ECLI:NL:RBHAA:2011:BR5519

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/3117
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.E. Heyning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan bij Schipholparkeren op agrarische gronden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 9 augustus 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, handelend onder de naam Happy Parking, had bezwaar gemaakt tegen een handhavingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. Dit besluit verplichtte verzoeker om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van percelen grond, waar hij een parkeerbedrijf exploiteert, te beëindigen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het parkeren op deze gronden in strijd is met het bestemmingsplan 'De Hoek en Rozenburg', dat al sinds 1969 van kracht is. Verzoeker had geen omgevingsvergunning voor het parkeren van auto's en het aanbieden van taxidiensten op deze percelen, en kon ook geen beroep doen op overgangsrecht, aangezien zijn bedrijf pas in december 2010 was gestart.

De voorzieningenrechter heeft echter ook bijzondere omstandigheden vastgesteld die aanleiding gaven om van handhaving af te zien. Het terrein was al decennia lang in gebruik voor het parkeren van vrachtauto's, en er was een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding dat mogelijk het gebruik als parkeerterrein zou legaliseren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente Haarlemmermeer in deze situatie niet had moeten handhaven totdat er duidelijkheid was over de mogelijkheden voor verzoeker om zijn bedrijfsactiviteiten voort te zetten. Daarom werd het handhavingsbesluit geschorst en werd de gemeente veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoeker.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om bij handhaving rekening te houden met de specifieke omstandigheden van een zaak, vooral wanneer er zicht is op legalisatie van een illegale situatie. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoeker zwaarder laten wegen dan de belangen van de gemeente bij handhaving, gezien de lange geschiedenis van het gebruik van het terrein en de vooruitzichten op een nieuw bestemmingsplan.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3117
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 augustus 2011
in de zaak van:
[verzoeker] handelend onder: Happy Parking,
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. H.J.M. van Schie, advocaat te Schiphol-Rijk,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder,
gemachtigde: mr. T. Leroi, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer.
1. Procesverloop
Bij op 13 mei 2011 verzonden besluit heeft verweerder verzoeker gelast om binnen drie maanden na de verzenddatum van het besluit het met het bestemmingsplan strijdige gebruik op de percelen plaatselijk bekend [adres] en kadastraal bekend, gemeente Haarlemmermeer, secties [nummers] te beëindigen en beëindigd te houden. Voorts dient verzoeker twee op de percelen staande kantoorcontainers te verwijderen en verwijderd te houden.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 6 juni 2011 bezwaar gemaakt. Voorts is verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 26 juli 2011, alwaar verzoeker en zijn ge-machtigde zijn verschenen. Voorts is verschenen [naam]. Verweerder is ver-schenen bij gemachtigde voornoemd. Hij werd vergezeld door [naam], project-leider Schipholparkeren bij de gemeente Haarlemmermeer en collega [naam].
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voor-zieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Verzoeker huurt van [naam] een aantal percelen grond plaatselijk bekend [adres], gemeente Haarlemmermeer. Hij stelt derden in staat tegen vergoeding hun auto op dit terrein te parkeren voor de periode dat zij via Schiphol naar hun bestemming reizen. Het vervoer van het parkeerterrein naar de luchthaven en omgekeerd wordt door verzoeker verzorgd.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het parkeren van auto’s en het aanbieden van taxidiensten op genoemde percelen in strijd is met het bestemmingsplan ‘De Hoek en Rozenburg’, welk plan 5 augustus 1969 in werking is getreden. Verzoeker heeft voor dit van het bestemmingsplan afwijkende gebruik geen omgevingsvergunning. Voorts staan op deze gronden twee containers waarin verzoeker kantoor houdt. Deze containers zijn ook in strijd met het bestemmingsplan en zijn zonder omgevings-vergunning geplaatst. Verzoeker kan geen beroep doen op het overgangsrecht. Gelet op het voorgaande is er geen sprake van zicht op legalisatie, aldus verweerder.
2.4 Tussen partijen is geen onderwerp van debat dat ter plekke thans (nog) het bestem-mingsplan ‘De Hoek en Rozenburg’ geldt. De gronden waarop verzoeker zijn bedrijf uitoefent hebben ingevolge dit bestemmingsplan de bestemming “Eengezinshuizen”, “Tuinen en Erven” en “Agrarische doeleinden”.
2.5 Niet is in geschil dat de twee containers zonder omgevingsvergunning zijn geplaatst. Nu de containers er toe dienen verzoeker in zijn bedrijfsvoering te faciliteren, zijn zij in strijd met de op de gronden rustende bestemming en kan daarvoor niet alsnog bouwvergunning worden verleend. Nu het bedrijf pas sinds 1 december 2010 op het terrein actief is, kan ook geen beroep worden gedaan op het in het bestemmingsplan opgenomen bouwovergangsrecht. In zoverre is derhalve sprake van een illegale situatie.
