergegeven. Weliswaar hebben de aangiften, op onderdelen, het karakter van een samenvatting, maar deze samenvatting is niet gekleurd en er worden geen cruciale passages weggelaten. Naar aanleiding van de in dit verband door de raadsvrouw aangehaalde aangifte van [s[slachtoffer 4]htoffer 4], wijst de rechtbank op pagina 6 van die aangifte, alwaar wordt geverbaliseerd dat [slachtoffer 4] verklaart dat hij niet denkt dat het voorval met verdachte de reden is geweest dat hij coke en wiet ging gebruiken. Naar aanleiding van de in dit verband door de raadsvrouw aangehaalde aangifte van [slachtoffer 3], wijst de rechtbank op pagina 2 van die aangifte, alwaar wordt geverbaliseerd dat [slachtoffer 3] verklaart dat hij verdachte altijd een toffe gozer heeft gevonden en gedacht heeft dat hetgeen verdachte bij hem gedaan had normaal was, doch dat hij nu denkt dat het wel gevolgen voor hem heeft gehad.
Er is dan ook bij de wijze van verhoren van de aangevers noch bij de weergave daarvan in de processen-verbaal van aangifte sprake van een inbreuk op de beginselen van een goede procesorde.
Voor wat betreft de door de raadsvrouw gestelde niet-naleving van de Aanwijzing is de rechtbank van oordeel dat daarvan niet is gebleken.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat op de onderhavige zaak de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake sexueel misbruik (2008A031), als in werking getreden op 1 januari 2009, van toepassing is. Deze Aanwijzing strekt er op de eerste plaats toe de deskundigheid en professionaliteit van de behandelende zedenrechercheurs te bevorderen. Ook biedt de Aanwijzing de verdediging een kader waarbinnen de juiste toepassing van de in die Aanwijzing opgenomen handelingen kunnen worden getoetst. De Aanwijzing bevat geen strak juridisch kader waarbinnen de zedenrechercheurs zich dienen te bewegen. Dat de aangevers voorafgaand aan het verhoor bij de rechter-commissaris een afschrift van hun aangifte hebben gekregen, is weliswaar onwenselijk, doch niet in strijd met de Aanwijzing, welke immers op dit punt geen voorschriften bevat. De verdediging is – naar het oordeel van de rechtbank – door deze handelwijze niet wezenlijk beperkt in het recht om de aangevers in hun verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris vragen te stellen, bijvoorbeeld met betrekking tot de totstandkoming en inhoud van de aangifte, de reden tot het doen van aangifte en welke contacten zij in verband met het doen van aangifte hebben gehad.
Schriftelijke verslagen van de informatieve gesprekken met de aangevers, met uitzondering van [slachtoffer 3], zijn na de zitting van 9 november 2010 aan het dossier toegevoegd. Ook is aan het dossier een proces-verbaal van bevindingen toegevoegd waarin is weergegeven welke rechercheurs de informatieve gesprekken hebben gevoerd alsmede wat de gang van zaken is geweest alvorens [slachtoffer 3] aangifte kwam doen en wat er voorafgaande aan de aangifte is besproken. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat deze verslagen in combinatie met dit proces-verbaal voldoende zijn om te kunnen spreken van een schriftelijke weergave als bedoeld in de Aanwijzing. De Aanwijzing stelt immers dat de verslagen tenminste moeten vermelden welke personen bij het informatieve gesprek aanwezig zijn geweest. De schriftelijke verslagen en bedoeld proces-verbaal, als toegevoegd aan het dossier, bevatten deze informatie en daarnaast een samenvatting van het besprokene. Op deze manier heeft de verdediging dan ook voldoende informatie over de informatieve gesprekken verkregen om deze af te kunnen zetten tegen de later gedane aangiften. Voorts valt niet in te zien welk verdedigingsbelang is geschaad doordat er een vertrouwenspersoon aanwezig is geweest bij verschillende informatieve gesprekken en aangiften. Dit geldt temeer nu deze vertrouwenspersoon niet als getuige is gehoord en zich overigens ook – zo blijkt uit de betreffende uitgewerkte aangifteverhoren -, bij deze verhoren geheel op de achtergrond heeft gehouden Tenslotte wijst de rechtbank erop dat het houden van informatieve gesprekken en de mogelijkheid van aanwezigheid van het een vertrouwenspersoon ook mede zien op de belangen en de bescherming van slachtoffers in zedenzaken.
De raadsvrouw heeft voorts gesteld de publiekelijke wijze waarop verdachte is aangehouden onbegrijpelijk en in strijd met de Aanwijzing te vinden.
De rechtbank merkt dienaangaande op dat het aan het openbaar ministerie is te bepalen of, op welke wijze en op welk moment een verdachte wordt aangehouden. In dit geval was geen sprake van een in bedoelde Aanwijzing beschreven situatie waarbij de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) vooraf diende te worden geconsulteerd. Naar de rechtbank begrijpt uit het dossier en de mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting, is verdachte ’s morgens om 08.05 uur door politiemensen in burger aangehouden in een van de gangen van de school waar hij werkte, nadat men zich eerst bij de woning van verdachte hadden vervoegd. Op de school waren op dat moment nog geen leraren en scholieren zichtbaar aanwezig. De rechtbank volstaat met de opmerking dat een en ander haar niet onbegrijpelijk voorkomt en dat niet blijkt dat de officier van justitie in redelijkheid niet tot deze aanhouding had kunnen beslissen.
De opmerkingen van de raadsvrouw voor wat betreft ‘collaborative storytelling’ en ‘sneeuwbaleffect’ laat de rechtbank hier onbesproken als zijnde niet van belang voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Tenslotte heeft de raadsvrouw van verdachte niet aangegeven welk technisch onderzoek de politie in de onderhavige zaak achterwege heeft gelaten en behoeft deze opmerking dan ook geen bespreking.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van enige fout danwel combinatie van fouten welke wijst op een doelbewuste schending van vormvoorschriften.
Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in zijn vervolging. Voorts zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 6 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6 subsidiair, 7 primair en 8 primair ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie (3) jaren, onder de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met de slachtoffers.
Voorts vordert zij toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen met de daarbij behorende schadevergoedingsmaatregelen, met dien verstande dat
- aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] wordt toegewezen € 3.702,90;
- aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] € 4.039,04 en voor het overige niet ontvankelijkverklaring;
- aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] € 4.924,22;
- aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] € 1.666,36;
- aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] € 4.399,51 en voor het overige niet ontvankelijkverklaring;
- aan de benadeelde [slachtoffer 7] € 4.960,86; en
- aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] € 3.557,90 en voor het overige niet ontvankelijkverklaring.
