In paragraaf 8.8 van de bijlage van de regeling staat dat voor de beoordeling of sprake is van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die van dergelijke middelen misbruik maken zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd, voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid, aldus die passage.
2.12 Verweerster heeft het bestreden besluit gebaseerd op de onderzoeksbevindingen van de psychiaters Van Loenen en Dijkstra. Zij concluderen beiden zowel tot alcoholmisbruik volgens de DSM IV TR-criteria als tot misbruik van alcohol in ruime zin. Verweerster heeft ter zitting aangevoerd dat indien uitsluitend sprake is van de diagnose ‘misbruik van alcohol in ruime zin’, deze diagnose op zichzelf al voldoende grondslag biedt voor ongeldigverklaring van het rijbewijs. Verzoeker heeft dit niet bestreden. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ten aanzien van de beoordelingsperiode in het kader van de toepassing van de DSM IV TR-criteria onbesproken laten, te meer daar deze kwestie zich niet leent voor een beoordeling in het kader van een voorlopigevoorzieningprocedure.
2.13 In het licht van het voorgaande zal de voorzieningenrechter beoordelen of op voorhand kan worden aangenomen dat het bezwaar van verzoeker, gericht tegen de ongeldigverklaring een redelijke kans van slagen heeft. Of de recidiefvrije periode op een eerder tijdstip moet worden gesteld, laat de voorzieningenrechter in het kader van deze procedure, eveneens buiten beschouwing.
2.14 Het is vaststaande jurisprudentie van de Afdeling dat het enkele feit dat een betrokkene na een gevolgde EMA opnieuw is aangehouden wegens het rijden onder invloed van alcohol, onvoldoende is om over te gaan tot ongeldigverklaring van het rijbewijs. Verzoeker heeft in dit verband terecht gewezen op de uitspraak van de
Afdeling van 22 juli 2009 (LJN: BJ3386). In die uitspraak heeft de Afdeling immers overwogen dat het feit dat iemand is aangehouden nadat hij een EMA heeft gevolgd, slechts een van de ondersteunende elementen vormt voor de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin. Dit impliceert dat een dergelijke diagnose tevens moet zijn gebaseerd op een of meer andere elementen. Deze lijn is door de Afdeling bevestigd in de uitspraak van 12 mei 2010 (LJN: BM4197).
2.15 Psychiater Van Loenen heeft in zijn verslag opgenomen dat :
- verzoeker binnen vijf jaar twee keer is aangehouden met alcohol in het verkeer, beide keren met een relatief hoog alcoholpromillage;
- verzoeker de EMA heeft gevolgd;
- verzoeker zich bij de laatste aanhouding goed in staat voelde te rijden;
- bij verzoeker sprake was van tolerantie voor alcohol;
- bij verzoeker mogelijk sprake was van het bagatelliseren van alcoholgebruik;
- bij verzoeker sprake was van verhoogde bloedwaarden in relatie tot het gamma-GT en de ALAT;
- het niet aannemelijk is dat verzoeker met het misbruik van alcohol is gestopt.
Psychiater Dijkstra heeft in dit verband in zijn verslag opgenomen dat:
- verzoeker twee keer met alcohol in het verkeer is aangehouden met een relatief hoog alcoholpromillage;
- verzoeker zich (bij de laatste aanhouding) goed in staat voelde te rijden met een verhoogd promillage;
- verzoeker een EMA heeft gevolgd;
- bij verzoeker sprake was van tolerantie voor alcohol;
- verzoeker ten tijde van het tweede onderzoek nog geen jaar alcoholprobleemvrij was; - bij verzoeker het rijden onder invloed geen incident lijkt;
- er ten tijde van het eerste onderzoek bij verzoeker sprake was van licht afwijkende bloedwaarden.
