RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 182099/HA RK 11-88
datum beslissing: 28 juni 2011
[verzoeker]
wonende te Assendelft,
verzoeker.
1. Het wrakingsverzoek
1.1 Op 28 mei 2011, gericht aan de rechtbank Haarlem, sector Civiel, en het Kantongerecht te Zaandam, heeft verzoeker onder meer het volgende geschreven: “Gezien het feit […] dat er opzettelijk en bewust vonnis word gewezen zonder het toepassen van Recht op hoor en wederhoor […] is de schijn van partijdigheid gewekt, en geeft mij wettelijke goede gronden voor een succesvol tweede wrakingsverzoek […]. Samenvattend verzoek: ik wens de uitvoerend Rechter, welke geweigerd word de identiteit prijs te geven, te wraken omdat opzettelijk […] de schuldenaar de verdediging word ontnomen door weigering recht op hoor en wederhoor […].”
1.2 Verzoeker, de wederpartij in de hoofdzaak en de kantonrechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 20 juni 2011. Verzoeker is verschenen. Hij heeft, voorafgaande aan de zitting, op 16 juni 2011 stukken in het geding gebracht, waaronder een met de titel “Gesproken woord ter zitting”. De kantonrechter heeft aangegeven niet in de wraking te berusten. De wederpartij in de hoofdzaak heeft op 16 juni 2011 een schriftelijke reactie gegeven.
2. Beoordeling
De wrakingskamer gaat uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
2.1 Bij dagvaarding van 8 december 2010 heeft de naamloze vennootschap N.V. Univé Zorg verzoeker gedagvaard voor de kantonrechter te Zaandam op 30 december 2010 (zaaknummer 493640/CV EXPL 10-9971). Verzoeker heeft schriftelijk geantwoord en een tegenvordering ingesteld. Bij brief van 31 december 2010 heeft de griffier aan verzoeker medegedeeld, dat op 13 januari 2011 een tussenvonnis zal worden gewezen of een rolbeschikking zal worden gegeven.
2.2 Bij vonnis van 13 januari 2011 heeft de kantonrechter te Zaandam een comparitie van partijen gelast, die zou plaatsvinden op 15 februari 2011 en Univé in de gelegenheid gesteld te antwoorden in reconventie.
2.3 Op 15 januari 2011 heeft verzoeker aan de kantonrechter te Zaandam geschreven “niet langer de wettelijke, noch gerechtelijke, status en bevoegdheid van kantongerecht Zaandam, of de rechtbank Haarlem, of de gehele Rechtspraak der Nederlanden te erkennen”, omdat in voorgaande procedures “de Rechters, mr. [A], mr. [B] en mr. [C] zodanig de feiten hebben gemanipuleerd om de uitspraak naar wens in te vullen”.
2.4 Op 18 januari 2011 heeft Univé een conclusie van antwoord in reconventie aan de kantonrechter te Zaandam en aan Verzoeker gestuurd.
2.5 Bij brief van 1 februari 2011 heeft Univé, onder verwijzing naar “de op 15 februari 2011 te houden comparitie van partijen” een specificatie van haar vordering aan de kantonrechter te Zaandam en aan verzoeker gestuurd.
2.6 Op 2 februari 2011 heeft verzoeker een schrijven gericht aan het Gerechtshof Amsterdam, het Gerechtshof Leeuwarden, de Rechtbank Haarlem (sector Bestuursrecht) en het Kantongerecht te Zaandam, waarin hij heeft aangegeven op “het repliek van de deurwaarder “ met “een inhoudelijk schriftelijk dupliek” te reageren.
2.7 In een brief van 14 februari 2011 (ter griffie ontvangen op 15 februari 2011), gericht aan het Gerechtshof Amsterdam, het Gerechtshof Leeuwarden, de Rechtbank Haarlem (sector Bestuursrecht) en het Kantongerecht te Zaandam, heeft verzoeker aangegeven niet meer aanwezig te kunnen zijn bij eventuele zittingen.
2.8 Op 15 februari 2011 heeft de onder 2.2. bedoelde comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij verzoeker niet is verschenen. Vervolgens is vonnis bepaald op 3 maart 2011, hetgeen partijen schriftelijk is medegedeeld.
2.9 Op 17 februari 2011 heeft de griffier van de rechtbank Haarlem, Bureau kort geding, verzoeker verzocht aan te geven wie hij wil wraken en in welke procedure. Op 21 februari 2011 heeft verzoeker geantwoord van de sector Bestuursrecht mr. [D] en van de sector Kanton mr. [A], mr. [B] en mr. [C] te willen wraken. Voorts heeft verzoeker in zijn brief (onder meer) nog het volgende opgemerkt: “Momenteel zijn er twee procedures gaande op het kantongerecht te Zaandam, waarbij men weigert mij tijdens de procedure te vertellen welke Rechter de behandeling afwikkelt.”
2.10 Op 26 april 2011 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Haarlem de wrakingsverzoeken van Verzoeker tegen mr. [D], mr. [A], mr. [B] en mr. [C] afgewezen.
