ECLI:NL:RBHAA:2011:BR2432

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
15 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1371
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving adreswijziging minderjarige in Gemeentelijke Basisadministratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 15 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een gescheiden vader, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend, verweerder. Eiser verzocht om wijziging van de inschrijving van zijn dochter in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) over de periode van 2 maart 2006 tot 22 juni 2007. Verweerder had de inschrijving geweigerd op basis van een aangifte van adreswijziging door de moeder van de minderjarige, zonder instemming van eiser. Eiser stelde dat deze weigering in strijd was met de Wet GBA en het beleid van verweerder, omdat hij geen toestemming had gegeven voor de adreswijziging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettelijke grondslag was voor verweerder om de inschrijving te weigeren op basis van het ontbreken van instemming van eiser. De rechtbank oordeelde dat beide ouders, ongeacht de gezagsverdeling, bevoegd zijn om aangifte te doen van adreswijziging van hun minderjarige kinderen. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet verplicht was om de inschrijving te weigeren, ook al was er geen instemming van de andere ouder. Eiser had weliswaar het gezamenlijk gezag, maar dit gaf geen grond voor de gemeente om de inschrijving te weigeren.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en benadrukt dat eiser eventueel een schadevergoeding kan eisen bij de civiele rechter voor de onzorgvuldige handelwijze van verweerder. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 - 1371
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2011
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend,
verweerder,
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2010 heeft verweerder het verzoek van eiser om de inschrijving van zijn dochter [naam] tussen 2 maart 2006 en 22 juni 2007 in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (hierna: gba) te wijzigen, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 31 oktober 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 februari 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 20 december 2010, van de Adviescommissie bezwaarschriften.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 3 maart 2011 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 20 april 2011 heeft eiser zijn schriftelijke reactie hierop gegeven.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 juni 2011, alwaar eiser in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door N. Smid-Kuhlman, K. Mol en M. Dekker-Koenders, allen werkzaam bij de gemeente Purmerend.
2. Feiten
2.1 Eiser is sedert 2000 gescheiden van zijn echtgenote. Eiser en zijn ex-echtgenote hebben twee dochters, [naam], geboren op [geboortedatum], en [naam], geboren op [geboortedatum].
2.2 Het gezamenlijk gezag over de (toen) minderjarige dochters is na de echtscheiding in stand gebleven. In de echtscheidingsbeschikking van 5 september 2000 is bepaald dat eiser en zijn twee dochters gerechtigd zijn omgang met elkaar te hebben iedere zaterdag van 10.00 uur tot 20.30 uur, alsmede incidenteel een weekend en een gedeelte van de vakanties, in onderling overleg te bepalen. Eiser en zijn ex-echtgenote zijn nadien een wijziging van de omgangsregeling overeengekomen, in die zin dat de kinderen de ene week van donderdagmiddag uit school tot zondag 16.00 uur bij eiser verblijven en de andere week van donderdagmiddag uit school tot zaterdagavond 20.30 uur alsmede gedurende de helft van de vakanties. Bij beschikking van 29 augustus 2006 heeft de rechtbank de beschikking van 5 september 2000 gewijzigd en de omgangsregeling vastgesteld conform hetgeen eiser en zijn ex-echtgenote waren overeengekomen. In diezelfde beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de ex-echtgenote van eiser om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, afgewezen. De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen (r.o. 5.2):
Op basis van hetgeen partijen over en weer ter zitting hebben verklaard, houdt de rechtbank het ervoor dat de kinderen met inbegrip van de vakanties en vrije dagen ongeveer 50% bij de man en 50% bij de vrouw verblijven, terwijl er thans geen aanwijzingen zijn dat zulks binnen afzienbare tijd anders zal zijn. De rechtbank ziet dan ook op zichzelf beschouwd geen aanleiding de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw danwel de man te bepalen, nu er in de praktijk sprake is van een regeling die gelijk kan worden gesteld aan een co-ouderschap. […].