Zij vordert tenslotte bij uitspraak, de opheffing van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte te bevelen.
4. Bewijs
4.1 Bewijsuitsluiting
Zoals onder 2.1. is weergegeven heeft de verdediging in het kader van het gevoerde niet-ontvankelijkheidverweer subsidiair aangevoerd dat de door de verdediging gesignaleerde vermeende vormfouten zouden moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Zoals onder 2.1. overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van enige fout dan wel combinatie van fouten welke wijst op een doelbewuste schending van vormvoorschriften. De rechtbank verwerpt daarom ook het beroep op bewijsuitsluiting.
4.2. Betrouwbaarheid verklaringen aangevers.
De raadsvrouw van verdachte heeft de betrouwbaarheid van de door de aangevers afgelegde verklaringen betwist. Er zou sprake zijn geweest van ‘collaborative storytelling’ waarbij de aangevers met anderen hebben gesproken en waardoor het oorspronkelijk verhaal kan zijn veranderd. Ook is er sprake van een sneeuwbaleffect als gevolg waarvan na de onthulling van het sexueel misbruik door de aangevers er geen weg meer terug was. Het naar de politie gaan door de aangevers is steeds door een derde geïnitieerd of gestimuleerd waarmee de aangever een intieme relatie onderhield.
In eerste instantie is er slechts aangifte gedaan door [slachtoffer 2], gevolgd door de aangifte van [slachtoffer 1]. Nadat de aanhouding van verdachte publiekelijk bekend was geworden, zijn de overige aangevers naar de politie gegaan. Er hebben bijeenkomsten plaatsgevonden waarbij alle aangevers samen zijn gekomen en met elkaar hebben gesproken, zodat er informatie-overdracht heeft plaatsgevonden. Meerdere jongens kennen elkaar goed en dezelfde vertrouwenspersoon, [naam vertrouwenspersoon], is aanwezig geweest bij de verhoren van meerdere aangevers. Veel van de aangevers zijn niet in staat om details te beschrijven en de verklaringen zijn allen erg vaag, aldus de raadsvrouw van verdachte. Zij hadden veelal een motief om aangifte te doen zodat zij voor hun “misstappen” een schuldige konden aanwijzen.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers overweegt de rechtbank het volgende.
Hoewel aannemelijk is geworden, uit hetgeen na de aangiften en de aanhouding van verdachte is voorgevallen tussen verdachte en sommige van de aangevers, dat een aantal aangevers wrok koestert jegens verdachte, heeft geen van de aangevers een motief om een valse aangifte te doen jegens verdachte. Integendeel; alle slachtoffers geven aan dat zij tegen verdachte opkeken en een voorbeeld in hem zagen. Ook toont een aantal aangevers nog steeds een zekere mate van loyaliteit ten opzichte van verdachte. Voorts komen de aangevers authentiek en oprecht over in hun aangiften, temeer wanneer de aangiften worden gelezen in samenhang met de schriftelijke uitwerkingen ervan. Alle aangevers hebben moeite om over het gebeurde te praten en zij tonen schaamtegevoelens. Zij hebben dan ook gedurende de periode dat de feiten plaatsvonden - op een enkele uitzondering na -, niet met elkaar over het gebeurde gesproken. Zelfs na het doen van aangifte, hadden de aangevers moeite tegenover elkaar over het gebeurde te praten. Zo heeft [slachtoffer 2] niet in detail aan zijn moeder willen vertellen wat er was gebeurd en heeft [slachtoffer 6] aanvankelijk tegen zijn vriend [slachtoffer 7] gezegd dat het bij hem slechts bij een poging zou zijn gebleven.
Ook is de rechtbank niet gebleken van dusdanige onderlinge contacten tussen de aangevers waaruit kan worden afgeleid dat zij het doen van aangifte en de inhoud van de aangifte met elkaar hebben voorbesproken. Iedere aangever vertelt zijn eigen verhaal en heeft een eigen reden om aangifte te doen. Sommige aangevers kennen elkaar en zijn met elkaar bevriend maar anderen kennen elkaar in het geheel niet. Dat het bekend worden van de aanhouding van verdachte in verband met de verdenking van het plegen van ontucht, heeft geleid tot het doen van meerdere aangiften, hoeft op zich niet bijzonder te zijn en doet zich vaker voor bij zaken van sexueel misbruik. Het kan juist een aanleiding vormen voor de aangever om zijn verhaal te durven doen, hetgeen hier ook blijkt uit een aantal verhoren. Dat dit verhaal door de aangever eerst in eigen, intieme, kring aan familie en/of partner en/of vertrouwenspersoon wordt gedaan voordat aangifte wordt gedaan, is vanuit menselijk oogpunt begrijpelijk en voor de hand liggend.
Naar het oordeel van de rechtbank valt verder niet in te zien dat de aanwezigheid van [naam vertrouwenspersoon] als vertrouwenspersoon bij de verhoren van de aangevers, [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6], deze verhoren kwa betrouwbaarheid in negatieve zin zou hebben beïnvloed. Uit de stukken blijkt dat het hier gaat om een predikant, die ondersteunende gesprekken met deze aangevers en [slachtoffer 3] heeft gevoerd. Volgens de Aanwijzing is de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon toegestaan en uit de uitgewerkte verhoren blijkt dat de vertrouwenspersoon zich ook op de achtergrond houdt.
Dat er bijeenkomsten zijn gehouden met de aangevers, ziet, zo blijkt uit de brief van de officier van justitie d.d. 8 november 2010, op informatieve bijeenkomsten, georganiseerd door slachtofferhulp. Niet valt in te zien in welk opzicht deze bijeenkomsten gelet op het karakter daarvan, van invloed zouden zijn geweest op de afgelegde verklaringen van aangevers.
Gezien dit alles, in onderling verband en samenhang bezien, hecht de rechtbank wel degelijk geloof aan de verklaringen van aangevers en zijn de verklaring om die reden ook bruikbaar voor het bewijs.
4.3. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4, 5 primair, 6 subsidiair, 7 en 8 primair ten laste gelegde feiten op grond van de navolgende feiten en omstandigheden.
Ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten:
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vriendschappelijke relaties heeft gehad met de slachtoffers en dat zij minderjarig waren.
