2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Verzoeker en diens partner (verder: verzoekers) huren sinds 1993 van de gemeente Bloemendaal een woning op het adres [adres]. Zij hebben op 27 april 2011 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenning van een urgentieverklaring omdat de woning, als gevolg van vele gebreken, niet langer leefbaar is.
2.3 Bij het verstrekken van een urgentieverklaring is verweerder gebonden aan de regelgeving die is neergelegd in de Huisvestingsverordening Bloemendaal 2007 (verder: de verordening). Deze verordening bepaalt in artikel 14 onder meer dat verweerder een urgentieverklaring kan afgeven, als een woningzoekende dringend behoefte heeft aan een (andere) woonruimte. In artikel 15 van de verordening staat vervolgens vermeld, dat verweerder een urgentieverklaring kan verlenen als er sprake is van een medische of een psychosociale klacht in relatie met de huidige woning, waaruit een dringende noodzaak tot (her)huisvesting op korte termijn voortvloeit. Deze noodzaak is alleen aanwezig als er sprake is van een levensbedreigende of maatschappelijk onaanvaardbare situatie.
Volgens bijlage II, behorende bij de verordening, wordt onder maatschappelijk onaanvaardbaar verstaan de situatie waarin een ingezetene zich bevindt waarbij het jongste kind minderjarig is, er zeer ernstige medische of psychische problemen zijn bij een van de gezinsleden, die door de huidige woonsituatie worden versterkt dan wel de huidige situatie onhoudbaar maken en verhuizen de enige oplossing is.
Ingevolge artikel 29 van de verordening kan verweerder artikel 14 en 15 van de verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van het in gebruik nemen of geven van woonruimte of het wijzigen van de woonruimtevoor¬raad leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.4 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag om een urgentieverklaring aangevoerd dat zijn huidige woonsituatie onhoudbaar is. De woning is erg vochtig, de gasleiding is aangetast en de geiser in de keuken heeft geen afvoer. De afvoer zit regelmatig verstopt en omlegging van de afvoer naar de voorkant van het huis is niet mogelijk omdat dit een voor verzoekers onaanvaardbaar grote verbouwing betekent. Als gevolg van de genoemde gebreken, met name de gebreken aan de geiser, is volgens verzoeker sprake van een levensbedreigende situatie. Ook zijn, als gevolg van de huisvestingsproblemen, bij zijn partner psychosociale en medische problemen ontstaan. Hij verwijst hiervoor naar een verklaring van de huisarts.
2.5 Verweerder heeft de aanvraag van verzoekers afgewezen. Hij stelt zich op het standpunt dat verzoekers niet in aanmerking komen voor een urgentieverklaring, omdat niet voldaan wordt aan de eisen in de verordening. Naar de mening van verweerder is geen sprake van een levensbedreigende of maatschappelijk onaanvaardbare situatie zoals bedoeld in de verordening. Verzoeker heeft niet aangetoond dat de eventuele psychische en/of medische problemen van zijn partner in directe relatie staan tot de huidige woning. Bovendien zijn deze niet levensbedreigend. Ook voldoen verzoekers niet aan alle drie de vereisten die volgens Bijlage II nodig zijn om te kunnen stellen dat sprake is van maatschappelijke onaanvaardbaarheid. Tenslotte meent verweerder dat er geen aanleiding bestaat om de hardheidsclausule toe te passen.
2.6 Verzoeker kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.7 De vormingenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de woning van verzoeker de nodige gebreken heeft en opgeknapt dient te worden. Aan de orde is evenwel de vraag of dit tot gevolg heeft dat er sprake is van een levensbedreigende of maatschappelijk onaanvaardbare situatie, die tot het verlenen van een urgentie-verklaring aanleiding geeft. In de door verzoeker overgelegde brief van de huisarts staat dat verzoekers partner last heeft van nervositeit vanwege de situatie. Nog daargelaten of deze nervositeit geheel te wijten is aan de woonsituatie, kan het hebben van spanningsklachten niet worden gezien als een levensbedreigende situatie.
2.8 Evenmin wordt in het geval van verzoekers voldaan aan de voor het bestaan van een maatschappelijk onaanvaardbare situatie, in de zin van de regeling, genoemde vereisten. In het geval van verzoekers is er geen sprake van een minderjarig kind en - nog daargelaten of aan het tweede vereiste wordt voldaan - is niet aangetoond dat verhuizen de enige oplossing is. Verweerder – tevens verhuurder van de woning – heeft gemotiveerd uiteengezet dat de door verzoekers naar voren gebrachte gebreken aan de woning kunnen worden hersteld waardoor de woning weer voldoet aan de kwaliteitseisen. Verweerder heeft zich ook steeds bereid verklaard om het vereiste onderhoud te komen verrichten. Het is evenwel moeilijk – zo niet onmogelijk - gebleken om met verzoekers afspraken te maken over hoe en wanneer deze werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. De woonproblemen blijven aldus in stand, doordat verzoekers zelf weigeren mee te werken aan de onderhoudswerkzaamheden. Gelet op het vorenstaande kan niet gesteld worden dat de problemen aan de woning niet kunnen worden opgelost.
2.9 Nu gebleken is dat de woning weer in bewoonbare staat kan worden gebracht, mits verzoekers daar hun medewerking aan zouden verlenen, ziet de voorzieningenrechter ook geen reden waarom verweerder gebruik zou moeten maken van de hardheidsclausule.
2.10 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten aan verzoeker geen urgentieverklaring te verstrekken.
2.11 De voorzieningenrechter merkt ten overvloede op dat verweerder ter zitting opnieuw heeft aangegeven bereid te zijn met verzoekers te overleggen over verbeteringen die aan de woning moeten worden aangebracht. Wat betreft de vochtigheid heeft verweerder verklaard dat het grondwaterprobleem in het gebied waar verzoeker woont, binnen drie jaar opgelost zal zijn. Daarnaast heeft verklaard op korte termijn concrete afspraken te willen maken voor het verwijderen van de geiser, het aansluiten van de cv-ketel en het aanleggen van een nieuwe waterafvoerput aan de voorkant van het huis.
2.12 Ter zitting is afgesproken dat, eventueel door tussenkomst van mevr. Van de Berg van het sociaal team, met verzoeker en zijn partner afspraken zullen worden gemaakt over de manier waarop de onder 2.11 vermelde werkzaamheden aan de woning kunnen worden verricht. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat verzoekers aan dit plan hun medewerking zullen verlenen.