2.3 Bij overeenkomst van 28 juni 2007 zijn eiser en zijn ex-echtgenote onder meer overeengekomen dat [naam] zal staan ingeschreven bij eiser en [naam] bij zijn ex-echtgenote en hebben zij de omgangsregeling opnieuw, ongewijzigd, vastgelegd. Bij beschikking van 4 oktober 2007 heeft het gerechtshof te Amsterdam bepaald dat eiser en zijn ex-echtgenote jegens elkaar gehouden zijn tot nakoming van deze overeenkomst.
2.4 Vanaf 2002 stond [naam] in de gba ingeschreven op het adres van eiser. De ex-echtgenote van eiser heeft op 2 maart 2006 bij de gemeente aangifte gedaan van adreswijziging van [naam] naar haar woonadres. Op grond van deze aangifte is [naam] op het adres van haar moeder in de gba ingeschreven. De ex-echtgenote heeft geen overleg gepleegd met eiser over deze aangifte tot adreswijziging. De gemeente heeft eiser evenmin geïnformeerd over de aangifte door zijn ex-echtegnote. Op 22 juni 2007 heeft [naam], die toen inmiddels zestien jaar oud was, zelf aangifte gedaan van adreswijziging naar het adres van eiser. Op grond van deze aangifte is [naam] weer ingeschreven op het adres van eiser.
3. Overwegingen
3.1 Ingevolge artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen onder woonadres verstaan:
a. het adres waar betrokkene woont […], of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten,
b. het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derden van de tijd zal overnachten.
3.2 Ingevolge artikel 66, eerste lid, van de Wet GBA is de ingezetene die zijn adres wijzigt, verplicht binnen vijf dagen na de wijziging van het adres bij het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft, schriftelijk aangifte van adreswijziging te doen.
3.3 Ingevolge artikel 73 van de Wet GBA rusten de verplichtingen, vermeld in, voor zover hier van belang artikel 66, op onder meer:
a. ouders, voogden en verzorgers van minderjarigen jonger dan 16 jaar;
b. ouders, voogden en verzorgers voor inwonende minderjarigen van 16 jaar of ouder, tenzij de minderjarige zelf de verplichting vervult.
3.4 Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet GBA voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist danwel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
3.5 In het beleid van verweerder, neergelegd in het document Eigen Beleid afdeling Burgerzaken van 15 augustus 2003, is in paragraaf 1.1 over verhuizing onder meer opgenomen dat indien voor een kind aangifte van adreswijziging naar de andere ouder wordt gedaan, de ouder vanwaar het kind vertrekt schriftelijk toestemming voor de verhuizing dient te geven.
3.6 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld terecht gevolg te hebben gegeven aan de aangifte van de moeder van [naam] op 2 maart 2006, omdat, zeker in de situatie van een zogeheten co-ouderschap, het primair de verantwoordelijkheid van beide ouders is om een keuze te maken waar het minderjarige kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en op welk adres hij dientengevolge moet worden ingeschreven in de gba. Het is ook de eigen verantwoordelijkheid van de ouders om hierover niet nagekomen afspraken eventueel in rechte af te dwingen. Het is niet aan verweerder om bij gebreke van een rechterlijke uitspraak over de hoofdverblijfplaats geschillen op dit punt te beslechten. Gelet hierop is het verzoek om correctie afgewezen. Dat om onduidelijke redenen niet de eigen beleidsregel is gevolgd door eiser niet op de hoogte te stellen van de aangifte door de moeder en niet te bezien of beide ouders instemden met de aangifte, kan, hoewel onzorgvuldig, aan dit oordeel niet af doen, aldus verweerder, nu op grond van dwingendrechtelijke bepalingen van de Wet GBA beide ouders, ongeacht de gezagsverdeling, bevoegd c.q. verplicht zijn tot het doen van een aangifte tot adreswijziging.