Zij bleven wel eens bij hem thuis logeren, na een discoavond of feest. Verdachte ging er van uit dat de jongens hiervoor toestemming hadden van hun ouders. Verdachte heeft verklaard meer jongens wel eens een klap op hun kont te hebben gegeven. Het zou voorts kunnen dat hij één of meer van hen een kus zou hebben gegeven.
Ook zouden omhelzingen met de jongens hebben plaatsgevonden.
Verdachte heeft verklaard dat een zogenaamde ‘piktik’ of ‘pigdick’ een bepaalde begroeting over en weer was, welke hij op die momenten niet verkeerd vond. Hij deed daaraan mee.
Verdachte heeft verklaard dat hij wel dacht dat alle jongens hem vertrouwden en dat hij overwicht op hen had.
Het kwam wel voor dat verdachte op de terugweg na een discoavond voor de jongens betaalde voor de McDonald. Voorts betaalde hij consumpties voor hen, als de jongens hem hadden geholpen bij een discoavond. De jongens dronken dan ook alcohol.
Verdachte heeft verklaard dat de jongens op zolder, waar matrassen lagen, bleven slapen en dat hij incidenteel dan ook op zolder bleef slapen. Hij heeft erkend bij hen te hebben gelegen.
Verdachte heeft verklaard, naar aanleiding van het sms-taalgebruik, waarbij afsluitend wordt ge-smst met ‘kusje en likje’, dat dit niet goed was om te doen. Hij is er op zeker moment op gewezen en werd zich bewust dat hij daarin te ver was gegaan.
Verdachte heeft verklaard dat de jongens die meegingen met een discoavond deels onder zijn verantwoordelijkheid vielen. Hij zorgde altijd dat ze weer thuiskwamen, dan wel dat ze met toestemming van hun ouders bleven slapen. Hij kende de meeste ouders.
Ten aanzien van 1 primair:
Op 4 november 2009 heeft [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], aangifte gedaan van seksueel misbruik.
Het gebeurde in een weekend in juni 2004 te Hoofddorp bij verdachte thuis. Verdachte had gevraagd aan [slachtoffer 1] of hij bleef slapen. Op zolder lagen 2 matrassen. Na 10 minuten verscheen verdachte op zolder en werd handtastelijk. Verdachte gaf een kus op de wang van [slachtoffer 1]. Vervolgens begon verdachte weer aan [slachtoffer 1] te zitten, ook onder de dekens. Hij aaide over zijn buik. Verdachte ging ook met zijn hand in de onderbroek van [slachtoffer 1] en ging aan zijn geslachtsdeel trekken. Even later begon verdachte wederom aan het geslachtsdeel van [slachtoffer 1] te trekken, deed zijn onderbroek naar beneden en ging hem pijpen.
Verdachte heeft op 17 november 2009 tegenover de verbalisanten verklaard dat het zou kunnen dat [slachtoffer 1] in 2004 bij hem op zolder in Hoofddorp heeft geslapen.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] hem in de zomervakantie heeft verteld dat verdachte sexueel aan hem ([slachtoffer 1]) had gezeten.
Aan het verweer van verdachte dat een en ander niet kan hebben plaatsgevonden omdat verdachte in 2004 zijn verjaardag in een boerenschuur heeft gevierd, gaat de rechtbank voorbij. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] en [getuige 1] verklaren immers dat verdachte in 2004 naast de surprise party die zijn echtgenote voor hem had georganiseerd, ook thuis zijn verjaardag heeft gevierd. Aan de verklaring van [getuige 1] hecht de rechtbank geloof, nu deze getuige het jaar 2004 linkt aan het jaar dat hij zijn vriendin had leren kennen en aan het moment waarop zijn ouders een nieuwe auto hadden gekregen.
Ten aanzien van feit 2 primair:
Op 4 november 2009 heeft [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], aangifte gedaan van seksueel misbruik.
In 2005 vroeg verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op zijn verjaardag in Hoofddorp wilden komen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bleven slapen op zolder. Vervolgens voelde [slachtoffer 1] dat er aan hem werd gezeten. [slachtoffer 1] voelde dat verdachte zijn onderbroek in ging en aan zijn geslachtsdeel begon te trekken. [slachtoffer 1] zag dat verdachte de dekens van hem af sloeg en hem begon te pijpen.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte aan [slachtoffer 1] zat.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair:
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dat na zijn verjaardag in 2005 mogelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn blijven slapen, maar dat het misschien in 2004 is geweest bij een andere gelegenheid. Met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft hij een avond gesprekken gevoerd over zijn zwangere vrouw en wat voor naam het kind zou krijgen. Dat was om en nabij de verjaardag van verdachte.
Ten aanzien van feit 3 primair:
Op 29 oktober 2009 heeft [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], aangifte gedaan van seksueel misbruik.
In 2005 vroeg verdachte, tijdens of rond zijn verjaardag, of [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij hem bleven slapen in Hoofddorp. Verdachte kwam naast [slachtoffer 2] op de bank zitten. Verdachte wreef met zijn hand over de rug en buik, onder het shirt, van [slachtoffer 2]. Hij ging onder het shirt en wreef over de buik van [slachtoffer 2].
Vervolgens zijn ze gedrieën, [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en verdachte naar zolder gegaan.
[slachtoffer 2] werd wakker en zag dat verdachte met zijn hoofd omhoog kwam vanuit zijn kruis en voelde dat verdachte hem gepijpt had.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte in 2005 aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] vroeg of zij op zijn verjaardag in Hoofddorp wilden komen. [slachtoffer 1] zag dat verdachte op enig moment een arm om de schouders van [slachtoffer 2] sloeg. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bleven slapen op zolder. Vervolgens voelde [slachtoffer 1] dat er aan hem werd gezeten. [slachtoffer 1] voelde dat verdachte zijn onderbroek in ging en aan zijn geslachtsdeel begon te trekken. [slachtoffer 1] zag dat verdachte de dekens van hem af sloeg en hem begon te pijpen. [slachtoffer 1] hoorde later van [slachtoffer 2] dat het met hem ook was gebeurd en dat verdachte eerst bij hem was geweest.
Ten aanzien van feit 4:
Op 25 november 2009 heeft [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum], aangifte gedaan van seksueel misbruik in augustus 2002 te Dalfsen.
