ECLI:NL:RBHAA:2011:BR2535

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-750139-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht; diefstal in vereniging met valse sleutel; toerekenbaarheid; geen GBM

De meervoudige strafkamer van de rechtbank Haarlem heeft op 21 juli 2011 uitspraak gedaan in een zaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van diefstal in vereniging met een valse sleutel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 75 dagen, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die vrijwillig bij De Hoenderloo Groep verblijft, enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 10 november 2010 heeft de verdachte samen met een medeverdachte goederen ontvreemd uit de kleedkamer van voetbalvereniging Zaandijk. De verdachte had de sleutel van de kleedkamer op slinkse wijze verkregen en heeft vervolgens meerdere mobiele telefoons en andere waardevolle spullen gestolen. Tijdens de rechtszitting heeft de verdachte ontkend enkele van de gestolen goederen te hebben weggenomen, maar getuigenverklaringen hebben zijn betrokkenheid bevestigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verkregen door middel van een valse sleutel. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische rapporten die de gedragsstoornissen van de verdachte beschrijven en heeft besloten om geen GBM (gedragsbeïnvloedende maatregel) op te leggen, maar in plaats daarvan een voorwaardelijke straf met begeleiding door Bureau Jeugdzorg. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers van de diefstal. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/750139-10, 15/750086-09 (tul) en 15/761535-08 (tul)
Uitspraakdatum: 21 juli 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek op de terechtzitting van 7 juli 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats],
verblijvende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 november 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de kleedkamer van voetbalvereniging Zaandijk heeft weggenomen
ad 1. sleutels van een snorscooter en/of een mobiele telefoon (merk Blackberry Bold 9700, kleur zwart) en/of een bromfiets (merk Piaggio C38, kleur zwart) en/of
ad 2. een mobiele telefoon (merk Samsung Sgh-J700v, kleur zwart) en/of
ad 3. een mobiele telefoon (merk Blackberry 8520, kleur zwart) en/of
ad 4. een mobiele telefoon (merk Nokia 6300, kleur zwart) en/of
ad 5. een mobiele telefoon (merk Samsung Star Qwerty) en/of een portemonnee (merk Billabung, kleur zwart) met inhoud (ongeveer 30 euro) en/of een ING pas en/of een IDkaart (met registratienummer [nummer]),
althans goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
ad 1. [slachtoffer 1] en/of
ad 2. [slachtoffer 2] en/of
ad 3. [slachtoffer 3] en/of
ad 4. [slachtoffer 4] en/of
ad 5. [slachtoffer 5],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en heeft gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 60 dagen met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis, waarvan negen dagen in voorwaardelijke vorm met daaraan verbonden een proeftijd voor de duur van twee jaren en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling jeugdreclassering, ook indien dat inhoudt dat verdachte
- zolang dat door Bureau Jeugdzorg noodzakelijk geacht wordt bij De Hoenderloo Groep zal verblijven en zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen die hem aldaar gegeven worden;
- tijdens en/of na afloop van zijn verblijf bij De Hoenderloo Groep een intensieve ambulante dagbehandeling zal volgen bij de Bascule.
Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 15/750086-09 en 15/761535-08 heeft de officier van justitie gevorderd dat deze beide toegewezen zullen worden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] heeft de officier van justitie gevorderd dat hun vorderingen zullen worden toegewezen en dat telkens de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte zal worden opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft de officier van justitie gevorderd dat zij niet ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vorderingen.
4. Bewijs
4.1 Redengevende feiten en omstandigheden
Op woensdag 10 november 2010, omstreeks 20.57 uur, kwam bij de meldkamer van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland de melding binnen dat veel goederen waren gestolen uit de kleedkamer van voetbalvereniging Zaandijk, gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad.
