ECLI:NL:RBHAA:2011:BR2936

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/3189
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.E. Heyning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot niet verlengen pleegcontract in het belang van de kinderen

In deze zaak hebben verzoekers, die sinds 8,5 jaar pleegouders zijn, bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerster, het Leger des Heils Jeugd en Reclassering, om het tijdelijke pleegcontract voor hun drie pleegkinderen niet te verlengen. Het pleegcontract liep tot 1 mei 2011 en verweerster heeft op 19 april 2011 medegedeeld dat het contract niet verlengd zou worden, omdat de samenwerking met de pleegouders verstoord was. Verzoekers hebben een voorlopige voorziening aangevraagd om het besluit te schorsen en de verplichtingen uit het pleegcontract te continueren tot het einde van de looptijd van het indicatiebesluit.

De voorzieningenrechter heeft op 21 juli 2011 geoordeeld dat het niet verlengen van het pleegcontract in strijd is met de belangen van de kinderen en derhalve in strijd met de zorgvuldigheid en redelijkheid. De rechter heeft vastgesteld dat de kinderen tot hun meerderjarigheid in de gezinnen van verzoekers zullen worden opgevoed en dat het belang van continuïteit in de opvoeding zwaarwegend is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het besluit van verweerster geschorst en verweerster opgedragen om de verplichtingen uit het pleegcontract te continueren tot het einde van de geldigheid van het indicatiebesluit.

Daarnaast is verweerster veroordeeld in de proceskosten van verzoekers, die zijn begroot op € 985,12. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 - 3189
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juli 2011
in de zaak van:
[verzoeker] en [verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: mr. M.J.M. ten Voorde, advocaat te Utrecht,
tegen:
Leger des Heils Jeugd en Reclassering, afdeling Pleegzorg,
verweerster,
gemachtigde: mr. van W.H. Wijk, advocaat werkzaam bij het Leger des Heils,
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2011, verzonden op diezelfde datum, heeft verweerster verzoekers medegedeeld dat het tijdelijke pleegcontract , lopend tot 1 mei 2011, met betrekking tot de pleegzorg voor de kinderen [naam kind], [naam kind] en [naam kind], niet zal worden verlengd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 30 mei 2011 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 10 juni 2011 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 8 juli 2011. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde alsmede door J. Bakker, teamhoofd pleegzorg. Voorts is, op verzoek van de voorzieningenrechter, ter zitting verschenen de Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, (BJAA) gevestigd te Amsterdam. Deze heeft zich laten vertegenwoordigen door L. Panka, gezinsvoogd en dhr. M.A. Pocornie, teammanager bijgestaan door mr. E. Lam , advocaat te Amsterdam.
2. Overwegingen
2.1 Verzoekers zijn sinds 8,5 jaar pleegouders. Op dit moment zijn zij verantwoordelijk voor de verzorging van drie jeugdigen, [naam kind], [naam kind] en [naam kind]. Verzoekers zijn in juli 2009 gescheiden en voeren sindsdien co-pleegouderschap over de jeugdigen. Voorheen ontvingen verzoekers pleegzorgbegeleiding van Spirit te Amsterdam. Sinds 1 oktober 2009 heeft verweerster de pleegzorgbegeleiding van verzoekers overgenomen. De laatste met verzoekers afgesloten pleegcontracten als bedoeld in artikel 22, eerste lid Wet op de Jeugdzorg (hierna: Wjz), liepen tot 30 april 2011. Voor de verzorging en opvoeding van de jeugdigen ontvingen verzoekers overeenkomstig het bepaalde in artikel 23 Wjz ongeveer € 1614,- per maand. Zij verdeelden dit in onderling overleg.
2.2 Voor de beoordeling van het verzoek is tevens van belang dat de rechtbank Amsterdam bij besluit van 16 februari 2011 verzoekster heeft benoemd tot (eenouder)voogd over [naam] en bij besluit van 27 april 2011 verzoeker heeft benoemd tot (eenouder)voogd over [naam]. [naam] verblijft bij verzoekers op grond van een indicatiebesluit van het BJAA te Amsterdam en een machtiging uithuisplaatsing van de kinderrechter te Amsterdam.