Verdachte heeft toen met [slachtoffer 3] in een tent geslapen. Verdachte gaf [slachtoffer 3] een knuffel en zei dat hij ervan opgewonden raakte. Verdachte pakte vervolgens de piemel van [slachtoffer 3] vast, over zijn boxershort en zei dat hij bij [slachtoffer 3] een erectie voelde. Verdachte kwam vervolgens achter [slachtoffer 3] liggen, lepeltje lepeltje, en sloeg een arm om hem heen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het 2002 geweest zou kunnen zijn dat een christelijk kamp in Dalfsen plaatsvond, waarbij hij met [slachtoffer 3] in een tent heeft geslapen.
Ten aanzien van feit 5 primair:
Op 7 december 2009 heeft [slachtoffer 4], geboren op [geboortedatum], aangifte gedaan van seksueel misbruik.
Toen [slachtoffer 4] 14 of 15 jaar was bleef hij slapen op zolder bij verdachte in Nieuw-Vennep.
Op zeker moment voelde [slachtoffer 4] dat verdachte met zijn hand in zijn onderbroek zat en hem begon af te trekken. Vervolgens voelde [slachtoffer 4] dat verdachte hem begon te pijpen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat, na het voorhouden van voornoemde aangifte van [slachtoffer 4], verdachte dacht dat [slachtoffer 4] toen hij met hem omging, een jaar of 15 was.
Ten aanzien van feit 6 primair.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder 6 primair ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken, nu aangever [slachtoffer 5] ten tijde van het ten laste gelegde feit niet aan de zorg van verdachte was toevertrouwd.
Ten aanzien van feit 6 subsidiair:
Op 8 december 2009 heeft [slachtoffer 5], geboren op [geboortedatum], aangifte gedaan van seksueel misbruik.
Verdachte vroeg hem te gaan ‘skinnydippen’ in het zwembadje in de achtertuin van de woning van verdachte in Hoofddorp. Verdachte deed de parasol naar beneden zodat de buren niet in het badje konden kijken. Vervolgens ging verdachte met zijn hand in de zwembroek van [slachtoffer 5] en begon hem af te trekken.
Tegenover de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 5] verklaard dat hij op dat moment 14 jaar oud was en dat het in de zomer had plaatsgevonden. Verdachte had hem via de telefoon/sms gevraagd: “Ga je mee skinny-dippen”. Toen zij het zwembad in gingen deed verdachte een parasol als een deksel over het zwembad. [slachtoffer 5] heeft zijn zwembroek niet uit gehad.
Op een bepaald moment ging verdachte met zijn hand in de zwembroek van [slachtoffer 5] en maakte hij aftrekkende bewegingen.
[slachtoffer 5] heeft voorts verklaard dat hij zich nog kon herinneren dat hij van verdachte sms-jes kreeg na dit voorval in het zwembad waarbij verdachte vroeg: “Gaan we nog seksen”.
Verdachte heeft op 16 november 2009 tegenover verbalisanten verklaard dat hij [slachtoffer 5] een keer had uitgenodigd in Hoofddorp om in zwembadje te ‘skinnydippen’. Verdachte heeft op een gegeven moment de parasol boven het badje gezet om te voorkomen dat de buren iets zouden zien. Gevraagd naar het door verdachte toegestuurde sms-je met de tekst ‘Gaan we nog seksen’, verklaart verdachte dat hij dat misschien als lolletje heeft gezegd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer 5] een keer bij hem langs is geweest in Hoofddorp. Hij was op dat moment alleen thuis en had een zwembadje in de tuin.
[slachtoffer 5] stelde voor te gaan ‘skinny dippen’ en deed daarop zijn broek uit. Verdachte heeft daarop de parasol strategisch neergezet zodat de buurvrouw niet in het zwembad kon kijken.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij werd uitgedaagd en heel even zijn broek naar beneden heeft gedaan.
Ten aanzien van feit 7 primair:
Op 11 december 2009 heeft [slachtoffer 6], geboren op [geboortedatum], aangifte gedaan van seksueel misbruik in een loods in Nieuw-Vennep.
[slachtoffer 6] was destijds in 1997, 14 jaar oud. Verdachte en hij gingen de loods in, alwaar matrassen lagen.
[slachtoffer 6] voelde dat verdachte met zijn hand in de onderbroek van [slachtoffer 6] ging en hem begon af te trekken. Vervolgens pakte verdachte de hand van [slachtoffer 6] en naar zijn (verdachtes) piemel bracht, zodanig dat [slachtoffer 6] even zijn piemel aanraakte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat er incidenteel jongens in de loods in Nieuw-Vennep bleven slapen en dat hij er een keer de nacht heeft doorgebracht met [slachtoffer 6] en [betrokkene].
Dat verdachte in 1997 nog geen loods zou huren – zoals door de verdediging bij pleidooi is aangevoerd - is niet met stukken onderbouwd. Verder blijkt uit het uitgewerkte verhoor van [slachtoffer 6] dat [slachtoffer 6] het jaar 1997 kan linken aan bepaalde feiten en omstandigheden, terwijl [slachtoffer 6] verder een nauwkeurige routebeschrijving naar de loods kan geven. Bovendien overweegt de rechtbank dat voor zover - volgens zeggen van de raadsvrouw - in dat jaar sprake zou zijn geweest van de huur door verdachte van een schuur voor de opslag van zijn muziekspullen aan de Venneperweg, deze locatie zich - naar de rechtbank als feit van algemene bekendheid aanneemt - eveneens in de pleegplaats Nieuw Vennep bevindt en de bestemming hiervan in dat geval ook overeenkomt met de door [slachtoffer 6] aangeduide loods. De rechtbank gaat om deze redenen dan ook aan dit verweer voorbij.
Ten aanzien van feit 8 primair:
Op 11 december 2009 heeft [slachtoffer 7], geboren op [geboortedatum], aangifte gedaan van seksueel misbruik.
[slachtoffer 7] heeft twee weken bij verdachte in Hoofddorp gewoond en heeft heel vaak bij hem gelogeerd, zowel bij verdachte thuis als in de door hem gehuurde loods in Nieuw-Vennep.
Verdachte ging op zeker moment aan de piemel van [slachtoffer 7] zitten.
Wanneer [slachtoffer 7] verdachte zag, kreeg hij een knuffel, maar hij ging ook altijd als eerste met zijn hand naar de pik van [slachtoffer 7], boven en onder de kleding.
Tegenover de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 7] verklaard dat het betasten begon in de loods in Nieuw-Vennep rond 1999 / 2000, wanneer zij daar gingen slapen.