Uit genoemde kleedkamer zijn de volgende goederen ontvreemd:
- de sleutels van een snorscooter en een zwarte Blackberry mobiele telefoon, type Bold 9700, toebehorende aan [slachtoffer 1];
- een zwarte Samsung mobiele telefoon, type SGH-J700V, toebehorende aan [slachtoffer 2];
- een zwarte Blackberry mobiele telefoon, type 8520, toebehorende aan [slachtoffer 3];
- een zwarte Nokia mobiele telefoon, type 6300, toebehorende aan [slachtoffer 4] en
- een Samsung Star mobiele telefoon, type Qwerty, een zwarte portemonnee van het merk Billabung met daarin onder andere vijf euro, een ING bankpas en een ID-kaart met registratienummer [nummer], toebehorende aan [slachtoffer 5].
Tevens is een vlakbij de ingang van het sportterrein geparkeerde zwarte scooter van het merk Piaggio, type C38, eveneens toebehorende aan [slachtoffer 1], ontvreemd.
Zoals beschreven staat in de verklaring van [medeverdachte], heeft verdachte op 9 november 2010 aan [medeverdachte] gevraagd hoe laat hij moest trainen bij voetbalvereniging ZVV [de rechtbank begrijpt: voetbalvereniging Zaandijk] en of mensen in zijn voetbalteam Blackberry telefoons bezaten. Toen [medeverdachte] zijn trainingstijd meedeelde en op laatstgenoemde vraag bevestigend antwoordde, vroeg verdachte of [medeverdachte] de sleutel van de kleedkamer kon regelen. Nadat [medeverdachte] ook op deze vraag een bevestigend antwoord had gegeven, zei verdachte dat hij er de volgende dag zou zijn om de sleutel in ontvangst te nemen en dat [medeverdachte] een deel van de opbrengst zou krijgen. De volgende dag heeft [medeverdachte] de sleutel volgens afspraak opgehaald en aan verdachte overhandigd.
Verdachte heeft vervolgens met deze sleutel de afgesloten deur van de kleedkamer ontsloten en heeft uit de kleedkamer naar eigen zeggen drie mobiele telefoons, waarvan twee van het merk Blackberry en één van het merk Samsung, twee portemonnees met inhoud en de sleutels van een scooter weggenomen. Met laatstgenoemde sleutels heeft hij eveneens de daarbij behorende scooter weggenomen die bij de hoofdingang van het sportterrein stond geparkeerd. Op deze scooter is hij naar sporthal De Sprong gereden.
Verdachte heeft ter terechtzitting stellig ontkend dat hij uit de kleedkamer nog een Samsung mobiele telefoon en een Nokia mobiele telefoon zou hebben weggenomen. [getuige] heeft echter verklaard dat op 10 november 2010 omstreeks 21.25 uur een jongen die [voornaam verdachte] genoemd werd op een snorscooter aan kwam rijden bij sporthal De Sprong en dat die jongen direct begon te praten over mobieltjes die hij had gestolen. De jongen liet drie mobiele telefoons waaronder Nokia’s zien en zei dat hij ook nog twee Blackberry’s had. Gelet op deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat verdachte vijf mobiele telefoons uit de kleedkamer heeft gestolen zoals in de tenlastelegging staat beschreven.