2.3 Verweerster heeft begin 2011 zowel aan verzoekers als aan BJAA aangegeven dat de werkrelatie tussen haar en de pleegouders dusdanig is verstoord dat geen vruchtbare samenwerking meer mogelijk is. Bij besluit van 19 april 2011 heeft verweerster verzoekers vervolgens medegedeeld dat het tijdelijke pleegcontract, afgesloten tot 1 mei 2011, met betrekking tot de pleegzorg voor [naam], [naam] en [naam], niet zal worden verlengd. Voorts is medegedeeld dat zodra bekend is welke pleegzorgorganisatie de pleegzorg voor de drie kinderen zal gaan overnemen, verweerster zorg zal dragen voor een goede overdracht, zodat er geen gat hoeft te ontstaan in de begeleiding en de financiering.
2.4 Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar ingediend. Voorts hebben zij de voorzieningenrechter verzocht het besluit te schorsen tot zes weken na het nemen van het besluit op bezwaar; verweerster op te dragen actief en in goed overleg met verzoekers een “warme overdracht” van de pleegzorgbegeleiding naar een opvolgende zorgaanbieder van pleegzorg te realiseren; verweerster op te dragen verzoekers tot aan de realisatie van de overdracht (althans tot 6 weken na het besluit op bezwaar) te behandelen als waren de pleegcontracten niet geëindigd dan wel verlengd en verweerster op te dragen de uit de pleegcontracten voortvloeiende verplichtingen, waaronder de verplichting tot betaling van de gebruikelijke pleegzorgvergoeding voor de drie pleegkinderen, vanaf 1 mei 2011 te continueren; verweerster te veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van de schade, bestaande uit de wettelijke rente.
2.5 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.6 Voor de beantwoording van de vraag of het verzoek om voorlopige voorziening dient te worden ingewilligd, zal de voorzieningenrechter allereerst dienen te beoordelen of naar voorlopig oordeel het bestreden besluit al dan niet stand zal kunnen houden.
2.7 De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat, nu verzoeker belast is met de voogdij over [naam] en verzoekster met de voogdij over [naam], moet worden aangenomen dat deze kinderen tot hun meerderjarigheid in de gezinnen van verzoekers zullen worden opgevoed. Vervolgens constateert de voorzieningenrechter dat bij beschikking van 24 juni 2009 van de rechtbank Amsterdam (bevestigd door het gerechtshof Amsterdam op 15 december 2009) is bepaald dat het “in het belang van [naam] is dat haar verblijf in het huidige pleeggezin wordt voortgezet en dat aan het belang van [naam] bij continuïteit van de huidige opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces zwaarwegende betekenis moet worden toegekend”. Uit het vorenstaande volgt dat sprake is van perspectief biedende plaatsing van alle drie de jeugdigen bij verzoekers.
2.8 Tussen partijen is niet in geschil dat de samenwerking tussen verweerster en verzoekers zodanig is verstoord dat beide partijen deze wensen te beëindigen. In geschil is wel of verweerster de tussen hen gesloten pleegcontract en, 10 dagen voor het verstrijken van de termijn, heeft mogen beëindigen zonder dat er een andere pleegzorginstelling (bereid) gevonden was haar taken over te nemen. Hierdoor zijn verzoekers vanaf 1 mei 2011 verstoken van de, aan de pleegcontracten verbonden, voor de jeugdigen bestemde verzorgingsbijdragen. Naar ter zitting is gebleken hebben verzoekers inmiddels een intake gesprek gevoerd met pleegzorginstelling Parlan en bestaat er een mogelijkheid dat deze als vervangende pleegzorginstelling zal gaan fungeren. Het verzoek van verzoekers betreft derhalve niet de voortzetting van het contract voor onbepaalde tijd doch slechts de voortzetting van de uit de pleegcontracten voortvloeiende verplichtingen, waaronder de verplichting tot betaling van de gebruikelijke pleegzorgvergoeding voor de drie pleegkinderen, vanaf 1 mei 2011 tot aan de overdracht naar de nieuwe pleegzorginstelling (althans tot 6 weken na het besluit op bezwaar).
2.9 De voorzieningenrechter is van oordeel dat bij de beoordeling van het geschil onderscheid moet worden gemaakt tussen [naam] en [naam] die inmiddels onder voogdij staan van verzoekers en [naam], die met een indicatiebesluit/machtiging tot uithuisplaatsing bij verzoekers verblijft.