Ook is het een keer in de loods voorgekomen dat verdachte begon met tongzoenen, waarbij hij ook met zijn tong bij [slachtoffer 7] naar binnen is gegaan.
Met name bij het begroeten, betastte verdachte [slachtoffer 7] hem in het kruis.
Wanneer [slachtoffer 7] in Hoofddorp bij verdachte bleef logeren, gebeurde het weer dat hij betast werd. Omstreeks zijn 15e jaar hield het betasten op.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer 7] vaak bij hem over de vloer kwam en regelmatig de nacht bij hem thuis doorbracht. Hij verklaarde voorts dat sprake was van een vertrouwensrelatie tussen hem en [slachtoffer 7].
Verdachte wreef wel eens over de buik van [slachtoffer 7], wat hij geen goeie zaak vond omdat hij volwassen was en [slachtoffer 7] niet.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij zeker wist dat [slachtoffer 7] bij hem in Hoofddorp bleef slapen en dat dit waarschijnlijk begon toen [slachtoffer 7] 14 jaar was.
4.4. Schakelbewijs.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat in de onderhavige zaak geen gebruik kan worden gemaakt van de constructie van schakelbewijs omdat - los van dat er geen ten laste gelegde feiten zelfstandig te bewijzen zijn - de ten laste gelegde feiten onderling verschillen en op essentiële punten niet overeenkomen wat betreft - samengevat -, de plaats van handeling (loods, tent, zwembadje, huis), en aard van de handelingen (aanraken, aftrekken of pijpen).
De rechtbank overweegt hier het volgende.
Uit de verklaringen van de aangevers blijkt dat deze verklaringen op essentiële punten overeenkomen met betrekking tot specifieke handelingen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is voorts sprake van een modus operandi die bij alle aangevers, met uitzondering van [slachtoffer 7], gelijk is.
De feiten betreffen alle zedendelicten die begaan zijn in een specifieke context.
Uit de aangiften blijkt immers dat de verdachte telkens eenzelfde aanpak hanteerde waarbij hij zich als vertrouwenwekkend persoon ten opzichte van de aangevers en/of hun familie opstelde. Verdachte was voor de minderjarige en nog jonge jongens een kennis uit de kerk en/of een vriend van de ouders en/of een ex-leraar. De jongens waren net in de puberteit en verdachte vroeg hen een keer mee te gaan wanneer hij muziek ging maken/draaien als diskjockey op een discoavond. De jongens kregen daarbij gratis drank en eten. Na de discoavond was er bier of andere alcoholische drank, soms in de loods, soms in de woning van verdachte. Het ging in alle gevallen om jongens in de leeftijd van 12 tot 15 jaar waarvoor het uitgaansleven en het drinken van alcohol nog verboden terrein was. De jongens hadden allen – zo neemt de rechtbank aan - nog geen of nauwelijks ervaring op sexueel gebied. De jongens genoten van het muziek maken en keken tegen verdachte op.
Verdachte raakte aangevers eerst op amicale wijze aan, waarbij hij ze omhelsde en begroette met een zogenaamde ‘piktik’ of ‘pigdick’. Hij zocht veel lichamelijk contact met de aangevers.
Verdachte nodigde sommige jongens uit voor zijn verjaardag en vroeg ze te blijven slapen. Ook liet verdachte de jongens soms bij hem slapen, op de zolder in Hoofddorp of in de loods in Nieuw-Vennep, bijvoorbeeld na een avond met hem mee te zijn geweest om muziek te draaien.
Wanneer de jongens gingen slapen, kwam verdachte naast hen liggen. Hij betastte hen dan in of over hun onderbroek aan het geslachtsdeel, trok aan de penis en pijpte daarna soms de jongens.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de aangevers steun vinden in de verklaringen van de andere aangevers, nu eenzelfde wijze waarop de ontucht heeft plaatsgevonden herkenbaar is. Bij de bewezenverklaring van de feiten onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6 subsidiair, 7 primair en 8 primair zal de rechtbank derhalve naast de verklaring van de aangever tevens de verklaringen van de andere aangevers tot het bewijs bezigen.
4.5. Overige bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt nog het volgende.
De verklaring van aangevers vertonen opmerkelijke overeenkomsten met de verklaring van verdachte zelf, over het contact tussen de aangevers en verdachte, waarbij soms opvallende bijzonderheden worden genoemd, zoals het overgeven door [slachtoffer 1] bij een logeerpartij en het samen bidden met aangever [slachtoffer 6]. Ook dit heeft de rechtbank mee laten wegen in de bewijswaardering.
Voor zover de verdediging ten slotte nog heeft aangevoerd dat niet duidelijk is in welke gevallen de aangevers aan de zorg van verdachte waren toevertrouwd en de betreffende ouders voor het logeren van hun zoon bij verdachte toestemming hadden gegeven, overweegt de rechtbank dat verdachte zelf ter terechtzitting heeft verklaard dat hij wanneer een jongen bij hem logeerde, voor hem verantwoordelijk was en hij ervan uitging dat de ouders daarvoor ook toestemming hadden gegeven. Ook volgens vaste jurisprudentie (Hoge Raad LJN ZD1409) is ingeval van logeren van een minderjarige met toestemming van de ouders sprake van: “aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwd”.