4.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 10 november 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit/bij de kleedkamer van voetbalvereniging Zaandijk heeft weggenomen
- sleutels van een snorscooter en een mobiele telefoon merk Blackberry Bold 9700, kleur zwart, en een scooter merk Piaggio C38, kleur zwart, toebehorende aan [slachtoffer 1] en
- een mobiele telefoon merk Samsung SGH-J700V, kleur zwart, toebehorende aan [slachtoffer 2] en
- een mobiele telefoon merk Blackberry 8520, kleur zwart, toebehorende aan [slachtoffer 3] en
- een mobiele telefoon merk Nokia 6300, kleur zwart, toebehorende aan [slachtoffer 4] en
- een mobiele telefoon merk Samsung Star Qwerty en een portemonnee merk Billabung, kleur zwart, met inhoud vijf euro en een ING pas en een ID-kaart met registratienummer [nummer], toebehorende aan [slachtoffer 5],
waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van een valse sleutel.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
In het over verdachte uitgebrachte psychologische rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische psychiatrie en psychologie (NIFP), in de persoon van D. Breuker, gezondheids- en forensisch psycholoog, van 2 maart 2011 staat beschreven dat bij verdachte sprake is van een matige gedragsstoornis, die in de kindertijd is begonnen mede ten gevolge van een op vroege kinderleeftijd ontstane reactieve hechtingsstoornis. Vanuit deze stoornissen staat verdachte weinig kritisch tegenover zijn eigen negatieve gedrag en houdt hij beperkt rekening met anderen, waardoor hij gemakkelijker is geneigd tot crimineel en antisociaal gedrag. Daarnaast is verdachte impulsief en prikkelzoekend. Hij zoekt gemakkelijk grenzen op en heeft behoefte aan spanning. Dit laatste lijkt de reden te zijn geweest voor het begaan van het bewezenverklaarde feit. Concluderend heeft rapporteur de rechtbank in overweging gegeven verdachte voor het bewezenverklaarde enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare. Er is echter geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting, het aldaar besproken voornoemde psychologische rapport en het aldaar besproken rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 4 juli 2011.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander in de avond van 10 november 2010 schuldig gemaakt aan de diefstal van een groot aantal waardevolle goederen uit de kleedkamer van een voetbalvereniging. Om het zichzelf gemakkelijk te maken, heeft verdachte zijn mededader bewogen de sleutel van de kleedkamer op listige wijze te bemachtigen en zodoende het vertrouwen te beschamen dat de leden van diens voetbalteam in hem stelden. Verdachte kon vervolgens in alle rust zijn slag slaan terwijl de eigenaren van de goederen bezig waren met hun voetbaltraining.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij puur uit eigen geldelijk gewin dit overlastgevende en schadeveroorzakende misdrijf heeft gepleegd en naar eigen zeggen zelfs een aantal ontvreemde goederen achteloos heeft weggegooid op het moment dat zijn behoefte was bevredigd. Daarbij komt nog dat verdachte ten tijde van de diefstal een gewaarschuwd mens was, die al op jonge leeftijd beschikt over een lijvig strafblad, onder andere op het gebied van vermogensdelicten, en in meerdere proeftijden liep. Deze omstandigheden hebben hem er klaarblijkelijk niet van weerhouden wederom zijn eigen belang boven de eigendomsrechten van anderen te stellen.
In voornoemd psychologisch rapport is beschreven dat de kans op herhaling hoog is. Rapporteur Breuker wijst hierbij op de risicofactoren van verdachtes nog onderontwikkelde gewetensfuncties, het feit dat hij weinig inlevingsvermogen bezit, zijn impulsiviteit en prikkelzoekend gedrag, zijn weinig betekenisvolle maar wel zorgwekkende sociale contacten en vooral de opvoedingsproblemen. Rapporteur is van oordeel dat al deze risicofactoren elkaar onderling in negatieve zin kunnen beïnvloeden, terwijl de kans op recidive nog eens wordt vergroot doordat slechts in mindere mate sprake is van positieve factoren. Zij acht een dwingend strafrechtelijk behandelings- en begeleidingskader dan ook noodzakelijk en wijst op het belang om verdachte te laten deelnemen aan de intensieve forensische dagbehandeling van de Bascule. Daarnaast is rapporteur van oordeel dat een gesloten plaatsing in de Koppeling noodzakelijk is om van daaruit stapsgewijs meer ruimte aan verdachte te gaan bieden. Op die manier kan namelijk toezicht worden gehouden op verdachtes softdrugsgebruik en kan intensieve begeleiding worden geboden bij het invullen en vasthouden van een zinvolle dagbesteding, bijvoorbeeld in de vorm van een leerwerktraject. Door rapporteur wordt geadviseerd deze behandeling en begeleiding op te leggen in het kader van de in artikel 77w Wetboek van Strafrecht geregelde maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (hierna: GBM) voor de duur van één jaar.
De Raad onderschrijft dit advies, met daarbij de opmerking dat het gezien de vele wisselingen in woonplekken die verdachte reeds heeft gekend de voorkeur verdient verdachtes huidige plaatsing bij De Hoenderloo Groep te continueren in plaats van hem te plaatsen in de Koppeling. Volgens het rapport van de Raad zou de geadviseerde ambulante dagbehandeling bij de Bascule in aansluiting op verdachtes verblijf bij De Hoenderloo Groep kunnen plaatsvinden in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (forse) voorwaardelijke jeugddetentie.
