2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Ingevolge artikel 2 van de Bomenverordening Haarlem van 7 maart 2008 is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te kappen of te doen kappen.
2.3 Ingevolge artikel 4, eerste lid, kan de vergunning worden geweigerd dan wel onder voorschriften verleend. Ingevolge het tweede lid wordt de vergunning geweigerd indien het belang van verlening niet opweegt tegen één of meer van de aldaar met name genoemde waarden van behoud van houtopstand. Daartoe behoren natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden, waarden van stads-en dorpsschoon, waarden voor recreatie en leefbaarheid, monumentale- en waardevolle bomen en bijzondere houtopstand.
2.4 De onderhavige kap geschiedt met het oog op de realisatie van een bouwplan voor nieuwbouw van het [derde partij]. Ten behoeve van de bouw is op 10 december 2009 bouwvergunning verleend. Verzoeker, die tegenover de school woont en met name ernstige bezwaren heeft tegen de voor de bouw noodzakelijke kap van de twee oude bomen, heeft zowel tegen de verleende bouwvergunning als tegen de verleende kapvergunning bezwaar en beroep ingesteld. Bij brief van 2 augustus 2010 heeft verweerder te kennen gegeven dat is afgesproken dat de bomen niet zullen worden gekapt alvorens de bouwvergunning en de kapvergunning onherroepelijk zijn geworden. Bij brief van 13 juli 2011 heeft gemachtigde van derde partij verzoeker bericht dat het schoolbestuur voornemens is om in week 30 over te gaan tot de kap van de vleugelnoot en de accacia, zoals vergund. Vervolgens zal ten spoedigste worden gestart met de bouw van de lokalen. Gemachtigde voert daartoe aan dat inmiddels meer dan een jaar is verstreken sedert de vergunningverlening en er nog geen zicht is op een datum waarop het beroep van verzoeker zal worden behandeld, laat staan dat inzichtelijk is wanneer een rechtelijke uitspraak bekend zal zijn. Omdat de werk- en leeromstandigheden in de huidige noodlokalen zodanig slecht zijn is verdere stagnatie van de bouw van de nieuwe lokalen niet langer verantwoord. Verzoeker heeft naar aanleiding van dit bericht alsnog een verzoek om voorlopige voorziening bij de rechtbank ingediend.
2.5 De kapvergunning betreft twee bomen en voorziet in een herplantplicht voor 3 bomen. Verweerder heeft de vergunning verleend om reden van economisch /maatschappelijk belang. In het bestreden besluit is verwezen naar het op 3 november 2009 ingestelde onderzoek door een ter zake deskundige ambtenaar. In het hieromtrent opgemaakte beoordelingsformulier is aangegeven dat de bomen een levensverwachting hebben van meer dan 10 jaar, dat de bomen natuurwaarden hebben als schuil- en broedplaats van fauna, waarden hebben als stadsschoon, deel uitmaken van het straatbeeld, geen cultuurhistorische waarde hebben en een redelijke conditie hebben met een levensverwachting van 5 tot 15 jaar. Het advies van de betreffende ambtenaar is om de vergunning niettemin te verlenen vanwege economisch en maatschappelijk belang.
2.6 Verzoeker heeft allereerst aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de bomen onvoldoende heeft onderkend. Volgens verzoeker zijn de bomen vanwege educatieve redenen, circa 50 jaar geleden door de bekende Haarlemmer, J.P. Strijbos geplant als onderdeel van een arboretum behorende bij het [derde partij]. Deze bomen zijn de enige nog overgebleven exemplaren van dit arboretum. Verzoeker constateert voorts dat een verslag van het onderzoek naar de waarde van de bomen ontbreekt waardoor het onduidelijk is hoe men tot de conclusie is gekomen dat de waarden die pleiten voor het behoud van de bomen onvoldoende zijn om de doorgang van het bouwplan in de weg te staan. Het besluit is in strijd met het motiveringsbeginsel, aldus verzoeker.
2.7 Verweerder heeft zijnerzijds uiteengezet dat niet ontkend wordt dat de bomen om meerdere redenen waardevol zijn. Verweerder betreurt ook dat de bomen dienen te worden gekapt. Hij acht echter het belang van het [derde partij] bij de nieuwbouw in deze groter dan het belang bij het behoud van deze twee bomen. De leerlingen zitten al vijf jaar in noodgebouwen die inmiddels allerlei gebreken vertonen. Dit acht verweerder een onwenselijke situatie. Verweerder heeft bij zijn beslissing voorts meegewogen dat de bomen niet opgenomen zijn op de lijst van monumentale en waardevolle bomen als bedoeld in artikel 5, eerste lid Bomenverordening waarvoor in beginsel geen kapvergunning wordt afgegeven. Naar aanleiding van het bezwaar is bovendien alsnog een groentoets gedaan door [naam bedrijf] Boomverzorging. Daaruit zijn geen nieuwe inzichten naar voren gekomen die tot de conclusie leiden dat de kap onaanvaardbaar bezwarend is. Aan de vergunning is voorts het voorschrift verbonden tot herplant van 3 - dikker dan normale - bomen. Voorts zal aan de zijde van de Lyceumlaan voor de nieuwbouw een rij bomen behouden blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de waarde van de bomen aldus zorgvuldig heeft onderzocht en niet lichtvaardig tot het besluit om prioriteit te geven aan het bouwplan is overgegaan.
2.8 Verzoeker heeft nog aangevoerd dat het kappen van de bomen niet noodzakelijk is wanneer het gebouw zou worden gerealiseerd op de plaats waar thans de noodlokalen staan. In dat geval kan gebouwd worden maar kunnen ook de bomen behouden blijven. Verweerder heeft zich bij de besluitvorming niet of althans onvoldoende afgevraagd of het verplaatsen van een schoolgebouw ten koste van de bomen een economisch maatschappelijke reden is, die opweegt tegen de waarden tot behoud van de bomen ex artikel 4.2 van de Bomenverordening, zo meent verzoeker.
2.9 Bij haar beslissing van heden in de zaak AWB 11-3792 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de bouwvergunning voor het schoolgebouw geen stand zal houden. Daarmee is ook de plaats waarop het bouwplan zal worden gerealiseerd, vastgelegd. Wat betreft verzoekers stelling dat verweerder de alternatieve locatie voor de uitbreiding onvoldoende heeft onderzocht, overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder dient te beslissen op het bouwplan zoals dat bij hem is ingediend. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 9 maart 2011, LJN: BP7163) kan, indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat een zodanige situatie zich hier voordoet. Daarbij houdt zij tevens rekening met de bouwkundige aspecten van het bouwplan.
2.10 Gelet op het vorenstaande, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder alle belangen afwegend in redelijkheid niet tot het hier bestreden besluit heeft kunnen komen.
2.11 Nu niet gebleken is dat het besluit tot verlening van een kapvergunning niet in stand zal kunnen blijven, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 Wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.