2.16 Ter zitting heeft verzoeker desgevraagd toegelicht dat en waarom hij na de laatste aanhouding is gestopt met het gebruik van alcohol. Deze verklaring komt de voorzieningenrechter niet ongeloofwaardig voor. Ook heeft verzoeker ter zitting toegelicht waarom hij middelen als ‘ibuprofen’ en ‘paracetamol’ niet als medicijnen/medicatie zag. Hierdoor heeft verzoeker de vraag in de alcoholanamnese die gaat over medicijngebruik ontkennend beantwoord. Deze verklaring van verzoeker komt de voorzieningenrechter eveneens niet ongeloofwaardig voor. Verzoeker heeft ter zitting gewezen op een (korte) rapportage van de psychiater G.W. de Graaff van 15 juni 2011. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat dit rapport geen alcoholanamnese bevat. Verzoeker heeft aangekondigd dat hij psychiater De Graaff na diens vakantie zal vragen een om een uitgebreidere versie van de rapportage. Dit kan echter nog enige tijd in beslag nemen. Voorshands stelt de voorzieningenrechter vast dat het rapport van De Graaff slechts conclusies bevat en dat de bevindingen die tot deze conclusies zouden leiden, ontbreken.
2.17 Voorts heeft verzoeker erop gewezen dat hij, voor zover het gaat om de rapportage van psychiater Dijkstra, gebruik wil maken van het inzage- en correctierecht. Verweerster heeft verklaard zich hiertegen niet te verzetten. In dit verband heeft verzoeker aangevoerd dat hij bij Dijkstra de vragenlijsten zal opvragen die verzoeker heeft ingevuld.
2.18 Verzoeker heeft er voorts op gewezen dat hij tijdig heeft verzocht om een contra-expertise op het punt van enkele van de op 24 december 2010 gemeten bloedwaarden. Aanvankelijk werd door het laboratorium waar het bloedonderzoek had plaatsgevonden gesteld dat het bloedmonster van verzoeker vernietigd zou zijn. Inmiddels is gebleken dat dit bloedmonster is doorgestuurd naar het Meander Medisch Centrum in Amersfoort. Daar kan dus naar alle waarschijnlijkheid alsnog een contra-expertise plaatsvinden. Uit de stukken blijkt dat een contra-expertise op het punt van de ALAT gelet op het tijdsverloop, niet meer mogelijk is. Een contra-expertise op het punt van het gamma-GT is nog wel mogelijk, hetgeen eveneens geldt voor de bloedwaarde %CDT. Verzoeker heeft in dit verband gewezen op de hierboven onder 2.5 vermelde richtlijn. Uit deze richtlijn komt volgens verzoeker naar voren dat een solitair verhoogd gamma-GT pas een ondersteuning voor de diagnose alcoholmisbruik oplevert, als andere oorzaken op aannemelijk gemaakte wijze zijn uitgesloten. Volgens verzoeker speelt hierbij het %CDT ook een rol. Verzoeker wijst erop dat de waarde hiervan bij hem altijd goed, dat wil zeggen laag, is geweest. Hij heeft dan ook een groot belang bij de gevraagde contra-expertise. Verweerster heeft zich niet tegen deze contra-expertise verzet. Zoals de Afdeling nog onlangs heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 23 maart 2011 (LJN: BP8772 ) is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat de afwijkende waarde in het laboratoriumonderzoek is veroorzaakt door andere factoren dan alcoholmisbruik. Van deze mogelijkheid wil verzoeker gebruik maken.
2.19 Uit het voorgaande komt naar voren dat er in de bezwaarfase nog onderzoek gaat worden verricht en stukken worden overgelegd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn vooralsnog ongewis, zodat niet op voorhand kan worden aangenomen dat het bezwaar van verzoeker, gericht tegen het bestreden besluit, een redelijke kans van slagen heeft. Onder deze omstandigheden dient de belangenafweging in het voordeel van de verkeersveiligheid uit te vallen, ook al heeft verzoeker belang bij het kunnen beschikken over zijn rijbewijs. Verzoeker heeft overigens desgevraagd ter zitting verklaard dat hij hulp heeft van mensen in zijn omgeving die hem naar zijn (werk)afspraken rijden.
2.20 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek dan ook af.
2.21 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.