4.6. Conclusie
Anders dan de verdediging is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat het dossier voldoende wettig bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen van de ten laste gelegde feiten onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6 subsidiair, 7 primair en 8 primair. De rechtbank heeft ook de overtuiging bekomen dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
4.7. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6 subsidiair, 7 primair en 8 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
feit 1 primair:
hij omstreeks de maand juni 2004 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- die [slachtoffer 1] een zoen op de wang gegeven en
- meermalen (over het shirt heen) de buik van die [slachtoffer 1] betast en/of aangeraakt en/of geaaid en
- aan het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 1] getrokken en
- die [slachtoffer 1] gepijpt;
feit 2:
hij in de periode van 25 mei 2005 tot en met 08 juni 2005 te Hoofddorp ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- aan het ontblote geslachtsdeel van die [slachtoffer 1] getrokken en
- die [slachtoffer 1] gepijpt;
feit 3 primair:
hij in de periode van 25 mei 2005 tot en met 08 juni 2005 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- de (ontblote) buik betast geaaid en
- die [slachtoffer 2] gepijpt;
feit 4:
hij in de maand augustus 2002 te Dalfsen , met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit
- het lepeltjelepeltje liggen tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] en
- het omarmen van die [slachtoffer 3] en
- het (over de kleding) betasten en aanraken van het geslachtsdeel van die [slachtoffer 3];
feit 5 primair:
hij in de periode van 17 mei 2005 tot en met 16 mei 2007 in de gemeente Haarlemmermeer ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 4], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- (aan) het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 4] getrokken en
- die [slachtoffer 4] gepijpt;
feit 6 subsidiair:
hij in of omstreeks het jaar 2004 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer 5], geboren [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit het trekken aan het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 5];
feit 7 primair:
hij in of omstreeks het jaar 1997 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, ontucht heeft gepleegd, buiten echt, met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 6], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- (aan) het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 6] getrokken en
- de hand van die [slachtoffer 6] naar zijn, verdachtes, (ontblote) geslachtsdeel gebracht en/of (vervolgens) zijn, verdachtes, (ontblote) geslachtsdeel door die [slachtoffer 6] laten betasten;
feit 8 primair:
hij in de periode van 01 januari 1999 tot en met 15 juli 2003 te Hoofddorp en Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, meermalen ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 7], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij (telkens)
- het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 7] aangeraakt en/of betast en/of
- die [slachtoffer 7] een (tong)zoen gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6 subsidiair, 7 primair en 8 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair: ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige;
feit 2: ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige;
feit 3 primair: ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige;
feit 4: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
feit 5 primair: ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige;
feit 6 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
feit 7 primair: ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige;
feit 8 primair: ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Brijder Verslavingszorg, Arrondissement Haarlem uitgebrachte rapport van 14 december 2009 en het vanwege Palier forensische &intensieve zorg uitgebrachte rapport van
4 november 2010 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een periode van 1997 tot 2005 ontucht gepleegd met zeven minderjarige jongens in de leeftijd van rond de 14/15 jaar. De ontucht vond plaats op momenten dat deze jongens aan zijn zorg waren toevertrouwd en dat deze jongens bovendien tegen hem opkeken en in hem een voorbeeld zagen. Een enkel geval betrof dezelfde jongen.
Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van die minderjarigen, maar heeft hij ook misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen en van het overwicht dat hij als volwassene op deze minderjarige jongens had. Dat kan, naar de ervaring leert, voor deze jonge slachtoffers ernstige en vaak langdurige psychische gevolgen hebben. In dit geval hebben de slachtoffers ook daadwerkelijk schade ondervonden, zo blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaringen.
De jongens tonen zich in hun verklaringen emotioneel, verdrietig. Er is sprake van een gevoel van onbegrip en boosheid. Zij hebben allemaal psychische gevolgen van het gebeuren ervaren, tot op de dag van vandaag. Zij zijn onzeker over zichzelf en hebben moeite met het aangaan van relaties.
De meeste jongens blijken behoefte te hebben gehad aan professionele hulp en sommigen zijn op dit moment nog onder behandeling.
Blijkens het verhandelde op de terechtzitting ontbreekt het verdachte aan inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen en heeft hij nog immer geen oog heeft voor de schade die zijn handelen bij zijn slachtoffers heeft aangericht. Verdachte heeft zichzelf daarentegen geprofileerd als slachtoffer van het georganiseerd aangifte doen door de slachtoffers en de verhoudingen tussen hem en de slachtoffers met hun familie, met wie hij veelal bevriend was, ook aangescherpt.
De rechtbank is van oordeel dat voor de onderhavige strafbare feiten slechts een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf past, gelet op de lange periode die met de bewezen verklaarde strafbare feiten is gemoeid en het aantal slachtoffers.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan. In dit verband heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de reclasseringsrapportages waaruit blijkt dat het recidivegevaar niet kan worden ingeschat, maar aanwezig wordt geacht zolang verdachte niet beseft hoe grensoverschrijdend zijn gedrag is geweest en waar de behoefte vandaan komt.
Uit de overgelegde e-mailwisseling tussen verdachte en de reclassering is niet gebleken dat de reclassering hierover – anders dan verdachte heeft gesteld - later een ander standpunt heeft ingenomen.
Op grond hiervan, ter inperking van het gevaar voor herhaling van soortgelijke gedragingen door de verdachte, zal de rechtbank aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf een proeftijd voor de duur van 5 jaar verbinden.
De proeftijd wordt gesteld op 5 jaar nu er ernstig rekening moet gehouden worden met het feit dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank overweegt dat deze proeftijd langer is dan door de officier van justitie is gevorderd gelet op de lange periode waarin de ontucht zich met een groot aantal slachtoffers heeft afgespeeld. Ook heeft de rechtbank hierbij de houding van verdachte ten aanzien van het laakbare van zijn handelen in aanmerking genomen, het gebrek aan zelfinzicht en zijn terughoudendheid ten aanzien van een verplicht reclasseringstoezicht met behandelverplichting. In dit verband wordt het zorgelijk geacht dat er door de reclassering geen zicht is gekregen op een onderliggende problematiek bij verdachte. De rechtbank acht het om deze redenen wenselijk dat aan verdachte een langere proeftijd zal worden opgelegd. Ook zal de rechtbank om dezelfde redenen – anders dan door de officier van justitie is gevorderd – ook een verplicht reclasseringscontact aan verdachte opleggen met een behandelverplichting teneinde het gevaar voor herhaling in de toekomst te beperken. De ernst en omvang van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, laten een vrijblijvend karakter van een behandeling van verdachte, waaraan hij zelf de voorkeur geeft, naar het oordeel van de rechtbank niet toe.
De rechtbank zal aan de proeftijd eveneens een contactverbod met de slachtoffers/aangevers verbinden en zal dit uitbreiden in de vorm van de voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal ophouden bij de lokale festiviteiten in Nieuw-Vennep nu een aantal slachtoffers hier woonachtig is. Naar het oordeel van de rechtbank dient het belang van deze slachtoffers om vrijelijk en ongestoord aan deze festiviteiten deel te nemen, te prevaleren.
Tenslotte zal de rechtbank tevens als extra bijzondere voorwaarde opnemen dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het meenemen en laten meewerken van minderjarigen aan zijn muziekactiviteiten. Daarvoor heeft de rechtbank mee laten wegen dat verdachte zich nog steeds bezig houdt met muziekactiviteiten en thans plannen heeft om deze activiteiten een beroepsmatig karakter te geven. Nu verdachte juist rond deze activiteiten de contacten en een vertrouwensrelatie met de slachtoffers opbouwde, acht zij een dergelijke bijzondere voorwaarde geboden.