2.6 Voorts is niet in geschil dat het gebruik van de percelen als parkeerterrein in strijd is met de op de gronden rustende bestemmingen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter faalt het betoog van verzoeker dat geen sprake is van een gebruiksverbod, gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid van het besluit ‘Herziening gebruiks- en overgangsbepalingen’ (verder: het Besluit), welk Besluit ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit, bezien in samenhang met de bij het Besluit behorende lijst, van toepassing is op het bestemmingsplan ‘De Hoek en Rozenburg’. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter faalt ook het beroep op het gebruiksovergangsrecht nu verzoeker zijn onderneming pas sinds 1 december 2010 aan de [adres] drijft. Derhalve is ook voor wat betreft het gebruik van de percelen sprake van een illegale situatie.
Zowel het bouwen op, als het gebruik van het terrein is derhalve in strijd met het bestemmingsplan.
2.7 In geval van overtreding van een wettelijk voorschrift zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich (onder meer) voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.8 De gemachtigde van verzoeker stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van verzoeker van dergelijke bijzondere omstandigheden sprake is. Hij heeft daartoe uiteengezet dat de verhuurder [naam] op het perceel [adres] al decennia lang een aanzienlijk aantal SRV-wagens gestald heeft staan en verweerder dit heeft toegelaten. Naar verzoekers mening is de ruimtelijke uitstraling van de percelen na de vestiging van het parkeerbedrijf niet veranderd dan wel nagenoeg onveranderd gebleven. Bovendien is er voor het gebied waar het terrein ligt een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding waarin het gewraakte gebruik op grond van de daarin opgenomen bestemming is toegestaan en is er daarnaast ook sprake van een wijzigingsbevoegdheid die het gebruik van de percelen als parkeerterrein mogelijk maakt. Naar verzoeker heeft begrepen, zal dit bestemmingsplan in september 2011 aan de gemeenteraad worden voorgelegd. Verzoeker is van mening dat het langdurige gebruik als parkeerterrein in het verleden, alsmede het zicht op legalisatie in de nabije toekomst, voor verweerder aanleiding had moeten zijn om van handhaving af te zien totdat over de mogelijkheden om de parkeerwerkzaamheden voort te kunnen zetten duidelijkheid bestaat.
2.9 De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat de stalling van SRV-wagens in het verleden enkel is toegestaan in combinatie met reparatiewerkzaamheden aan deze wagens. Van gebruik als parkeerterrein was geen sprake. Voorts leest verweerder de voorschriften bij het ontwerpbestemmingsplan aldus dat ook in het nieuwe plan het bouwen en het gebruik van het terrein in strijd is met de bestemming. Het bestemmingsplan, zoals dat er nu ligt, kent weliswaar een wijzigingsbevoegdheid maar daar kan slechts onder stringente voorwaarden gebruik van worden gemaakt, aldus de gemachtigde. Zo mag het parkeerterrein niet worden ontsloten aan de Kruisweg - zoals dat nu het geval is, moet worden voldaan aan de eis van gezamen-lijke ontwikkeling en moet worden geïnvesteerd in grote hoeveelheden groen. Het is daarom nog allerminst duidelijk of ter plaatse een parkeerterrein ten behoeve van Schiphol parking zal komen en of deze (mede) door verzoeker zal kunnen worden geëxploiteerd.
2.10 Tenslotte heeft verweerder erop gewezen dat hij de bestrijding van de wildgroei van illegale parkeerterreinen rondom Schiphol tot speerpunt van zijn handhavingsbeleid heeft gemaakt. Hij acht het van groot belang dat consequent tegen alle exploitanten van illegale parkeerterreinen wordt opgetreden. Ook daarom acht verweerder het onwenselijk om voor verzoeker een uitzondering te maken.
2.11 De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder niet ontkent dat de percelen waarop de handhaving betrekking heeft, jaren, in strijd met de ter plaatse geldende bestemming, in gebruik zijn (geweest) als stalling voor SRV-wagens. Dat de stalling is toegestaan enkel in combinatie met reparatiewerkzaamheden – zoals verweerder heeft gesteld, maar verder niet heeft aangetoond – acht de voorzieningenrechter in dit verband niet relevant. Ook reparatiewerkzaamheden waren/zijn immers in strijd met de op de gronden geldende bestemming en vormen derhalve geen reden om de stalling, in samenhang daarmee, wel toe te staan.
2.12 Voorts is niet in geschil dat verweerder voor het gebied waar het perceel [adres] onderdeel van uitmaakt een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding heeft, te weten het ontwerpbestemmingsplan ‘Schiphol’. In dit ontwerpbestemmingsplan, dat in september 2011 aan de raad van Haarlemmermeer zal worden voorgelegd, wordt aan de percelen de bestemming ‘Bedrijf’ toegekend. In het plan is een bevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen in Verkeer – Parkeerterrein.