3.7 Eiser kan zich niet verenigen met dit besluit en meent dat de inschrijving van [naam] in de gba bij haar moeder over de periode 2 maart 2006 tot 22 juni 2007 dient te worden gecorrigeerd. Daartoe heeft eiser aangevoerd, onder verwijzing naar artikel 82 van de Wet GBA, dat verweerder de aangifte door de moeder in strijd met wettelijke voorschriften en met het eigen door verweerder gevoerde beleid heeft verwerkt, omdat eiser geen schriftelijke toestemming voor de inschrijving van [naam] bij haar moeder heeft gegeven. De moeder van [naam] was weliswaar bevoegd tot aangifte van adreswijziging, maar zonder de instemming van eiser mocht verweerder de wijziging van de inschrijving in de gba niet tot stand brengen. Dat volgt volgens eiser niet alleen uit het eigen beleid van verweerder, maar ook uit de bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over het gezamenlijk gezag en bewind van ouders over minderjarige kinderen.
3.8 Gelet op hetgeen eiser in beroep naar voren heeft gebracht, stelt de rechtbank voorop dat eiser aan zijn standpunt dat verweerder de inschrijving van [naam] in de gba dient te corrigeren uitsluitend baseert op de grondslag, zoals genoemd in artikel 83 van de Wet GBA, dat de gegevens in de gba in strijd met een wettelijk voorschrift zijn verwerkt. Eiser betoogt derhalve niet dat de inschrijving van [naam] dient te worden gecorrigeerd op de grondslag, als genoemd in artikel 83 van de Wet GBA, dat de gegevens, dat wil zeggen de inschrijving op het adres van de moeder van [naam], feitelijk onjuist waren.
3.9 Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder heeft erkend dat de gemeente onzorgvuldig heeft gehandeld doordat zij ten onrechte niet heeft gehandeld conform haar eigen beleidsregel, door eiser niet te informeren over de aangifte van de moeder van [naam] tot wijziging van de inschrijving van [naam] in de gba van het adres van haar vader naar het adres van haar moeder. In geschil is of deze handelwijze van verweerder, in strijd met haar beleid, leidt tot de conclusie dat verweerder de inschrijving van [naam] in de gba over de periode van 2 maart 2006 tot 22 juni 2007 had dienen te corrigeren, zoals door eiser verzocht.
3.10 De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Op grond van artikel 73 van de Wet GBA rust op beide ouders de verplichting om aangifte te doen van wijziging van het woonadres van de minderjarige. Daaruit vloeit voort dat ook elk van beide ouders de bevoegdheid heeft aangifte te doen van wijziging van het woonadres van de minderjarige. In de Wet GBA is niet bepaald dat de gemeente de inschrijving van een aangifte tot adreswijziging van een minderjarige door een ouder dient te weigeren, indien de andere ouder met die inschrijving niet instemt. Uit het bepaalde in paragraaf 1.1 van de beleidsregels van de Afdeling Burgerzaken van verweerder, waarin is geregeld dat de ouder vanwaar het kind vertrekt schriftelijk toestemming voor de verhuizing dient te geven, volgt dat evenmin, reeds omdat geen wettelijke grondslag bestaat in die situatie een inschrijving te weigeren.
3.11 In de wettelijke bepaling over het gezamenlijk gezag en bewind van ouders over minderjarige kinderen in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is die grondslag evenmin gelegen. Op grond van artikel 1:251, tweede lid, BW hadden eiser en zijn ex-echtgenote weliswaar het gezamenlijk gezag over [naam], en leidt eiser daaruit terecht af dat beide ouders dienden in te stemmen met de wijziging van het woonadres van [naam] in de gba, maar anders dan eiser betoogt is daarin geen grond gelegen voor de conclusie dat de gemeente niet mocht overgaan tot inschrijving van de adreswijziging van [naam] zonder instemming van eiser. Artikel 1:251 BW regelt de verhouding tussen de beide ouders en het minderjarige kind, en op grond daarvan was de ex-echtgenote van eiser gehouden om eiser om instemming te vragen, maar deze bepaling heeft geen werking ten opzichte van derden, zoals in dit geval verweerder. Eiser heeft zich voorts beroepen op artikel 1:253i BW waarin is bepaald dat ook een ouder alleen bevoegd is het minderjarige kind in burgerlijke handelingen te vertegenwoordigen, mits niet van bezwaren van de andere ouder is gebleken. Een aangifte tot adreswijziging in de gba is evenwel geen burgerlijke handeling in de civielrechtelijke betekenis, maar een bestuursrechtelijke verplichting op grond van de Wet GBA. Artikel 1:253i BW mist derhalve in het onderhavige geval toepassing.