De rechtbank zal evenwel een kortere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien de feiten zich reeds enige tijd geleden hebben voorgedaan en voorts omdat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en een blanco strafblad heeft. Echter, zoals hiervoor is overwogen, staat hier, gelet op de ernst van de feiten en het recidivegevaar, wel een langere proeftijd met meer voorwaarden, tegenover.
Voorlopige hechtenis
Met betrekking tot de vordering van de officier van justitie de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, is de rechtbank van oordeel dat hoewel de bezwaren en grond (recidivegevaar) voor de voorlopige hechtenis gelet op dit (veroordelend) vonnis nog immer van kracht zijn, zij gelet op de inhoud en motivering van het schorsingsbevel van het Hof d.d. 30 december 2009, de onmiddellijke herleving van de voorlopige hechtenis door middel van opheffing van de schorsing niet zal bevelen. In dit verband overweegt de rechtbank dat gelet op de inhoud van dit vonnis, artikel 75 eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, ingeval hoger beroep wordt ingesteld, het Hof de mogelijkheid biedt (op vordering van het openbaar ministerie) de voorlopige hechtenis van verdachte te laten herleven.
8. Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
Door alle slachtoffers is een vordering als benadeelde partij ingediend waarbij een bedrag aan immateriële schadevergoeding oftewel smartengeld, is gevorderd. De rechtbank heeft bij het toekennen van de diverse vorderingen ter zake van smartengeld gedifferentieerd naar het aantal incidenten zoals is bewezen verklaard. Daarbij heeft de rechtbank een bedrag van
€ 2.500 als uitgangspunt genomen ter vergoeding van de geleden immateriële schade, welke bedrag de rechtbank heeft geschat en haar redelijk en billijk voorkomt. In een enkel geval heeft de rechtbank een hoger bedrag van € 3.000 in redelijkheid en billijkheid bepaald. In het geval dat een lager bedrag aan immateriële schadevergoeding is gevorderd, is dit geheel toegewezen.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.702,90 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting toegelicht dat de vordering ten aanzien van de post reiskosten van en naar rechtbank, politiebureau en advocaat, voor wat betreft de reiskosten in verband met een verhoor door de rechter-commissaris kunnen vervallen, nu deze reeds door het kabinet van de rechter-commissaris zijn vergoed.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 3.236,88, bestaande uit € 3.000,- smartengeld,
€ 150,-- kosten behandelaars, € 36,-- reiskosten behandelaars en € 50,88 reiskosten van en naar rechtbank, politiebureau en advocaat. Derhalve kan de vordering, die de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, tot dat bedrag worden toegewezen.
Voor wat betreft de gevorderde wettelijke rente overweegt de rechtbank dat deze toewijsbaar is met ingang van de dag waarop de schade is ontstaan. Daarom zal de rechtbank over de immateriële schade de wettelijke rente toewijzen vanaf 1 juli 2005 en over de materiële schade vanaf de datum van dit vonnis, nu niet nader is onderbouwd wanneer precies [slachtoffer 1] de betreffende bedragen heeft betaald.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal moeten maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 3.236,88.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.539,04 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting toegelicht dat de vordering ten aanzien van de post reiskosten van en naar rechtbank, politiebureau en advocaat, voor wat betreft de reiskosten in verband met een verhoor door de rechter-commissaris kunnen vervallen, nu deze reeds door het kabinet van de rechter-commissaris zijn vergoed.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 3.036,36, bestaande uit € 2.500,- smartengeld,
€ 313,20 kosten behandelaars, € 86,40 reiskosten behandelaars, € 62,-- parkeerkosten behandelaars, € 29,76 reiskosten van en naar rechtbank, politiebureau en advocaat en € 45,-- telefoon, portokosten. Derhalve kan de vordering, die de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, tot dat bedrag worden toegewezen.
Voor wat betreft de gevorderde wettelijke rente overweegt de rechtbank dat deze toewijsbaar is met ingang van de dag waarop de schade is ontstaan. Daarom zal de rechtbank over de immateriële schade de wettelijke rente toewijzen vanaf 1 juli 2005 en over de materiële schade vanaf de datum van dit vonnis, nu niet nader is onderbouwd wanneer precies [slachtoffer 2] de betreffende bedragen heeft betaald.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal moeten maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 primair bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 3.036,36.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.012,80 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 4 tenlastegelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 3.060,63, bestaande uit € 2.500,-- smartengeld,
€ 540,-- therapiekosten en € 20,63 extra reiskosten. Derhalve kan de vordering, die de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, tot dat bedrag worden toegewezen.
Voor wat betreft de gevorderde wettelijke rente overweegt de rechtbank dat deze toewijsbaar is met ingang van de dag waarop de schade is ontstaan. Daarom zal de rechtbank over de immateriële schade de wettelijke rente toewijzen vanaf 1 september 2002 en over de materiële schade vanaf de datum van dit vonnis, nu niet nader is onderbouwd wanneer precies [slachtoffer 3] de betreffende bedragen heeft betaald.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal moeten maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de post studievertraging een nader onderzoek vergt dat – mede in het licht van de belangen van de samenleving en verdachte bij een voortvarende procedure - een zodanige onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert, dat zij zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. In dit verband weegt de rechtbank mee dat de studieadviseur op 25 oktober 2010 in een e-mail heeft laten weten dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] zijn co-schappen heelkunde kan inhalen en op deze manier bij zijn eigen groep kan blijven. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling dat de benadeelde partij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 4 bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 3.060,63.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.666,36 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 5 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot dat bedrag van € 1.666,36, bestaande uit € 1.597,- smartengeld, € 10,-- reiskosten van en naar rechtbank, politiebureau en advocaat en € 20,-- telefoon, portokosten. Derhalve kan de vordering, die de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, in zijn geheel worden toegewezen.
Voor wat betreft de gevorderde wettelijke rente overweegt de rechtbank dat deze toewijsbaar is met ingang van de dag waarop de schade is ontstaan. Daarom zal de rechtbank over de immateriële schade de wettelijke rente toewijzen vanaf 1 juni 2007 en over de materiële schade vanaf de datum van dit vonnis, nu niet nader is onderbouwd wanneer precies [slachtoffer 4] de betreffende bedragen heeft betaald.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal moeten maken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 5 primair bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 1.666,36.