Ter terechtzitting heeft mevrouw J. Lisse, vertegenwoordigster van de Raad, herhaald dat oplegging van een GBM naar het oordeel van de Raad de voorkeur verdient om de noodzakelijke hulpverlening voor verdachte te waarborgen, de kans op recidive te verkleinen en het algehele toekomstperspectief van verdachte te versterken. Zij heeft hieraan echter toegevoegd dat in plaats van bovengenoemd advies ook alleen jeugddetentie kan worden opgelegd, waarvan een onvoorwaardelijk deel gelijk aan de tijd die verdachte heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis en een fors voorwaardelijk deel met daaraan verbonden een proeftijd voor de duur van twee jaren en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling jeugdreclassering, ook als zulks inhoudt dat verdachte
- zolang dat naar het oordeel van Bureau Jeugdzorg noodzakelijk is bij De Hoenderloo Groep zal verblijven en zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen die hem aldaar gegeven worden;
- tijdens en/of na afloop van zijn verblijf bij De Hoenderloo Groep een intensieve ambulante dagbehandeling zal volgen bij de Bascule.
De rechtbank acht het positief dat verdachte sinds 9 mei 2011 op vrijwillige basis bij De Hoenderloo Groep verblijft en daar momenteel kennelijk goed functioneert. Ter terechtzitting heeft verdachte een bereidwillige houding laten zien en aangegeven dat hij aan zijn problemen wenst te werken, onder andere getuige zijn mededeling dat hij het betreurt dat de MDFT-training die hij en zijn ouders gestart waren thans stil ligt. De rechtbank ziet hierin voldoende aanknopingspunten om verdachte nog een laatste kans te gunnen en thans geen GBM op te leggen. Ook houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met het feit dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de op te leggen straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering, noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
De op te leggen straf is langer dan door de officier van justitie gevorderd, aangezien de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel van langere duur dan slechts negen dagen noodzakelijk acht als forse stok achter de deur. In aansluiting op het ter terechtzitting verwoorde advies van de Raad zal de rechtbank ook verdachtes verblijf bij De Hoenderloo Groep en zijn behandeling bij de Bascule opnemen in het kader van de op te leggen bijzondere voorwaarde, aangezien de noodzakelijke behandeling van verdachtes problematiek niet slechts afhankelijk dient te zijn van zijn eigen bereidwilligheid hieraan mee te werken.
8. Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
Vordering [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 99,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die deze als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
[slachtoffer 2] heeft een handleiding van het betreffende type mobiele telefoon bijgevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze bijlage niet dienen ter onderbouwing van de hoogte van de vordering. Nu echter vaststaat dat verdachte de mobiele telefoon van [slachtoffer 2] heeft gestolen, is de rechtbank van oordeel dat enige vergoeding van geleden schade op zijn plaats is. De rechtbank schat deze vergoeding op een bedrag van € 40,00. De vordering zal dan ook in zoverre worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in de vordering ontvangen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van diefstal met een valse sleutel] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Vordering [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 80,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die deze als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van diefstal met een valse sleutel] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Vordering [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 799,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die deze als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit
- € 499,00 voor een ontvreemde Blackberry Bold 9700 en de kosten van het daarbij behorende telefoonabonnement en
- € 300,00 voor een Vespa stuurslot.
Ten aanzien van de ontvreemde Blackberry overweegt de rechtbank dat onduidelijkheid bestaat over de vraag of deze wellicht al is geretourneerd aan [slachtoffer 1]. Op dossierpagina 103-104 staat immers gerelateerd dat een zwarte Blackberry, zonder nadere aanduiding betreffende het type, door de politie aan de rechtmatige eigenaar is teruggeven, maar daarbij is de rechtmatige eigenaar niet bij name genoemd. Nu de mogelijkheid bestaat dat [slachtoffer 1] zijn Blackberry weer in bezit heeft gekregen, kan de rechtbank niet vaststellen dat de gestelde schade daadwerkelijk is geleden.