Pleegcontracten [naam] en [naam]
2.10 Ingevolge artikel 3, tweede lid, Regeling pleegzorg (de Regeling) gelden voor een pleegcontract voor jeugdigen die onder voogdij staan van de pleegouder de eisen, opgenomen in de bij de Regeling behorende bijlage 2. In bijlage 2 wordt voor pleegcontracten van deze categorie geen hulpverleningsplan dan wel begeleiding van de zorgaanbieder meer vereist. Voor [naam] en [naam] is thans een dergelijk aangepast pleegcontract aan de orde.
2.11 Nu verweerster de pleegcontracten met name niet wenst te verlengen omdat zij geen basis meer ziet voor uitvoering van een hulpverleningsplan en een dergelijk plan voor de twee hier in geding zijnde kinderen niet langer vereist is, bestaat er - naar zij ter zitting heeft laten weten - aan de zijde van verweerster alsnog de bereidheid de pleegcontracten met verzoekers voor [naam] en [naam] te verlengen tot 1 september 2011.
Pleegcontract [naam]
2.12 Blijkens de stukken is voor [naam] door BJAA op 13 juli 2010 een indicatiebesluit voor pleegzorg voor de duur van een jaar afgegeven, met terugwerkende kracht ingaande per 14 juli 2010. In het indicatiebesluit is verweerster als pleegzorginstelling aangewezen. Ingevolge het bepaalde in artikel 3 lid 4 WJZ treedt het indicatiebesluit eerst in werking nadat de ingevolge artikel 1:261 BW vereiste machtiging van de kinderrechter is verkregen.
2.13 Hoewel verweerster al begin 2011 aan BJAA heeft laten weten niet langer als pleegzorginstelling te willen fungeren heeft BJAA het indicatiebesluit niet gewijzigd en geen nieuwe pleegzorginstelling aangewezen. Aldus is verweerster tot de afloop daarvan nog in het indicatiebesluit als zorgaanbieder aangewezen.
2.14 Ingevolge artikel 3, eerste lid, Regeling gelden voor een pleegcontract van een uithuisgeplaatste jeugdige de eisen, opgenomen in de bij de Regeling behorende bijlage 1. Ingevolge punt 3, Bijlage 1 Regeling pleegzorg, wordt het pleegcontract, onverminderd punt 4, aangegaan voor ten hoogste de termijn gedurende welke een aanspraak op verblijf bij een pleegouder ingevolge het indicatiebesluit geldt en wordt het contract automatisch verlengd indien in aansluiting op die aanspraak een aanspraak op verblijf bij een pleegouder bestaat en wel voor de termijn gedurende welke deze aanspraak geldt. Onder punt 4 is opgenomen dat het pleegcontract door de aanbieder slechts eenzijdig tussentijds kan worden beëindigd als het belang van het pleegkind dit vergt. Indien de aanbieder ernstige vermoedens heeft dat de pleegouder het pleegkind opvoedt in strijd met het hulpverleningsplan of dat verblijf bij de pleegouder schadelijk is voor de ontwikkeling van het pleegkind, kan de overeenkomst onverwijld eenzijdig beëindigd worden. Van een situatie als omschreven onder punt 4 is in dit geval geen sprake. Gesteld noch gebleken is dat het belang van het pleegkind opzegging vergt. Voorts is evenmin sprake van een situatie van onverwijld eenzijdig beëindigen. Verweerster heeft integendeel juist meermalen aangegeven een warme overdracht naar een andere pleegzorginstelling voor te staan. Hoewel het contract met verzoekers op 1 mei 2011 afliep, was verlenging van het contract tot einde van de geldigheid van het indicatiebesluit derhalve conform het bepaalde in bijlage 1 van de Regeling en dus zeer wel mogelijk geweest.