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.924,22 ingediend tegen verdachte wegens materië¬le en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 6 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting toegelicht dat de vordering ten aanzien van de post reiskosten van en naar rechtbank, politiebureau en advocaat, voor wat betreft de reiskosten in verband met een verhoor door de rechter-commissaris kunnen vervallen, nu deze reeds door het kabinet van de rechter-commissaris zijn vergoed.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 2.621,82, bestaande uit € 2.500,- smartengeld,
€ 64,32 reiskosten van en naar rechtbank, politiebureau en advocaat, € 45,-- telefoon, portokosten en € 12,50 parkeerkosten. Derhalve kan de vordering, die de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, tot dat bedrag worden toegewezen.
Voor wat betreft de gevorderde wettelijke rente overweegt de rechtbank dat deze toewijsbaar is met ingang van de dag waarop de schade is ontstaan. Daarom zal de rechtbank over de immateriële schade de wettelijke rente toewijzen vanaf 1 oktober 2004 en over de materiële schade vanaf de datum van dit vonnis, nu niet nader is onderbouwd wanneer precies [slachtoffer 5] de betreffende bedragen heeft betaald.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal moeten maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de post studievertraging een nader onderzoek vergt dat – mede in het licht van de belangen van de samenleving en verdachte bij een voortvarende procedure - een zodanige onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert, dat zij zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling dat de benadeelde partij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 6 subsidiar bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoe¬dingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 2.621,82.
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.677,51 ingediend tegen verdachte wegens materië¬le en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 7 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting toegelicht dat de vordering ten aanzien van de post reiskosten van en naar rechtbank, politiebureau en advocaat, voor wat betreft de reiskosten in verband met een verhoor door de rechter-commissaris kunnen vervallen, nu deze reeds door het kabinet van de rechter-commissaris zijn vergoed.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 3.885,16, bestaande uit € 2.500,- smartengeld,
€ 810,-- kosten behandelaars, € 320,64 en € 116,64 reiskosten behandeling, € 62,88 reiskosten van en naar rechtbank, politiebureau en advocaat en € 75,-- telefoon, portokosten. Derhalve kan de vordering, die de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, tot dat bedrag worden toegewezen.
Voor wat betreft de gevorderde wettelijke rente overweegt de rechtbank dat deze toewijsbaar is met ingang van de dag waarop de schade is ontstaan. Daarom zal de rechtbank over de immateriële schade de wettelijke rente toewijzen vanaf 1 januari 1998 en over de materiële schade vanaf de datum van dit vonnis, nu niet nader is onderbouwd wanneer precies [slachtoffer 6] de betreffende bedragen heeft betaald.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal moeten maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 7 primair bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 3.885,16.
De benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.960,86 ingediend tegen verdachte wegens materië¬le en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 8 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting toegelicht dat de vordering ten aanzien van de post reiskosten van en naar rechtbank, politiebureau en advocaat, voor wat betreft de reiskosten in verband met een verhoor door de rechter-commissaris kunnen vervallen, nu deze reeds door het kabinet van de rechter-commissaris zijn vergoed.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 7] door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot dat bedrag van € 4.506,36, bestaande uit € 3.000,00 smartengeld,
€ 1.200,-- kosten behandelaars, €172,80 reiskosten behandelaars, € 50,40 reiskosten van en naar rechtbank, politiebureau en advocaat en € 75,-- telefoon, portokosten. Derhalve kan de vordering, die de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, in zijn geheel worden toegewezen.
Voor wat betreft de gevorderde wettelijke rente overweegt de rechtbank dat deze toewijsbaar is met ingang van de dag waarop de schade is ontstaan. Daarom zal de rechtbank over de immateriële schade de wettelijke rente toewijzen vanaf 16 juli 2003 en over de materiële schade vanaf de datum van dit vonnis, nu niet nader is onderbouwd wanneer precies [slachtoffer 7] de betreffende bedragen heeft betaald.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal moeten maken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 8 primair bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 4.506,36.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 57, 247, 249 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het onder 6 primair ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.7. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6 subsidiair, 7 primair en 8 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER EN TWINTIG (24) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot ACHT (8) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van vijf (5) jaar.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien verdachte, gedurende de proeftijd
– zich aan een strafbaar feit schuldig maakt;
– geen contact onderhoudt met de reclassering en zich niet gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen door hen te geven, ook indien zulks inhoudt een behandelingverplichting bij de Waag of soortgelijke instelling;
– direct of indirect contact opneemt met de volgende aangevers: [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7];
– zich ophoudt bij dorpsfestiviteiten in Nieuw-Vennep (zoals de feestweek);
– contact met minderjarigen onderhoudt bij zijn werkzaamheden als diskjockey tijdens zijn muziekactiviteiten.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van
€ 3.236,88, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 3000,-- vanaf 1 juli 2005 en over een bedrag van € 236,88 vanaf de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 3.236,88, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 42 dagen hechtenis.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van
€ 3.036,36, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 2500,-- vanaf 1 juli 2005 en over een bedrag van € 536,36 vanaf de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroor¬deelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 3.036,36, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 40 dagen hechtenis.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de
verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 3] geleden schade tot een bedrag van
€ 3.060,63, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 2500,-- vanaf 1 september 2002 en over een bedrag van € 560,63 vanaf de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 3], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 3.060,63, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 40 dagen hechtenis.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 4] geleden schade tot een bedrag van
€ 1.666,36, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1597,-- vanaf 1 juni 2007 en over een bedrag van € 69,36 vanaf de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 4], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 1.666,36, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 26 dagen hechtenis.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de
verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 5] geleden schade tot een bedrag van
€ 2.621,82, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 2500,-- vanaf 1 oktober 2004 en over een bedrag van € 121,82 vanaf de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 5], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 2.621,82, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 36 dagen hechtenis.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de
verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 6] geleden schade tot een bedrag van
€ 3.885,16, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 2500,-- vanaf 1 januari 1998 en over een bedrag van € 1335,16 vanaf de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 6], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 3.885,16, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 48 dagen hechtenis.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de
verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 7] geleden schade tot een bedrag van
€ 4.506,36, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 3000,-- vanaf 16 juli 2003 en over een bedrag van € 1506,36 vanaf de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 7], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 7] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 4.506,36, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 55 dagen hechtenis.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de
verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering tot opheffing van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Sassenburg, voorzitter,
mrs. P.M. Wamsteker en W.A.F. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 maart 2011.