Ten aanzien van de opgevoerde kosten van een stuurslot overweegt de rechtbank dat deze schadepost niet is onderbouwd en ook het dossier geen enkele informatie bevat omtrent beschadiging of vernieling van het stuurslot van de snorscooter van [slachtoffer 1]. Integendeel, verdachte heeft de snorscooter met de daarbij behorende sleutel gestart en hoefde het stuurslot dus helemaal niet te verbreken. De rechtbank heeft dan ook niet kunnen vaststellen dat de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet in de vordering zal kunnen worden ontvangen.
Vordering [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die deze als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit
- € 199,00 voor een ontvreemde Blackberry 8520 Curve B en
- € 17,00 per maand sinds 15 november 2010 wegens kosten van het daarbij behorende telefoonabonnement.
De rechtbank overweegt dat onduidelijkheid bestaat over de vraag of de ontvreemde Blackberry wellicht al is geretourneerd aan [slachtoffer 3]. Op dossierpagina 103-104 staat immers gerelateerd dat een zwarte Blackberry, zonder nadere aanduiding betreffende het type, door de politie aan de rechtmatige eigenaar is teruggeven, maar daarbij is de rechtmatige eigenaar niet bij name genoemd. Nu de mogelijkheid bestaat dat [slachtoffer 3] zijn Blackberry weer in bezit heeft gekregen, kan de rechtbank niet vaststellen dat de gestelde schade daadwerkelijk is geleden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de benadeelde partij niet in de vordering zal kunnen worden ontvangen.
9. Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Bij vonnissen van 20 november 2009 en 20 februari 2009 in de zaken met parketnummers 15/750086-09 en 15/761535-08 heeft de kinderrechter in deze rechtbank verdachte telkens veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair vijftien dagen jeugddetentie. Ten aanzien van die voorwaardelijke straffen is telkens de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat deze voorwaardelijke straffen alsnog ten uitvoer zullen worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vorderingen te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht de vorderingen niet toe te wijzen, maar beide proeftijden met één jaar te verlengen, aangezien naar zijn mening de hulpverlening aan verdachte thans prioriteit moet krijgen en de extra belasting van het moeten uitvoeren van werkstraffen daarop verstorend zou kunnen werken.
Nog afgezien van het feit dat de proeftijd in de zaak met parketnummer 15/750086-09 reeds eenmaal is verlengd bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 24 februari 2010 en een hernieuwde verlenging gelet op artikel 77cc, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht niet mogelijk is, is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen wel dienen te worden toegewezen. Uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt immers duidelijk dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Bovendien is ter terechtzitting gebleken dat verdachte de werkstraffen tijdens zijn verblijf bij De Hoenderloo Groep in of vanuit die instelling kan verrichten, waardoor van een de hulpverlening verstorende extra belasting geen sprake is.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77l, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het volgende feit oplevert: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 24 (vierentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
- verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling jeugdreclassering, ook als dat inhoudt dat verdachte
? zolang dat naar het oordeel van Bureau Jeugdzorg noodzakelijk is bij De Hoenderloo Groep zal verblijven en zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen die hem aldaar gegeven worden;
? tijdens en/of na afloop van zijn verblijf bij De Hoenderloo Groep een intensieve ambulante dagbehandeling zal volgen bij de Bascule.
Geeft in het kader van deze bijzondere voorwaarde tevens aan Bureau Jeugdzorg de opdracht tot het verlenen van hulp en steun ex artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 40,00 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 2], voornoemd, rekeningnummer [nummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 40,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 1 (één) dag jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan al door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 4] geleden schade tot een bedrag van € 80,00 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 4], voornoemd, rekeningnummer [nummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 80,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 1 (één) dag jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan al door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/750086-09 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, subsidiair 15 (vijftien) dagen jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 20 november 2009.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/761535-08 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, subsidiair 15 (vijftien) dagen jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 20 februari 2009.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A.F. Donders, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. J.M. van Santen en J.C.M. Swinkels, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P. de Mos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juli 2011.