2.15 De keuze van verweerster om het pleegcontract desondanks op 1 mei 2011 te beëindigen acht de voorzieningenrechter in strijd met de belangen van [naam] en derhalve in strijd met de zorgvuldigheid en de redelijkheid. Door het contract niet te verlengen is het niet mogelijk gebleken om een warme overdracht naar een andere pleegzorginstelling te regelen, en, kan [naam] die recht heeft op pleegzorg ingevolge het indicatiebesluit, niet de haar toekomende zorg – althans de daarvoor vereiste middelen – ontvangen. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat de door verweerster genoemde grote zorgen ten aanzien van de geschiktheid van verzoekers voor hun taak als pleegouder, die de grondslag vormden voor het beëindigen van de samenwerking, blijkens de stukken niet worden gedeeld door de kinderrechter/rechtbank Amsterdam. Aan verzoekers is immers de voogdij toevertrouwd van [naam] en [naam] en ter zitting is verklaard dat ook voor [naam] thans een verder strekkende maatregel – de ontheffing van de moeder uit het ouderlijk gezag – in onderzoek is, en dat het de bedoeling is dat ook [naam] tot haar meerderjarigheid bij verzoekers blijft wonen.
2.16 Gelet op het vorenstaande betwijfelt de voorzieningenrechter of het bestreden besluit in stand zal kunnen blijven. Nu daarnaast duidelijk is dat verzoekers als gevolg van het besluit in financiële problemen dreigen te komen welke ook hun weerslag zullen hebben op de drie jeugdigen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het schorsen van het bestreden besluit en tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.17 Omdat verweerster heeft aangegeven bereid te zijn de pleegcontracten ten aanzien van [naam] en [naam] te verlengen tot 1 september 2011 en de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat verweerster haar toezegging dienaangaande gestand zal doen, behoeft voor deze jeugdigen geen voorlopige voorziening te worden getroffen. De voorzieningenrechter merkt overigens op dat de contracten voor [naam] en [naam] overeenkomstig het bepaalde in bijlage 2 dienen te worden aangepast. De voorlopige voorziening zal slechts betrekking hebben op [naam].
2.18 Zoals in rechtsoverweging 2.15 is overwogen acht de voorzieningenrechter verlenging van het pleegcontract in het belang van [naam] en acht zij haar belang zwaarwegender dan de belangen van verweerster bij beëindiging van het contract. Ingevolge punt 3 van Bijlage 1van de Regeling kan een pleegcontract slechts worden aangegaan voor ten hoogste de termijn gedurende welke de aanspraak op verblijf bij een pleegouder ingevolge het indicatiebesluit geldt. De voorzieningenrechter kan verweerster derhalve slechts opgedragen de uit het pleegcontract voortvloeiende verplichtingen voor [naam], vanaf 1 mei 2011 te continueren tot het einde van de looptijd van het indicatiebesluit.
2.19 De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat verweerster in de periode waarvoor de voorlopige voorziening geldt, BJAA zal verzoeken om een nieuw indicatiebesluit te nemen waarin een andere pleegzorginstelling als zorgaanbieder wordt aangewezen. Zij gaat er tevens vanuit dat BJAA het verzoek tot wijziging van het indicatiebesluit ditmaal ter hand zal nemen en met voortvarendheid te werk zal gaan teneinde er voor te zorgen dat bij het verlengen van het indicatiebesluit er tevens een nieuwe zorgaanbieder zal zijn gevonden.
2.20 De rechtbank ziet aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die verzoekers in verband met de behande¬ling van het verzoek redelij¬kerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door verzoekers genoemde proceskosten begroot op een bedrag van € 874 ,- voor de kosten van rechtsbijstand (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) € 97,12 voor verletkosten en € 14,- voor reiskosten (openbaar vervoer, tweede klasse met korting) van verzoekers zelf.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
3.2 schorst het besluit van verweerster van 19 april 2011;
3.3 draagt verweerster op om verzoekers te behandelen als ware het pleegcontract ten aanzien van [naam kind] na 1 mei 2011 was verlengd en alle uit het pleegcontract voortvloeiende verplichtingen, waaronder de verplichting tot betaling van de gebruikelijke pleegzorgvergoeding, vanaf 1 mei 2011 te continueren tot einde van de geldigheid van het indicatiebesluit;
3.4 veroordeelt verweerster in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van
€ 985,12 (€ 874 ,- + € 14,- + € 97,12) te betalen door verweerster aan verzoekers;
3.5 bepaalt dat verweerster het door verzoekers gestorte griffierecht van € 152,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.