2.11 Bij brief van 26 mei 2011 heeft de griffier van de sector Kanton te Zaandam aan verzoeker medegedeeld dat in de zaak van Univé tegen Verzoeker (zaaknummer 493640) op 30 juni 2011 vonnis zal worden gewezen.
2.12 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert (hierna ook te noemen de subjectieve toets). Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak, de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn ( hierna ook te noemen de objectieve toets).
2.12 Verzoeker heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek desgevraagd geantwoord, dat het verzoek is ingediend wegens schending van het recht op hoor en wederhoor door de kantonrechter. Hij stelt niet op de hoogte te zijn geweest van de comparitie van partijen, omdat hij het tussenvonnis van 13 januari 2011 niet heeft ontvangen. Bovendien had er volgens verzoeker helemaal geen comparitie mogen plaatsvinden, omdat hij begin februari 2011 al zijn (eerste) wrakingsverzoek had ingediend en de zaak in verband daarmee had moeten worden aangehouden. Verzoeker stelt voorts de ‘behandelend rechter’ te hebben gewraakt, omdat hij de rechter niet bij naam kende, nu de rechtbank opzettelijk en bewust informatie over de identiteit van de rechter voor hem verborgen heeft gehouden. Daarmee heeft de rechtbank zich partijdig opgesteld, aldus verzoeker. Verzoeker heeft voorts opgemerkt, dat de wraking mede gebaseerd is op zijn ervaringen met de kantonrechters [A], [B] en [C], die zijns inziens vorderingen tegen hem hebben toegewezen, zonder dat daaraan aantoonbare feiten ten grondslag lagen.
2.13 De wrakingskamer begrijpt uit de toelichting van eiser ter zitting dat onderhavig verzoek is gericht tegen de kantonrechter mr. [E] en dat de wraking is ingesteld wegens schending van het principe van hoor en wederhoor door mr. [E]. De overige, door verzoeker ter zitting aangevoerde gronden - het niet verstrekken van informatie over de identiteit van de rechter en de (vermeende) onjuiste beslissingen in vorige procedures – kunnen niet als grondslag van het verzoek dienen, aangezien ingevolge artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alle feiten en omstandigheden tegelijk (en dus in de brief waarin verzoeker het wrakingsverzoek deed) moeten worden voorgedragen. Ter beantwoording van de vraag of mr. [E] het recht van verzoeker op hoor en wederhoor heeft geschonden, wordt het volgende overwogen.
2.14 Zo er al van moet worden uitgegaan, dat verzoeker het tussenvonnis van 13 januari 2011 niet heeft ontvangen – blijkens het dossier is het tussenvonnis op 14 januari 2011 aan verzoeker toegezonden – staat in ieder geval vast dat verzoeker op 1 februari 2011 door Univé op de hoogte is gesteld van de comparitie van partijen op 15 februari 2011. Het had op de weg van verzoeker gelegen om navraag te doen bij de rechtbank, mede omdat hij wist dat op 13 januari 2011 een tussenvonnis zou worden gewezen – de ontvangst van de brief van de griffier waarin dit staat, is blijkens de door verzoeker zelf overgelegde stukken door hem ontvangen - en hij volgens zijn zeggen dat tussenvonnis niet heeft ontvangen. Het voorgaande geldt eens te meer nu naar de mening van verzoeker geen comparitie mocht worden gehouden, omdat hij al een wrakingsverzoek had ingediend.
De brief van 15 januari 2011 kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een voldoende gespecificeerd verzoek tot wraking worden beschouwd, nu op grond daarvan niet duidelijk was dat verzoeker daarmee bedoelde de behandelend kantonrechter in deze procedure tussen hem en Univé te wraken. Pas door zijn brief van 21 februari 2011 is duidelijk geworden waarop zijn eerste verzoek tot wraking betrekking had. Dat was derhalve pas na de comparitie van partijen. In verband met die eerste wraking is de uitspraak in het geding in de hoofdzaak aangehouden tot 30 juni 2011.
Voorts is van belang dat, zoals is vermeld onder 2.6, verzoeker op 2 februari 2011 heeft geconcludeerd voor dupliek. Er is geen grond voor het oordeel dat deze reactie niet in het eindvonnis van de kantonrechter zal worden meegewogen.
2.15 Uit vorenstaande volgt dat er geen grond is voor het oordeel dat het recht van hoor en wederhoor is geschonden, zodat de wrakingsgrond feitelijk onjuist is. De wrakingskamer concludeert daarom, dat niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat mr. [E] jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De subjectieve toets levert derhalve geen grond op voor wraking van de kantonrechter.
2.16 Van omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat de vrees voor partijdigheid aan de zijde van mr. [E] objectief gerechtvaardigd is, is evenmin sprake, zodat ook de objectieve toets geen grond voor wraking van de kantonrechter oplevert.
2.17 De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 wijst het verzoek om wraking van mr. [E] af;
3.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de kantonrechter en de wederpartij een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
3.3 beveelt dat het geding in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter, en mrs. A.C. Terwiel en J.J. Dijk, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2011 in tegenwoordigheid van drs. A.J. Verkruisen als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.