3.12 Uit het voorgaande volgt dat geen wettelijke grondslag bestaat op grond waarvan verweerder gehouden was de inschrijving van de aangifte van adreswijziging door de moeder van [naam] te weigeren op de enkele grond dat verweerder geen instemming heeft gevraagd aan eiser. Daarin is derhalve geen grond gelegen voor de conclusie dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd de inschrijving van [naam] in de gba over de periode hier van belang, te wijzigen.
3.13 Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, zou een weigering van eiser om met de adreswijziging van [naam] in de gba in te stemmen ertoe hebben geleid dat verweerder nader onderzoek zou hebben verricht naar de juistheid van de aangifte door de moeder. Hetgeen in het voorgaande is overwogen doet er derhalve niet aan af dat niettemin grond zou bestaan tot wijziging van de inschrijving van [naam], indien verweerder zou hebben gehandeld conform haar beleid door eiser te vragen of hij instemde met de adreswijziging van [naam], en vervolgens de weigering van eiser daarmee in te stemmen en het daaropvolgende onderzoek door verweerder tot de conclusie zouden hebben geleid dat verweerder de inschrijving van de adreswijziging van [naam] had moeten weigeren omdat het woonadres van de moeder niet het woonadres van [naam] was als bedoeld in de Wet GBA.
3.14 Zoals eiser bij herhaling heeft betoogd, dient op grond van de beschikking van de rechtbank van 29 augustus 2006 (aangehaald onder 2.2) er vanuit gegaan te worden dat [naam] in de periode van 2 maart 2006 tot 22 juni 2007 evenveel nachten op het adres van haar moeder als op het adres van eiser verbleef. Er kan derhalve niet worden geconcludeerd dat ten tijde van de aangifte tot adreswijziging [naam] gedurende een half jaar naar redelijke verwachting de meeste malen, of gedurende drie maanden tenminste twee derden van de tijd, zou overnachten op het adres van eiser, als bedoeld in artikel 1 van de Wet GBA. Daarom kon niet uitsluitend het adres van eiser als woonadres van [naam] worden aangemerkt. Dat [naam] naar redelijke verwachting meer tijd op het adres van eiser zou overnachten dan op het adres van haar moeder is niet gebleken. Op grond van de Wet GBA kon derhalve zowel het adres van haar moeder als het adres van eiser aangemerkt worden als het woonadres van [naam] en bestond daarom geen grond voor verweerder de inschrijving van [naam] op het adres van haar moeder te weigeren omdat het niet haar woonadres was.
3.15 De rechtbank komt tot de conclusie dat geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd te voldoen aan het verzoek van eiser om de inschrijving van [naam] in de gba over de periode van 2 maart 2006 tot 22 juni 2007 te wijzigen van het adres van haar moeder naar het adres van eiser.
3.16 Voor zover eiser meent, zoals hij ter zitting nader heeft toegelicht, dat hij schade heeft geleden als gevolg van de onzorgvuldige handelwijze van verweerder door hem niet conform haar eigen beleid te informeren over de aangifte tot adreswijziging van [naam] door zijn ex-echtgenote, waardoor -aldus eiser- hij niet tijdig maatregelen heeft kunnen nemen om te voorkomen dat hij een hogere aanslag inkomstenbelasting ontving en geen kinderbijslag en oudertoelage meer ontving, wijst de rechtbank erop dat eiser daartoe desgewenst een vordering tot schadevergoeding kan instellen bij de civiele rechter.
3.17 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
3.18 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
4. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, rechter, in tegenwoordigheid van
M.J.E. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.