2.13 Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften van het ontwerp-bestemmingsplan zijn de voor ‘Bedrijf ' aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijfsactiviteiten die vallen in ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij het bestemmingsplan, met uitzondering van garage-bedrijven, geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen (waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is) en inrichtingen waar ontplof-bare stoffen van de klasse 1 van het ADR aanwezig zijn (zoals gekwalificeerd en gekwantificeerd in Bijlage I, onderdeel C, categorie 3 onder 3.6 van het Besluit omgevingsrecht);
b. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
met daarbij behorend(e):
c. verhardingen;
d. parkeren […].
Artikel 45, aanhef en onder a tot en met e, van de planvoorschriften van het ontwerpbestemmingsplan luidt: ‘Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding ‘wro- zone – wijzigingsgebied 3’ de bestemmingen wijzigen in de bestemmingen Verkeer – Parkeerterrein, Groen en Water, met inachtneming van de volgende regels:
a. een wijzigingsplan omvat alle gronden binnen het wijzigingsgebied en maakt de realisering van één parkeerlocatie mogelijk;
b. op de parkeerlocatie mag geparkeerd worden ten behoeve van passagiers van de luchthaven;
c. de parkeerlocatie omvat maximaal 750 parkeerplaatsen;
d. de parkeerlocatie wordt ontsloten via één aansluiting op de Beechavenue;
e. minimaal 20 % van de gronden van de parkeerlocatie wordt als Groen bestemd.’
2.14 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het betoog van de gemachtigde van verzoeker, dat het gebruik van het perceel als autoparkeerterrein en de daarmee samenhangende ‘taxi/transferdienst’ - beide vallen in categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1 van het ontwerpbestemmingsplan) - niet in strijd is met de bestemming ‘Bedrijf’, niet op voorhand moet worden verworpen. Indien en voor zover deze voorlopige conclusie in een bodemprocedure echter geen navolging zou vinden, kent het ontwerpbestemmingsplan ook nog de in artikel 45 van de voorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Zoals het er thans voorligt, zijn er derhalve twee mogelijke wegen waarlangs het gewraakte gebruik van het terrein kan worden gelegaliseerd. Dat voor de gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid aan een aantal voorwaarden moet zijn voldaan en bij de toepassing van de wijzigings-bevoegdheid aan verweerder de nodige beleidsvrijheid toekomt, acht de voorzie-ningenrechter in dit verband niet van doorslaggevende betekenis. Naar het zich laat aanzien is legalisatie in de nabije toekomst langs een van twee genoemde routes niet ondenkbaar.
2.15 Tenslotte stelt de voorzieningenrechter vast dat de onder rechtsoverweging 2.11 genoemde voorgeschiedenis en de onder rechtsoverweging 2.14 genoemde vooruit-zichten voor legalisatie op grond van het ontwerpbestemmingsplan, de situatie van verzoeker anders maken dan die van het overgrote deel van de exploitanten van de overige illegale parkeerterreinen die verweerder thans heeft aangeschreven. Gelet daarop is geen sprake van gelijke gevallen en van precedentwerking, indien verweer-der in het geval van verzoeker van handhaving zou afzien.
2.16 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in al deze voorgaande om-standigheden, in onderlinge samenhang bezien, aanleiding had moeten zien om van handhaving af te zien totdat over de mogelijkheden om bedrijfsactiviteiten op het perceel voort te kunnen zetten duidelijkheid bestaat. Daarbij heeft de voorzieningen-rechter ook nog betrokken dat er geen sprake is van een situatie waarbij derden een handhavingsverzoek hebben ingediend. Zij zal daarom tot schorsing van het besluit overgaan.
2.17 De voorzieningenrechter stelt nog vast dat de aanschrijving deels ziet op gronden welke kennelijk aan verweerder in eigendom toebehoren. Weliswaar is, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, de aanschrijving in zoverre niet onrechtmatig omdat er geen zicht op legalisatie bestaat, maar nu verweerder wel de kadastrale aanduiding van deze percelen met name heeft genoemd maar de dwangsom niet is ‘toegewezen’ aan de verschillende deelovertredingen, ziet de voorzieningen-rechter geen mogelijkheid het verzoek om een voorlopige voorziening in zoverre af te wijzen.
2.18 Gelet hierop zal de voorzieningenrechter het op 13 mei 2011 verzonden besluit in zijn geheel schorsen, tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift. Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.2 schorst het op 13 mei 2011 verzonden besluit tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift;
3.3 veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,-- te betalen aan verzoeker;
3.4 wijst het meer of anders gevorderde af;
3.5 gelast dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 152,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.